Literatuuronderwijs en de mensenrechten

Mark Maes  ·  4de Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  1990  ·  pagina 148 - 158

Mark Maes

LITERATUURONDERWIJS EN DE MENSENRECHTEN

Dat ik het vandaag, 200 jaar na de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, precies over die mensenrechten wil hebben, wekt wellicht niet zoveel verwondering. Wat problematischer lijkt me het feit dat 'literatuuronderwijs' deze keer niet direct verbonden wordt met 'in crisis', 'in de knel' en dergelijke. Niet dat ik het bestaande literatuuronderwijs van de weeromstuit hemelhoog zou willen prijzen; alleen wil ik vandaag, terugkijkend en vooruitblikkend op mijn eigen lespraktijk, even luidop nadenken over hoe we kunnen verhinderen dat literatuur in de onderwijsprogramma's voor iedereen begraven zou kunnen worden.

1. Anders denken over literatuuronderwijs

Immers: de 'heilige nutteloosheid' van de literatuur - een slagwoord van Ivo Michiels in de jaren '60 en '70 - ligt niet zo goed meer in de markt. Een willekeurig citaat uit de jobbijlage van één Vlaamse progressieve krant (30 september 1989) spreekt in dit verband duidelijke taal: "Het onderwijs maakte van logische zaken iets onlogisch. Ik raakte op school in de knoei met talen, terwijl ik vandaag lezingen geef zonder nota's, in het Engels, Frans, Duits en Spaans. Maar op school leerden we geen talen, we kregen er een verkapte vorm van filologie". Juist ja, een geslaagd yuppie-manager aan het woord. En de man heeft dan nog grotendeels gelijk ook; mocht hij echter nu terugkeren, dan zou hij - zeker in het vreemde-talenonderwijs - wel verheugd opkijken na de ingrijpende de-academisering die het normaal-functionele en communicatieve onderwijs met zich meebrachten. Alleen: de plaats van de literatuur in de lessen Frans, Engels en Duits werd steeds meer teruggedrongen en pas recent schijnt daarin enig weerwerk te komen.

Het duidelijkste en met het oog op de gelijkschakeling van alle Europese diploma's na 1992 ronduit gevaarlijke voorbeeld van een dergelijke uitbanning van de literatuur uit het op de praktijk gerichte taalonderwijs is in Engeland te vinden: daar werd voor leerlingen boven de leerplichtleeftijd van 16 een leervakkenpakket samengesteld waarin Engelse taalbeheersing wel plichtvak is voor iedereen, maar literatuur gedegradeerd werd tot een zacht keuzevakje.

Deze begraving in intieme kring van de literatuur wordt echter ook gestimuleerd uit een hoek waar men het niet direct zou verwachten. Daar zit b.v. een academicus, een 'homme de lettres', een filoloog dus als Georges Steiner (VPRO-serie) te kniezen over de beeldcultuur: literatuur moet niet, ja mag zelfs niet gepopulariseerd, want daardoor afgevlakt worden, maar moet weer voorbehouden worden aan een klein groepje verlichte lezers. Dit soort intellectuele doemdenken wordt gelukkig ook wat gerelativeerd: las ik onlangs van Herman de Coninck - auteur van een in de klas stukgelezen essay over de o zo domme media - geen ode aan de tv in 'Kunst en Cultuur' (PSK - Brussel)? En las ik in de opstellenbundel 'Een stem in je hoofd' van Aad Nuis (Aula) niet

148

dat literatuur nooit helemaal kan verdrongen worden omwille van haar eigen, onvervangbare functie: "tussen lezer en schrijver vindt een ontmoeting plaats die alle uiterlijkheden overslaat en zich uitsluitend afspeelt op het vlak van de innerlijke ervaring."

Ik zelf schat een dergelijke situatie, waarbij de positie van het literatuuronderwijs niet zo comfortabel lijkt, echter vrij positief in. Dan mogen we in geen geval alles bij het oude laten en alleen maar hopen dat er niet zo iets gebeurt als in ThatcherEngeland. Wel moeten we nagaan hoe het verwijt aan 'verkapte filologie' te doen i.p.v. aan te spreken met literatuur kan afgehouden worden, en hoe anderzijds de echte functie van literatuur ook in de klas bewaard kan blijven. "Literatuur is geen spelletje," stelt Aad Nuis nog. "Literatuur is gevaarlijk, voor schrijvers en voor lezers. Ze doet een aanslag op onze overtuigingen, onze verbeelding, onze ziel. Ze wil ons veranderen en daagt uit tot een reactie." Men kan zich immers afvragen of een puur chronologisch-encyclopedische behandeling van de literatuur (met een cesuur tussen voorlaatste en laatste jaar middelbaar onderwijs rond 1880 voor het Gemeenschapsonderwijs; twee keer de trein door de geschiedenis maar dan wel via een opdeling in genres voor het katholieke onderwijs), tenminste indien die voorschriften strikt zouden toegepast worden, wel de meest motiverende en leerlinggerichte aanpak is. Ik vind dergelijke overwegingen ook terug bij een Willy van Peer, die in een opmerkelijk artikel in Ons Erfdeel (1988-2) over..., jawel, 'de crisis in het literatuuronderwijs' een duidelijke voorkeur uitspreekt voor "het herstellen van de humanitaire opdracht" van de letteren, essentiële (o.m. ook ethische) bekommernissen ervan doorgeven naast een methodologie die o.m. rekening houdt met verworvenheden van structuralisme, receptietheorie, deconstructionisme...

Ook tegen de opvattingen van de autonomie van de literaire tekst (zoals verdedigd in navolging van het close-reading-structuralisme) of de stuurloosheid van elke literaire communicatie (zoals gepredikt en vlijtig nagevolgd door 'postmodernisten') kwam - terecht - verzet. Carel Peeters is hier wellicht de bekendste naam.

Wie literatuur immers als plichtvak wil behouden, zal elke mogelijke aantijging ver van zich moeten weten te houden, als zou literatuur slechts een overroepen tijdverdrijfje zijn voor enkele 'fyne luyden'. Daartoe zal het echter nodig zijn leerprogramma's, de tekstkeuze en de aanpak in de klas bij te sturen, weg van een louter historiserend-categoriserende cultuuroverdracht naar een inhoudelijk 'humanistisch project'. Wat dat betreft zit een Aad Nuis duidelijk op dezelfde lijn als een Milan Kundera, die - in navolging van de fenomenologie van Husserl - stelt dat de wezenlijke kracht van de roman en de literatuur erin bestaat, de enige menselijke activiteit te zijn die de levenservaring, de 'Lebenswelt' in al haar veelvoudigheid in steeds nieuwe, het cliché doorbrekende vormen probeert te vatten.

Op die vraag naar een naar de diepte gaande herstructurering van de literaire schoolcanon zijn in de voorbije decennia diverse antwoorden gegeven, die mij slechts gedeeltelijk werkbaar toeschijnen. Een puur thematische aanpak b.v. sluit wel aan bij de Lebenswelt (het Nederlandse 'leefwereld' heeft me een iets te sociaal-werkerbijklank) van de leerlingen, maar houdt het grote gevaar in een 'nil

149

novum sub sole'-houding te prediken en er niet toe te komen te tonen hoe onze huidige westerse wereld ontzettend verschilt van b.v. de late Middeleeuwen, maar daar anderzijds wel zijn 'roots' heeft. Een Kundera, en een Willy van Peer pleiten daarom zeker niet voor een chronologische benadering, maar voor een echte literatuurgeschiedenis in enkele etappes: van spanningen binnen een feodaal-theocratische laat-middeleeuwse wereld, over de successen en tegenslagen van de opkomende burgerij, haar glorie en haar huidige onzekerheid.

Een dergelijke visie op de geschiedenis probeert die weer levend te maken door uit te gaan van de actuele belangstellingssferen van leerlingen, of tenminste die waarvan we als leraren aannemen dat leerlingen ze zouden moeten hebben. (Op die laatste zijdelingse bedenking is heel het onderwijs gefundeerd uiteraard.) Ze toont ook dat onze samenleving, een pluralistische democratie, er pas gekomen is en ook slechts kan blijven door ze niet als een natuurfenomeen, een vast gegeven te beschouwen, maar door haar die vanzelfsprekendheid te ontnemen.. De wereld van nu gezien als de resultante van allerlei vectoren van toen. Ik wil u overigens niet verhelen - versteken, zou een bekend Vlaams politicus zeggen -dat deze denkoefeningen en de enkele praktische voorbeelden die ik zo dadelijk zal aanhalen, veel te maken hebben met de bloemlezing 'Van Nu en Toen', die ik in de afgelopen twee jaar met mijn vriend Jacky Goris, die parallel met mij spreekt nu, mocht samenstellen voor De Sikkel. In die bloemlezing namen we immers niet alleen traditionele en afgestofte oude teksten op, maar zochten we voor elke periode systematisch naar inhoudelijke en/of formele echo's in actuele teksten; verder verbonden we de Nederlandse literatuur met de wereldletteren -ook enkele niet-westerse teksten, o.m. uit Japan; tot slot wilden we de literatuur uit haar filologisch verdomhoekje halen door een ruim gevarieerde selectie te maken van allerlei teksten die leerlingen later, in het echte leven - na de school dus - toegang tot de letteren laten houden: recensies, interviews, krante-artikels, reisverhalen, dagboeken, en zowaar ook enkele academische essays - al was het maar het artikel van Eco over de 'nieuwe Middeleeuwen', waarmee hij duidelijk onze tijd bedoelt.

Een ander fragment dat we in die laatste afdeling, met betrekking tot de tijd van de Verlichting, opnamen, illustreert dat deze aanpak van ons ook zijn historische wortels heeft. Zo dacht d'Alembert ruim 200 jaar geleden over het geschiedenisonderwijs:

"De geschiedenis, weinig nuttig voor het merendeel der mensen, is van groot nut voor de kinderen wegens de voorbeelden die ze hen aanbiedt, de levendige lessen over deugdzaam gedrag, en dat op een leeftijd waarop ze nog geen vooropgezette ideeën hebben, noch ten goede, noch ten kwade. Men moet niet op zijn dertigste beginnen te leren, tenzij uit pure nieuwsgierigheid. Het hart en de geest van iemand van dertig liggen immers voor de rest van zijn leven vast. Een welopgevoede kennis van me stelde overigens voor de geschiedenis te bestuderen vertrekkende vanuit het heden. Die gedachte lijkt me zeer juist en zeer filosofisch; waarom immers een kind ermee vervelen de geschiedenis van Caesar, Faramond, Clovis, Karel de Grote en Alexander te leren, en niet aan de eigentijdse geschiedenis toe te komen, omdat het kind een afkeer voor de geschiedenis opvatte wegens de eerste lessen?"

150

Eigenlijk heb ik al jaren de droom om een literatuuronderwijs te kunnen stoelen op een evenwichtig systeem van menselijke belangstellingspunten, niet-materiële behoeften als je wilt, een soort tabel van Mendeljev van de affectieve en rationele elementen van de menselijke geest, een Paviljoen van de Menselijke Hartstochten (ik woon vlak bij het Brusselse Jubelpark, dat merkt u wel). U bespeurt nog meer twinkeling in mijn ogen als ik u zeg dat ik ook droom van een soort toegepaste literatuurwetenschap, die veel van het recente onderzoek in streng academische studies over lezersreceptie, functionalisme,

communicatietheorie e.d. voor klasgebruik werkbaar zou maken. Kunsttheorieën uit het Oosten (denk aan de Indische raga's, die gebaseerd zijn op gevoelens) of uit onze Barok (de affectenleer b.v.) lijken me ook van eenzelfde basisoptie uit te gaan.

Waar ik u nu in het tweede deel van deze lezing verslag over wil uitbrengen, is mijn voorstel om die vernieuwde aanpak van het onderwijs in de literatuur en de literatuurgeschiedenis grotendeels te stoelen op de mensenrechten. Die keuze is in de loop der jaren gegroeid; achteraf echter lijkt ze me zo vanzelfsprekend, dat ik er me bijna voor schaam die aanpak niet veel eerder systematisch uitgewerkt te hebben. Ik probeer u met enkele voorbeelden te overtuigen; maar vooraf nog dit: één van de meest opmerkelijke historische studies die de laatste jaren verschenen, is het boek 'The Trial of Socrates' van I.F. Stone. Geen louter filologische studie - al leerde Stone er wel speciaal Grieks voor - maar veeleer een onderzoek naar een crisismoment in een libertaire maatschappij die sterke overeenkomst vertoont met de onze. "Het spektakel van Socrates voor zijn rechters schrikte me af als libertair burger, aanhanger van Jefferson. Hoe kon zoiets gebeuren in zulk een vrije staat?" Het meest positieve aspect van de Rushdie-rel is immers het plotse besef, ook bij 'gewone mensen', die het boek wellicht nooit zullen lezen, dat vrijheid van meningsuiting en fantasie helemaal niet zo onproblematisch zijn als we misschien mogen aannemen; dat onze libertaire maatschappij misschien vlugger in crisis zou kunnen geraken dan we wel zouden vrezen. U merkt het: de mensenrechten vormen één van de peilers van onze beschaving.

2. Literatuur en mensenrechten

Wat heeft literatuur met mensenrechten te maken? Laten we even illustreren hoe je rode mensenrechtendraden doorheen de literaire geschiedenis zou kunnen trekken.

(1) Individuele vrijheid en gelijkheid. Alleen al het overzicht van het soort volk, de sociale klasse, dat als personages de dienst uitmaakt in literaire werken, spreekt boekdelen: de duidelijke 'trois ordres' zoals Duby ze ziet, zullen pas in de laatste eeuw veld ruimen voor onze huidige (klein)burgerlijke maatschappij. De lijn Karel-romans - Reynaert - Jonker Jan van der Noot - Bredero/Vondel t.o. Hooft/Cats/Huyghens - de kleine schare Verlichte Geesten en Multatuli, Gorter die zich over de arbeidersklasse ontfermt, Couperus en Cyriel Buysse (vrienden nochtans)... spreekt duidelijke taal. Dat de kleine man nu hoofdpersoon is in de meeste literatuur, mag ons niet laten vergeten dat dat vijftig jaar geleden helemaal niet zo was: lag een soort AKO-prijs voor Raskin

151

toen immers voor de hand?

Hoewel de rechten van de vrouw nauwelijks in de tekst van 1789 voorkomen, zijn ook daar - als logisch gevolg van die gelijkheid en vrijheid - heel wat interessante teksten op te hangen aan de tijdrepel: zo zou de bloedneus van Eggerics vrouw niet los komen te staan van de hoofse liefde, de topos van de afkeer van het huwelijk bij Bijns, en later de burgerlijke en zo herkenbare klachten van een vader over zijn trouwlustige dochters bij Sweerts, of nog de beredeneerde afwijzing van het instituut huwelijk bij een Belle van Zuylen (later dan toch getrouwd), het schitterende 'brave meisje' van Multatuli of de huidige overvloed aan vrouwenliteratuur. Een dergelijke aanpak zou de geschiedenis overigens als een soort processie van Echternach tonen, waarin opvattingen en gebruiken soms pas na eeuwen verdrukking weer opgepakt worden. En of literatuur met machtsverhoudingen te maken heeft: lees er de Sade even op na!

Waartoe dienen de romans? Ja, waartoe dienen zij, schijnheilige en verdorven mensen met uw lachwekkende vragen? Precies om u uit te beelden, hoogmoedigen die u daaraan wilt onttrekken omdat u de uitwerking ervan vreest. De roman is - druk ik mij duidelijk genoeg uit? -de spiegel van de eeuwenoude zeden, en is dus voor de denker die de mens wil leren kennen, even onmisbaar als de geschiedenis; de geschiedenis toont ons de mens zoals hij zich voordoet; dat verandert hem wel heel veel; de eerzucht en de hoogmoed vormen a.h.w. een masker dat ons enkel die twee driften laat zien, en niet de gehele mens. De roman integendeel toont ons de mens zoals hij in werkelijkheid is, als hij dat masker laat vallen; deze voorstelling is dus niet alleen interessanter, maar ook waarachtiger. En daarin ligt hem juist het belang van de romans, en jullie, dwaze kritici die er niet van houden, lijken op die kreupele die vroeg: Waarom maakt men portretten?

(2) De Amerikaanse interpretatie van de mensenrechten heeft een mooie, maar juridisch moeilijk hanteerbare omschrijving ervoor gevonden: "the (common) pursuit of happiness". Het is wellicht dit recht op het voeren van een eigen levensstijl, los van - tenzij men dat zelf wil - elke opgelegde morele of religieuze dwang, dat jonge mensen vandaag het meest van al aanspreekt. Hoe Eggerics weduwe samen met al de andere bezittingen aan Elegast wordt overgemaakt, het is voor jonge mensen vandaag onbegrijpelijk. Even onbegrijpelijk is het historisch gezien uiterst recente recht op vrije partnerkeuze - de topos 'overspel' in veel middeleeuwse literatuur kan zo veel beter begrijpelijk gemaakt worden. Ik kan het niet laten om u hier een kleine tekst voor te lezen die Diderot schreef voor de Encyclopedie en die dit recht op 'genieten van het leven', deze

secularisering - zonder twijfel een van de belangrijkste onderliggende stromingen in de Europese geschiedenis van de laatste 500 jaar - illustreert. Voor de goede orde: 'zinnelijkheid' kan hier zowel 'zintuiglijkheid' als 'sensualiteit' betekenen:

ZINNELIJK (adjectief): iemand die de zinnelijke geneugten liefheeft: in deze betekenis is elke mens min of meer wellustig. Degenen die ons wegens een of andere strenge doctrine voorhouden af te zien van de gevoeligheid van de organen die dienen tot het in stand houden van de soort en die daarenboven nog plezier verschaffen, en eveneens de vele ons

152

omringende voorwerpen die op honderd manieren onze zinnen prikkelen, zijn zwartkijkers, die opgesloten moeten worden in gekkenhuizen. Zij zouden zelfs de Almachtige danken omdat Hij de doornen, de vergiften, de tijgers, de slangen en al wat schadelijk is heeft gemaakt; en ze zouden Hem de schaduw, het frisse water, de sappige vruchten, de fijne wijnen, m.a.w. Zijn blijken van goedheid die Hij tussen al het slechte en schadelijke strooide, verwijten. Naar hun gevoel ontmoet de mens niet genoeg smart en pijn op zijn levenspad. Ze zouden willen dat het lijden altijd onze behoeften zou voorafgaan, begeleiden en opvolgen. Ze menen God te eren door ons af te houden van de dingen die Hij schiep. Ze bemerken niet, dat Hij er slecht aan gedaan zou hebben die dingen te maken, als het Zijn bedoeling was geweest hen van het genot ervan af te houden, dat ze dus wijzer zijn dan Hij zelf, en dat ze tijdig de strik hebben gezien die Hij voor hen heeft opgezet.   -

Hoort u in deze woorden ook de eigengereide interpretatie van de bijbelse moraal door de vrouw uit Bath in Chaucers Canterbury Tales doorklinken? En is de scène uit de Satanic Verses waarin de meisjes in het bordeel van Baal zich beklagen over de profeet, geen voortzetting van een eeuwenlange traditie: "In het vrijmoedige Jahilia kleedden de vrouwen zich prachtig voor Mahound met zijn voorschriftenboekje kwam aanzetten, en ze praatten alleen maar over sex en geld, geld en sex, en bij gepraat alleen bleef het niet overigens."

Het is immers niet alleen in Eco's labyrint dat er gemoord wordt om literaire boeken, maar jammer genoeg ook in 1989, dit keer in een moskee (Jubelpark Brussel bis). Eco's schitterende ironie op alles wat naar geheimdoenerij in geloofsovertuigingen neigt, leverde hem overigens een blaam op van de Osservatore Romano, en welke Vlaamse politicus was het weer die recent nog Tom Lanoye een gebrek aan, schrik niet, 'volksverbondenheid' verweet? Of nog, die mooie ironie van de geschiedenis toen meer dan twintig jaar geleden net op de dag dat een procureur Jef Geeraerts' 'Gangreen' uit de handel liet nemen, het boek bekroond werd met de driejaarlijkse staatsprijs...

Het recht op vrije meningsuiting komt dus ook bij ons nog heel af en toe onder druk te staan. Naast de gebruikelijke canon van religieuze teksten: de vermenselijking van de godsdienst in de 'Beatrijs', teksten pro en contra de reformatie, de zeer eigen combinatie die Vondel vond tussen een sterk tolerant engagement en een bij de contrareformatie aansluitend theaterwerk, de domineesliteratuur van de 19e eeuw met zulke contrasterende figuren als een Beets, een Haverschmidt of een Busken Huet; daarnaast zou men ook een ontwikkelingsgang kunnen schetsen van een anders- of niet-religieuze traditie, vooral rond de idee van tolerantie opgebouwd: de fabel van de drie ringen uit de Decamerone ("Ah, den Boccaccio, maar die kennen we al!" zij het dan dat het om de beroemdste new beat-tent ging) leidt zo naar de Verlichting met Lessing; Marnix Gijsen haalde niet voor niets de voornaam van zijn pseudoniem bij Marnix van Sint Aldegonde: de verwijten aan de katholieke kerk die Gijsen in zijn autobiografie opsomt, vallen overigens wonderbaarlijk samen met die in de 'Bijenkorf, maar dan wel van 400 jaar vroeger... De rol van Multatuli in dezen moet wel niet in herinnering gebracht worden. Daarom een heel kort

153

fragment uit een stukje van een ietwat minder bekend verlicht auteur, Pieter van Woensel over 'Religiehaat':

"De wet verbiedt een burger te beschikken over andermans goed. Hoort mijn ziel mij dan minder toe dan mijn beurs, mijn kleren of mijn erfdeel? Indien de vervolgingen uit hoofde van godsdienstige meningen enige grond konden vinden in het goddelijk recht, zo zou onze aardbol een uitgestrekt toneel van bloedvergieten zijn. De muzelman van de sekte van Ali zou de muzelman van de sekte van Demar moeten vernielen; deze laatste zou dan het recht hebben de Jood te empaleren en die dan weer zou de afgodendienaars van Afrika in een mortier mogen stoten."

De beroering die in België ontstaan is doordat onlangs op basis van de grondwettelijke vrijheid van onderwijs de eerste twee schooltjes van een islamitisch netwerk zijn opgericht, heeft uiteraard ook met die vrijheid van meningsuiting te maken. Als er straks ook islamitische middelbare scholen komen, zullen die dan een pluralistische verkenning van de (westerse) literatuur

in hun programma opnemen? De niet van Vlaams-Blok- of Glimmerveensympathieën te verdenken Belgische journalist Geert van Istendael stelt in het septembernummer van 'De Nieuwe. Maand' lapidair: "De pakweg honderdduizend islamieten in Brussel zullen een paar principes van hun godsdienst moeten vergeten, anders is integratie onmogelijk. Dit standpunt steunt op een grote gehechtheid aan een paar verworvenheden wan de humanistische, democratische traditie. Grote woorden. Misschien."

Algemener maar niet minder duidelijk herinnert Aad Nuis, sprekend over de literaire kritiek, ons: "Fanatici van allerlei slag zijn geneigd te denken dat onze vrijheid van expressie voortkomt uit geestelijke onverschilligheid. Wij menen dat die vrijheid stoelt op de wezenlijke behoefte, aan een open discussie over de dingen die ons wezenlijk aangaan. Of de fanatici gelijk krijgen of wij, hangt voor een niet geheel te verwaarlozen gedeelte af van de kwaliteit van de literaire kritiek." Dit zijn bedenkingen die een levenslang verdediger van het pluralistische Gemeenschapsonderwijs (vroeger Rijksonderwijs) nauw ter harte gaan. Een gelukkig land ook, waar de scheiding kerk/staat onomkeerbaar is, en een index van verboden boeken al veel langer dan drie decennia schijnt afgeschaft te zijn.

(3) Het verhaal gaat dat die 'Verklaring van de rechten van de mens en de burger' er alleen maar gekomen is omdat de stemgerechtigde rijke adel en dito burgerij sterk bleven aandringen om ook het recht op bezit, op privé-eigendom in de lijst op te nemen. Nu de status van het lerarenberoep mede sterk is aangetast door de "how much do you make"- mentaliteit van de economische heropleving, verdient dit mensenrecht ook enige aandacht. Men zou kunnen vertrekken van de 'Wapene Martijns' en die situeren in de Franciskaanse vrijwillige armoedetraditie (waarvan ook sporen bij Ruusbroec en andere mystici overigens). Le Goff wijdde in 'De woekeraars en de hel' ook voor de leerlingen interessante bladzijden aan de evolutie in de houding van de kerk tegenover geldhandel en interesten. Zo blijkt uit de door hem verzamelde exempla dat de uitvinding van het vagevuur (dat zoals u weet in geen enkele religieuze tekst voor 1100 voorkomt) een handige oplossing bood om 'woekeraars' pro forma te kunnen veroordelen, maar hen toch mild hun gang te laten gaan.

154

Die 'usura'-theorie (het afwijzen van kapitalisme, dat niet voortkomt uit handel in goederen of diensten) leefde tot na WO II door in een van de canto's van Ezra Pound, en ook de afkeer van materiële verzuchtingen van heel wat literatoren, vooral dichters ('de cleine bate') is eigenlijk de voortzetting daarvan. Een paar jaar geleden verscheen zo b.v. een filologische uitgave van een Haarlems 'spel van sinne' uit 1566, dat een welkome afwisseling kan bieden voor leraren op zoek naar wat nieuws: het gaat over 'Het Cooren', waarin de personages twee kooplieden zijn, Nimmergenoeg en Onversaedighe Begheert, die de misoogst van dat jaar tot een hongersnood doen uitgroeien door hun cynische stockeringspolitiek, die hen waanzinnige woekerwinsten oplevert. Noch het personage Het Cooren, noch de Rede kunnen hen tot betere inzichten brengen. De lijn kan gemakkelijk doorgetrokken worden over het essay van Schama (die de mythe van de krenterigheid van de Nederlanders doorlicht), Busken Huets scherpe aanval op Cats en het 'money-making', uiteraard Elsschots 'Kaas' en de jammer genoeg iets te veel in losse episodes uiteenvallende roman 'Alles moet weg' van Tom Lanoye (over een ritselaar die omkomt bij een bankoverval) tot nu.

Is mijn droom nu vervuld? Bieden deze vier voorbeelden van nog veel meer mogelijke mensenrechten in de literatuurgeschiedenis volledige voldoening?

Uiteraard niet. Er zijn een heleboel levensaspecten, ervaringsgegevens die nu eenmaal niet onder deze vlag te vangen zijn. Al was het maar het feit dat ons leven nu eenmaal een 'Sein zum Tode' is, en het recht op eeuwig leven vooralsnog niet onder de discipline van de mensenrechten ressorteert. Daarom kan zo'n aanpak alleen maar complementair zijn. Toch bieden deze mensenrechten zo'n weidse perspectieven dat de meeste van de socio-politieke stromingen, de meeste levensstijlen van nu er zich in kunnen terugvinden: linkse liberalen à la Nuis in de vrijheid en de tolerantie, rechtse liberalen in de privé-eigendom, socialisten en christen-democraten in de vrije meningsuiting en geloofsovertuiging, de bescherming van het individu en de rechtsstaat, nationalisten in het recht van een volk op een eigen staat e.d. Alleen de groenen staan nog te dringen om ook het recht op een gezond milieu in de lijst te laten opnemen. Het gebruik van literaire teksten in een breder cultureel en geistesgeschichtlich-humanistisch kader biedt overigens ook ruim de gelegenheid om de literatuur niet als een enclave binnen het schoolvak Nederlands te beschouwen, maar via zakelijke teksten, debatten en discussie en zoals direct zal blijken ook vormleer en taalbeschouwing in het gehele pakket moedertaal te integreren.

Een groot bezwaar van echte literatuurfanaten tegen een curriculum als dat wat ik daarnet heel ruw schetste, is dat men de literatuur opoffert, dienstbaar maakt aan een inperkende invalshoek. In 'De kunst van de roman' gaf Kundera op die vraag een afdoend antwoord: het is opmerkelijk hoe elke beslissende nieuwe stap in de algemene sociale én culturele ontwikkeling fundamenteel nieuwe of vernieuwde vormen met zich meebrengt. Zo wordt het ontstaan en de bloei van de roman duidelijk verbonden met de diverse fasen in de verburgerlijking van onze wereld; waar de sonnetvorm, de filosofische dialoog en de conte philosophique, het vrije vers en de vergezochte metafoor thuishoren, u weet ze zelf wel te plaatsen. Alleen kan zo in elk geval het verwijt vermeden worden als zou de

155

bekommernis om de vorm 'formalisme' zijn. Het spelen met de taal moet eerder gezien worden als een poging om aan de clichés van het geijkte taalgebruik te ontsnappen en een nieuwe visie mogelijk te maken. Als dit geen normaalfunctioneel-communicatieve aanpak is!

Ook op het puur juridische terrein liggen er voor de leraar Nederlands enkele knopen te ontwarren. Zo moet er duidelijk ingegaan worden tegen de wijd verbreide mening alsof de mensenrechten ook op de tussenmenselijke relatie betrekking hebben; neen, de socio-politieke rechten betreffen uitsluitend de verhouding van de burger tot de staat en zijn dus als afscherming van het individu tegen machthebbers boven hem bedoeld.

Verder is het nuttig om een onderscheid te maken tussen de politiek-juridische rechten (verdediging tegenover de macht) en de nieuwe culturele, sociale en economische rechten, zoals dat op arbeid, ontspanning, een verzekerd minimuminkomen, een gezond milieu, vrede e.d., die immers eisen stellen aan diezelfde staat.

Van het allegrootste belang is tot slot dat de beperktheid van elke wetgeving wordt getoond, zolang daar geen uitvoeringsmaatregelen tegenover staan, zolang die maatregelen, zoals het heet in het jargon, niet afdwingbaar zijn. Die spanning tussen rechtsprincipes en hun verwezenlijking kan ook weer boeiend met literatuur geïllustreerd worden. Nu hier in Brussel Erasmus weer herleeft, 'niet alleen met een gerenoveerd museum, maar ook met een ziekenhuis naar hem genoemd en het internationale uitwisselingsprogramma voor studenten, kunnen zijn brieven wellicht veel verduidelijken. Lezen we b.v. eerst een uitspraak van hem over de oorlog (Prisma 583, pp. 104-105).

Als er rechtsgronden zijn die een oorlog toelaatbaar maken, dan zijn deze van slecht allooi en rieken zij naar een ontaarde Christus, die door wereldse rijkdommen wordt bezwaard. Ik weet niet of oorlogen rechtens goedgekeurd kunnen worden; wel zie ik, dat zo dikwijls de vrede in de christenheid, uit ijver het geloof te beschermen, verdedigd wordt, in dat geval een oorlog niet altijd veroordeeld wordt door vrome mannen. Maar waarom herinneren wij ons de zeldzame menselijke overleveringen zoveel liever dan de talrijke uitlatingen van Christus, van de apostelen, van de rechtzinnige en meest erkende kerkvaders over de vrede en het verdragen van het kwaad? Wat kan men al niet verdedigen op een andere wijze! Vooral als zij de leiders van de onderneming zijn wier daden door velen uit vleierij geprezen worden en wier fouten niemand veroordelen durft. Het is intussen gemakkelijk te raden, welke de gebeden zijn die de nobele geesten opzenden en welke verlangens zij koesteren, welke verzuchtingen zij slaken. Als gij scherper toeziet, blijken het meestal de persoonlijke aangelegenheden der vorsten te zijn die een oorlog veroorzaken. Ik vraag u; of gij het in overeenstemming acht met de menselijke waardigheid, dat de waarheid tot wapengeweld wordt gedoemd; zo vaak deze of gene vorst een vete heeft met een andere vorst of er wellicht een voorwendt? (om die zijn rijkdommen en gebieden te kunnen inpalmen!)

156

Erasmus schrok echter toen zijn ideeën opvallend veel gelijkenis begonnen te vertonen met heel wat opvattingen van Luther. En zo reageerde hij toen (ibid., p. 157):

Wat had ik immers bereikt, als ik Luther had kunnen bijstaan door mij deelgenoot van het gevaar te maken, dan dat er twee in plaats van één onder zou gaan. Over de geest waarin hij heeft geschreven, kan ik mij niet genoeg verbazen, de bevorderaars der goede letteren heeft hij geweldig gehaat gemaakt. Intussen heeft hij veel goede lessen en waarschuwingen gegeven. Als hij het goede maar niet door zoveel kwaad bedorven had! Doch ook al had hij alles met liefderijk gemoed geschreven, dan zou ik nog niet graag mijn leven in gevaar brengen. Niet ieder heeft kracht genoeg voor het martelaarschap. Ik vrees dat ik, als er oproer uit voortkomt, zal doen als Petrus. Met pausen en keizers ga ik mee, als zij juiste beslissingen nemen, dat is plicht. Doen zij kwaad, dan draag ik het; dat is veilig.

Het kan een boeiende taak zijn voor de leraar Nederlands om o.m. met literaire teksten dat lastige gevecht om de mensenrechten en het behoud en de verbetering van ons huidig bestel in de volle aandacht te brengen. Ik bedenk dat dit een mooie slotzin zou zijn, maar ik wil deze mensenrechtenbiefstuk toch nog even voor u kruiden: hoe is het in heel deze zaak immers gesteld met de mensenrechten van de leraar zelf?

Ik wou het dan in de eerste plaats niet hebben over de financiële onderwaardering van het lerarenambt, in België nog veel meer dan in Nederland. "Go and teach sadly," heet een net aangekondigd Amerikaans essay. Maar, als u me toestaat de dichter Bloem te profaneren: "Alles is veel voor wie niet veel verwacht."

Neen, de malaise, het gevoel van leraren niet helemaal rechtvaardig behandeld te worden ligt dieper. Laat ik even de essentie van de mensenrechten weergeven, zoals dat gebeurde in 1581 in de Nederlandse 'Declaration of Independence', het 'Plakkaat van Verlating': een volk mag zich vragen stellen over zijn bewindslieden, in casu dus over de vader(s) der leraars al te gader, "so wanneer hy in stede van zijne ondersaten te beschermen deselve soeckt te verdrucken, t'overlasten, heurs oude vryheyt, privilegien ende oude hercomen te benemen ende heur te gebieden ende gebruycken als slaven..." Gezien in het licht van de recente gedachtenkronkels om ook slechts gedeeltelijk boventallige leerkrachten niet meer volledig te betalen - waarbij de vaste benoeming dus niet meer afdwingbaar, maar alleen nog een vodje papier zou worden - , om verdeeldheid te zaaien door leraars wiskunde, die dikwijls al kleinere klassen hebben dan de neerlandici, nog eens meer te gaan betalen ook e.d. krijgen de woorden van het Plakkaat een heel actuele betekenis. Hoe lang nog gaat men het geduld van leraren op de proef stellen?

Ik zou het hier ook kunnen hebben over het totale gebrek aan promotiekansen voor een leraar (als je schooldirecteur wil worden kan je je vak wel vergeten): je kan je eigenlijk beter inzetten voor syndicaal en politiek werk dan voortdurend bezig te zijn om je onderwijs te verbeteren, bedenk ik wel eens cynisch. Ik zou

157

het ook kunnen hebben over de totaal niet te rechtvaardigen ondervertegenwoordiging van leraren in de lokale schoolraden (de ARGO's straks). - de woorden zijn niet van mij, maar van de geestelijke vader van de ARGO, Luc Van den Bossche, himself. Maar ja, het decreet is aangenomen in de Vlaamse Raad en de leraars zullen het maar moeten slikken. Ik verwijs u voor meer details naar mijn in november te verschijnen artikel 'De grijze muizen in het literatuuronderwijs' - Brigitte Raskin vroeg mij daarin voor haar maandblad 'De Nieuwe Wereld' een en ander op een rijtje te zetten. De titel ontleende ik aan een berucht opstel van Herman de Coninck, dat zijn bundel 'Marietje van den bakker' afsluit, waarin hij stelt "dat de besten uit het onderwijs stappen, en alleen de grijze muizen overblijven". Ik vind zelfs dat hij nog grotendeels gelijk zou kunnen krijgen ook, indien men niet snel iets doet aan de overbelasting, zeker van de leraar Nederlands. Ik was verheugd om de persmededeling van Vlenego over de reële werkbelasting van een leraar

Nederlands (minimaal 45 werkuren voor een geroutineerd leraar) van uiterst positieve commentaar voorzien gepubliceerd te zien in 'De Standaard' van 7.8.89.

Er is niet alleen de overmaat aan correctiewerk, maar daarnaast ook de voor alle leraren geldende onvoorstelbare paperassenwinkel waarmee je in orde moet zijn: want daar kan je op gepakt worden. Zouden de bewindslieden, die hun mond vol hebben over de eis tot kwaliteitsverhoging van het onderwijs - geven wij allen dan zo slecht les? - niet beter eens nadenken over een wat minder bureaucratische aanpak van hun 'human resources'? Wie strikt alle voorschriften zou toepassen (zo vinden bepaalde inspecteurs het nodig om als enig teken van leven een lijstje van 8 bij inspectiebezoek voor te leggen documenten rond te sturen bij het begin van het schooljaar), houdt nauwelijks tijd over voor wat echt ten goede komt aan de integrale kwaliteitszorg in het onderwijs: gemotiveerd omgaan met jonge mensen van alle slag, zich breed informeren, de zakelijke en fictionele literatuur bijhouden - dikwijls in twee of meer talen - , zelf leermateriaal samenstellen, dikwijls op eigen kosten navorming bijwonen, nieuwe lesmodellen uitwerken e.d.

Gelukkig zijn er heel wat aanwijzingen dat het Lenin-adagium 'Vertrauen ist gut, Kontrolle ist besser' stilaan omgekeerd wordt. Is Vlenego zelf immers niet ontstaan onder impuls van de recyclagedagen o.l.v. inspectrice Baert? Belooft men ons niet eindelijk een wat beter gestructureerde navorming uit te bouwen? In Duitsland heeft elke leraar het recht om tenminste één week tijdens zijn normale schoolopdracht om de twee jaar een navormingscursus te volgen. Elk land heeft daarvoor een speciaal instituut met een dikwijls schitterende accommodatie en meer dan 200 cursussen per jaar. En heeft de. centrale ARGO niet mondeling beloofd straks - als het wat rustiger wordt - een onderhoud te hebben met Vlenego, o.m. over de herinvoering van compensatie-uren voor het objectief meetbaar meerwerk aan correcties? Dit zou dan al ten minste één van de 'privilegien ende oude hercomen' zijn die in ere hersteld wordt.

En voor het overige blijf ik van mening dat aan het literatuuronderwijs als verplicht onderdeel van het vak Nederlands voor iedereen nooit mag geraakt worden. De verbinding van mensenrechten met literatuur kan alleen maar bevestigen hoe beide tot de kern van onze pluralistisch-democratische beschaving behoren. Ik dank u.

158

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
literatuuronderwijs
land
Belgiƫ
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

4de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1990