Een ‘wieweetwatwaarboek’ en een ‘bosatlas van de kinderliteratuur’. Werken met (non-)fictie in de basisschool

Annie Buellens  ·  18de Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2004  ·  pagina 13 - 23

EEN 'WIEWEETWATWAARBOEK' EN EEN
`BOSATLAS VAN DE KINDERLITERATUUR'
WERKEN MET (NON-)FICTIE IN DE BASISSCHOOL

Annie Buellens

Inleiding

`Deesje' (van Leeuwen 1989), één van de geesteskinderen van Joke van Leeuwen kreeg voor haar verjaardag een Wieweetwatwaarboek' en een Dingenschrift' cadeau. Door het Wieweetwatwaarboek wist ze in korte tijd veel meer over het heelal dan haar vader en haar broers. `Ze wist, bijvoorbeeld, hoe ontzettend verschrikkelijk ontelbaar ver weg de sterren waren en hoe diep de diepste zee was (zo ongeveer).'

In haar dingenschrift schreef ze dingen die ze wilde onthouden en ze plakte er plaatjes in die ze heel bijzonder vond. Deze twee attributen: een dingenschrift en een wieweetwatwaarboek lijken me ook bijzonder handig voor ieder kind in de basisschool.

Wim Hofman (Hofman 1994) wil met zijn 'Bosatlas van de kinderliteratuur' door middel van verhalen een wereld openen voor de lezers. In de 'Bosatlas van de kinderliteratuur' moeten volgens hem in ieder geval volgende dingen komen: een echte wereldkaart, een kaart met denkbeeldige werelden, een zeekaart zonder een spoortje van land, een kaart zo groot als de werkelijkheid, kaarten van eilanden, weerkaarten, kaarten met bossen, een kaart van luilekkerland en een sterrenkaart... en 'veel lege bladzijden voor aanvullingen en appendici...het register zal eindeloos zijn, 'voorspelt hij.

Beide auteurs pleiten niet voor niets voor een dingenschrift en een leeg blad. Want wie de smaak van boeken (fictie en non-fictie) te pakken krijgt staat aan het begin van eindeloze ontdekkingen.

Gebruik maken van boeken, bijvoorbeeld bij de zaakvakken, is trouwens geen nieuw idee. Klassiekers als `Alleen op de wereld en `Niels Holgersson' werden geschreven om de aardrijkskunde van respectievelijk Frankrijk en Zweden door middel van een verhaal toegankelijk te maken.

In deze inleiding zul je gemerkt hebben dat ik het niet alleen over non-fictie wil hebben. Want werken met boeken gaat in twee door elkaar lopende richtingen : informatieve boeken die het behandelde onderwerp verder uitdiepen en verhalen en gedichten die de leerstof emotioneel verankeren. En laten we de flitsende stroom informatie vanuit het internet ook niet negeren. Oordeelkundig gebruik van informatie allerhande kan de effectiviteit van het (zaakvakken)onderwijs alleen maar vergroten (Helms 1994).

Werken met (non-)fictie in de basisschool - Annie Buellens 113

Jacques Vos was één van de eersten die een handleiding opstelde om boeken in te schakelen bij de zaakvakken, zijn `Meer dan feiten' (Vos 1989) uit 1989 is nog altijd actueel. Hij noemt werken met informatieve boeken belangrijk :

`Omdat sommige kinderen (hobby-kinderen) een duidelijke voorkeur hebben voor dit genre. Omdat informatieve boeken voldoen aan de toenemende informatiebehoefte van onze maatschappij. En omdat door de nadruk op zelfwerkzaamheid informatieve boeken een steeds belangrijkere rol gaan spelen in het onderwijs.'

Hij wijst erop dat ook fictionele teksten kunnen helpen om de wereld te verkennen, mits de feiten op een relevante manier verwerkt zijn in het verhaal. Een sterk begeleidende docent is echter noodzakelijk om esthetiek en didactiek optimaal te laten renderen : 'Esthetiek en didactiek kunnen wel degelijk samengaan en elkaar zelf versterken: een goed boek kan de belangstelling van kinderen voor een bepaald onderwerp opwekken, terwijl kinderen die al in het onderwerp geïnteresseerd zijn wellicht verhalende boeken gaan lezen en zodoende ook oog krijgen voor de literaire aspecten van het lezen' (Vos 1988).

In de eindtermen zijn verwijzingen naar boeken en lezen, na goed zoeken, te vinden onder de rubrieken Muzische vorming en Nederlands en heel af en toe bij Wereldoriëntatie. Nochtans, om greep te krijgen op de wereld zijn o.a. de lessen Wereldoriëntatie een belangrijk hulpmiddel. Een gezonde mengeling fictie en non-fictie kan die greep alleen maar verstevigen. Echte leesbevordering is altijd vakoverschrijdend. Leesbevorderaars zullen beseffen dat non-fictie ook lezen is en dat het met name de leefkinderen aan het lezen kan zetten.

1 De praktijk

Omdat volgende praktijkideeën voornamelijk gericht zijn op kinderen die al kunnen lezen, wil ik vooraf het belang onderstrepen van kinderen, al heel vroeg, met boeken vertrouwd te maken. Vanaf de kleuterschool zou ik fictie en non-fictie samen aanbieden. Er zijn nu eenmaal zakelijk ingestelde kinderen die alleen via non-fictie tot lezen te verleiden zijn. En dat verleiden begint dus best zo vroeg mogelijk.

Voorlezen en over boeken praten begint in de peutertuin en de kleuterschool en loopt door in alle jaren van de basisschool.

1.1 Een leerlijn

Vertrouwd maken met verschillende soorten teksten gaat stapsgewijs. Een werkbare leerlijn zou er als volgt kunnen uitzien :

De kinderen maken vanaf het 2e, 3e leerjaar (groepen 4 en 5) kennis met duidelijk te onderscheiden teksten, bijv. : recepten, reclame, een informatieve tekst over een dier, een fabel, een sprookje, een gedicht...

De kinderen houden een leesdagboek bij waarin over boeken getekend en, heel kort, geschreven wordt. Dat leesdagboek loopt door in de volgende leerjaren. In de leeskring praten de kinderen met de leerkracht over wat ze gelezen hebben en over wat ze nog zouden kunnen lezen.

14 I Werken met (non-)fictie in de basisschool - Annie Buellens

Vanaf het 4e leerjaar (groep 6) wordt er meer systematisch te werk gegaan.

De kinderen leren verschillende bronnen gebruiken en teksten kritisch te lezen. Ze leren omgaan met plattegronden, gidsen, folders, tijdschriften en kranten. Ze maken kennis met het plaatsingssysteem en de catalogus in de bib.

De kinderen worden vertrouwd gemaakt met de structuur van een informatief boek. Ze leren de inhoudsopgave, het register, de verklarende woordenlijst hanteren. Ze ervaren dat een informatief boek op een andere manier gelezen wordt dan fictie : meer grasduinend en soms studerend lezen.

Anders dan bij fictie worden de kinderen bij non-fictie niet aangespoord om het boek van A tot Z te lezen. Een informatief boek dient vaak om in te grasduinen en dat horen vooral minder gretige lezers graag.

Om al de gevonden informatie te verzamelen kan een leesfiche (zie bijlage 1) helpen. Ze is ook een ondersteuning om over non-fictie te praten.De leesfiche klimt op in moeilijkheidsgraad van het vierde tot het zesde leerjaar.

Vanaf het 5e leerjaar (groep 7) wordt met een bonte verzameling van teksten gewerkt: informatief en verhalend over onderwerpen als televisie, radio, kranten, tijdschriften, computer, telefoon en satellieten, voeding, mensenrechten, milieu...

Ze leren verhalen onderscheiden van informatieve teksten en meningsteksten van feiten.

De kinderen leren ook omgaan met het Siso- of Zizo-systeem in de bibliotheek en ze maken kennis met voor hen interessante websites.

Hun leesfiche is ook gegroeid.

In het zesde leerjaar (groep 8) gaat het werken met allerhande boeken en teksten door maar er wordt nog meer eigen inbreng van de kinderen verwacht. Een middel daartoe is 'Vrije tekstkeuze'(zie bijlage 3). Hierbij is het de bedoeling dat elk kind gedurende het schooljaar een tekst naar voor brengt waardoor hij/zij bijzonder geboeid was. Hij leest en bespreekt die met de klasgenoten zoals in bijlage 3.

In het zesde leerjaar houden ze zelf een register bij, achteraan in hun leesdagboek, over al de boeken die ze gelezen hebben en over de teksten uit 'Vrije Tekstkeuze' ze drukken hun appreciatie uit in de vorm van : +++ tot – – – .

Inspelen op de actualiteit maakt lezen en leren functioneel. Zo was de dood van een uitgewezen azielzoekster enkele jaren geleden aanleiding tot deze activiteit : We begonnen met krantenartikels, daarna volgde de bijbeltekst De werken van barmhartigheid. Vervolgens hielden we een klasgesprek en daarna gingen we geruchten als `er zijn te veel vreemdelingen' te lijf met cijfers. We werkten met grafieken uit de krant, we berekenden percenten en vergeleken verschillende landen. We besloten met een lied van Robert Long : ` We willen ze niet...'

Op hun leesfiche duiden de kinderen van het 6e leerjaar ook aan hoe ze het boek gevonden hebben, om welk soort boek het gaat en of ze nog andere interessante boeken gevonden hebben.

In alle klassen houden de kinderen een leesdagboek bij. Daarin noteren ze wat ze gelezen hebben fictie én non-fictie. Het schrijven over een boek wordt echter zo kort

Werken met (non-)fictie in de basisschool - Annie Buellens 115

mogelijk gehouden want als je aan het lezen van een boek een boekbespreking koppelt, dan ligt er over dat boek een 'er-volgt-nog-iets-vervelends-schaduw'. De kinderen schrijven van elk boek minimum de bibliografische gegevens. Ze geven punten aan het boek, omdat dat de kortste en eenvoudigste manier is om een appreciatie uit te drukken. Als ze zo enthousiast zijn over een boek en het willen aanprijzen aan hun klasgenoten, dan doen ze iets meer : ze vertellen over wie het gaat en wat er gebeurt en ze lezen een smaakmakend fragment voor.

In het leesdagboek is ook veel ruimte voor tekenen en andere (vrije) expressievormen.

1.2 Boeken bij (zaak)-vakken en projecten

Wanneer een nieuw onderwerp aan de orde is worden de kinderen een week vooraf uitgenodigd om informatie op te zoeken : fictie, non-fictie, artikels uit tijdschriften of informatie van het internet. De eerste les bestaat er altijd in het materiaal te ordenen en een leeshoek in te richten.

Bij multiculturele projecten, en bij geschiedenis ligt het gebruik van boeken voor de hand. Aansluitend op een lessenreeks over een bepaalde geschiedkundige periode, de middeleeuwen bijvoorbeeld, kan je een boekenhoek inrichten met boeken, fictie en non-fictie, over : ridders, de kruistochten, de bouw van kathedralen, de heksenvervolgingen, de steden... op deze manier kan de leerstof verder uitgediept worden.

Met de kinderen maak je de afspraak dat ze minstens twee keer per jaar een boek kiezen en lezen dat aansluit op wereldoriëntatie.

Bij aardrijkskunde kunnen naast landengidsen en atlassen boeken over het leven van iemand in een bepaald land een ander licht werpen op dat land, bijvoorbeeld op kinderarbeid in India.

De kinderen krijgen vanaf het vierde leerjaar (bijlage 2) ook een leesfiche voor fictie die hen helpt om meer uit een boek te halen. Deze leesfiches zijn slechts hulpmiddelen, zodra de kinderen zelfstandig kunnen praten en schrijven over een boek mag de fiche wegvallen. Ze hoeven ook nooit de hele fiche in te vullen, ze kiezen alleen die items waarop ze vanuit hun boek een goed antwoord kunnen geven.

De bedoeling van die fiches is, aan de kinderen woorden te gegeven om hun gedachten en gevoelens genuanceerd uit te drukken.

En zelfs bij wiskunde (De telduivel) (Enzensberger 1998)) en bij natuurkunde (Met Sterre op reis door ruimte en tijd) (Stannard 2002) kan met fictie gewerkt worden maar bij deze vakken zal voornamelijk non-fictie aan de orde zijn.

Alhoewel in een les over vleermuizen, bijvoorbeeld, biedt de trilogie Zilvervlerk, Zonnevlerk en Vuurvlerk' van Kenneth Oppel (2000-03) niet alleen een boeiend verhaal, ze geeft ook een goed beeld over het leven van de vleermuizen.

Deze boeken kunnen aanleiding geven tot hoekenwerk waarbij ook minder boekgebonden vakken aan bod komen. Naast een leeshoek, is er een technologiehoek waarin geëxperimenteerd wordt met geluid, er is een schrijf- en muziekhoek, een wiskundehoek waarin vraagstukken en zoekopdrachten, een mediahoek met zoekopdrachten

16 I Werken met (non-)fictie in de basisschool - Annie Buellens

over geluidsgolven en een luisterhoek waarin de kinderen luisteren naar verhalen en muziek.

Voordat de kinderen aan het hoekenwerk beginnen lezen ze een aangegeven fragment uit het boek als inleiding en om de band met het verhaal te behouden. (Bertels & Buellens 2004) Ook met een verhalend boek kunnen heel wat vakken uit het lessenrooster bestreken worden.

Associatie tussen een zakelijk onderwerp en een gedicht kan een les wereldoriëntatie zelfs doen eindigen met poëzie. Nadat het onderwerp uitvoerig behandeld is krijgen de kinderen de gelegenheid om een onderdeel uit te kiezen. Dan gaan ze op zoek in poëziebundels naar een bijpassend gedicht.

Ze combineren de twee : ze schrijven eerst een fragment uit hun zakelijke tekst en dan : 'Dat doet me denken aan dit gedicht van..', ze kopiëren het gedicht, het geheel kan versierd worden en de werkstukken worden besproken.

1.3 Werken met een informatief boek als project

A is een koetje (dat staat op zijn kop). Het verhaal van het alfabet' Rob Berkel en Ferran Bach. Davidsfonds/Infodok & Biblion, 2003 (Berkel & Bach 2003).

Dit boek over de geschiedenis van de geschreven taal kan in een 3e graad uitgewerkt worden als project dat min 2 en maximum 4 halve schooldagen duurt.

1.4 Werkplan

Er wordt met het hele boek gewerkt. Het leent zich tot een gestructureerde aanpak:

  • Klassikaal van p.8 tot en met p.27.

  • Individueel: elk kind krijgt één letter van het alfabet om mee aan de slag te gaan: van p.32 tot en met p.45.

Groepswerk: bestaat uit de opdrachten tussen het voorlezen, het opzoekwerk op het internet en de creatieve verwerking.

  • Tijd: Er is keuze tussen:

een minimumprogramma zonder individueel werk: 2 namiddagen.

een maximumprogramma: 3 á 4 namiddagen.

Werken met het boek in 4 dagen :

Dag 1 : de kinderen worden georiënteerd op het verhaal.

Daarna wordt er klassikaal gewerkt met het boek en met de opdracht van de voortaak. De dag wordt creatief besloten met een collage van verschillende talen en alfabetten en met een gedicht.

Dag 2 : Spelen met letters

Elk kind neemt een letter van het alfabet. Ze lezen in het boek wat er over hun letter gezegd wordt en zullen het in de alfabetshow aan hun klasgenoten vertellen. Met die letters worden een letterverhaal gemaakt, miniaturen, fantasieletters, gekke letters, woordschilderij en (cfr. Christian Dotremont), geheimschriften, eigen alfabetten... en

Werken met (non-)fictie in de basisschool - Annie Buellens 117

het geheel eindigt in een alfabetshow.

Dag 3 : Over schrijftechnieken en alfabetten en woordenboeken

Hier wordt afwisselend klassikaal en in duo's gewerkt van p. 50 tot p.57.

De kinderen maken kennis met o.a. morse, braille en fonetisch schrift, met hiërogliefen, Arabisch, Chinees en Cyrilisch, met de streepjescode en met leestekens.

Ze leren ook beeldtaal interpreteren en vertellen een verhaal bij een foto. Ze lezen pictogrammen en zoeken informatie op het internet over alfabetten.

Ze maken een aanvang met een eigen woordenboek : `DE DUNNE... 'naar analogie met de 'De dikke van Dale. De kinderen worden dan woordenjagers : elk woord dat ze nog niet kennen en dat hen nieuwsgierig maakt, komt in hun woordenboek zodra ze de betekenis ervan kennen.

Dag 4 : Afsluiting : Schriften en verhalen wijd en zijd :

Al die letters en woorden dienen eigenlijk alleen om een boodschap duidelijk te maken, om een verhaal te vertellen.

Hoe meer woorden je kent hoe verfijnder je je kunt uitdrukken. En... als je de taal van de ander kent ga hem of haar zoveel beter begrijpen.

Als mensen uit andere culturen bereid gevonden worden om hun taal te komen voorstellen kan het een leuke interculturele namiddag worden met verhalen uit verschillende culturen. De kinderen luisteren eerst alleen naar de klanken van de vreemde taal, allochtone klasgenoten kunnen achteraf vertalen.

Helemaal mooi wordt het als iemand uit China of Japan hun befaamde kalligrafie kan demonstreren.

Er kunnen letterkoekjes gebakken worden.

De kinderen kunnen optreden met hun rap-gedicht, hun alfabetshow. Kortom het is niet moeilijk om er een feestelijke afsluiter van te maken.

Eenzelfde project zou kunnen opgezet worden met: `Waarom een buitenboordmotor eenzaam is' (van Leeuwen 2004) van Joke van Leeuwen.

1.5. En wat met het Dingenschrift en het Wieweetwatwaarboek ?

Nadat er voorgelezen is uit Deesje van Joke van Leeuwen (p.8 tot 12) kunnen de kinderen uitgenodigd worden om ook met een `Dingenschrift' en een 'Wieweetwatwaarboek' te beginnen.

In het `Dingenschrift' schrijven ze dingen die ze willen onthouden, ze plakken er plaatjes en knipsels in die ze heel bijzonder vinden. Het dingenschrift kan iets heel persoonlijks zijn maar kinderen die dat wensen kunnen eens in de maand bijvoorbeeld, tonen wat er in hun dingenschrift bijkwam.

In het 'Wieweetwatwaarboek' noteren ze vragen die hen bezig houden.

Eén keer om de twee weken is er een `DatZoekenWeEensOp-kring.' In die kring brengen enkele kinderen hun vragen naar voor. De groep beslist welke vraag de moei-

18 I Werken met (non-)fictie in de basisschool - Annie Buellens

te van het opzoeken loont. De taken worden verdeeld en de kinderen delen hun bevindingen mee in een volgende kring. Eén van de taken bestaat erin boeken te zoeken die opheldering kunnen verschaffen. Op deze manier worden niet alleen alle kinderen bij het onderwerp betrokken, ze leren een hoop nieuwe dingen en vinden nog meer nieuwe vragen.

2 Besluit

Fictie en non-fictie hebben hun plaats in het leesonderwijs, bij muzische vorming en bij wereldoriëntatie, om de actualiteit te duiden en telkens als de gelegenheid zich voordoet bij andere vakken.

Er zijn volgens Piet Mooren in Langs de lange Lindelaan' (Mooren 1998) redenen genoeg om hiervoor te pleiten :

Kinderen moeten zowel een wereld van woorden leren beheersen als een wereld van kaarten, diagrammen, schema's, grafieken en tabellen. Voor beide werelden is leesvaardigheid nodig. Het is dus een goede zaak om leesvaardigheid ook aan de orde te stellen in vakken als rekenen, aardrijkskunde...

Kinderen vragen niet alleen om een spannend boek ze willen ook een boek over de ruimte, over vulkanen, vleermuizen, de ozonlaag...

Interesse voor een wereldoriënterend onderwerp kan een kapstok zijn voor het lezen. Non-fictie komt, zoals gezegd, vaak te gemoet aan de behoefte van doe-kinderen, ze hoeven niet het hele boek te lezen. Eenvoudige non-fictieboeken kunnen aansluiten op de interesse van zwakke lezers en hen aan het lezen zetten.

Via een goede mix van fictie en non-fictie raken kinderen functioneel geletterd.

Als dan via de loopplank van de non-fictie ook fictie over het onderwerp aankomt, vinden de kinderen hun weg wel in de 'Bosatlas van de kinderliteratuur'.

Bibliografie

Berkel, R. & Bach, E (2003), A is een koetje (dat staat op zijn kop). Leuven: Davidsfonds/Infodok.

Bertels, A. & Beullens, A. (2004), 'Terwijl ik haar beschilderschrijf, Lestips voor het zesde leerjaar/groep 8'. In : Horen & Zien, Jeugdboekenweek, 2004. Antwerpen: Stichting Lezen Vlaanderen.

Enzenberger, H.M. (1998), De telduivel. Amsterdam: De Bezige Bij.

Helms, A. (1994), `De topografische verbeelding'. In: Zo goed als klassiek. NBLC Uitgeverij, p.141 - 157.

Hofman, W. (1994), 'Naar een Bosatlas van de jeugdliteratuur'. In : Zo goed als klassiek. Den Haag: NBLC Uitgeverij, p. 158 – 172.

Mooren, P. (1998), 'Waar is Sebastiaan gebleven ? Over fictie en non-fictie in lees- en zaakvakkenonderwijs ?'. In : Langs de lange Lindelaan. Den Haag: NBLC Uitgeverij, p. 292-306.

Oppel, K. (2000-2003), Zilvervlerk, Zonnevlerk, Vuurvlerk. Haarlem: Gottmer. Stannard, R. (2002), Met Sterre op reis door ruimte en tijd. Houten: van Holkema &

Werken met (non-)fictie in de basisschool - Annie Buellens 119

Warendorf.

van Leeuwen, J. (1989), Deesje. Amsterdam: Querido.

van Leeuwen, J. (2004), Waarom een buitenboordmotor eenzaam is. Rekkem: Stichting Ons Erfdeel vzw.

Vos, J. (1988), Jeugdliteratuur. Didactiek en methodiek. Leiden : Martinus Nijhoff. Vos, J. (1989), Meer dan feiten... Werken met het informatieve kinderboek in de basisschool, Gorinchem: De Ruiter.

Bijlagen

Bijlage 1 : Informatie bewaren met de hulp van een leesfiche Leesfiche voor non-fictie voor het zesde leerjaar :

Deel I : Voor je begint te lezen :

  •  Titel

  •  auteur(s)

uitgeverij

jaar van uitgave (is de informatie up to date ?)

  •  serie

Hoe heb je het boek gevonden ?

  •  Onder het siso-nummer

  •  via trefwoorden (catalogus)

  •  door het te vragen ; door gewoon rond te neuzen ; op het internet ; omdat iemand het heeft aangeraden.

Soort boek : woordenboek, encyclopedie, atlas, algemeen opzoekboek, godsdienst, mens, gezondheid en voeding, wereldproblemen, aarde en planeten, proeven en wetenschap, milieu, planten, dieren, knutselen, techniek, kunst, taal, geschiedenis, aardrijkskunde....

- Wat verwacht je van dit boek ?

Onderwerp :

  •  Gaat het boek over één onderwerp ? Welk ?

Meerdere onderwerpen ? Welke ?

  •  Heb je nog meer boeken over dit onderwerp gevonden ? Noteer de titels en (eventueel) het siso-nummer.

Hoe ziet het boek eruit ?

  •  Is er een inhoudsopgave ? Welke hoofdstukken wil je zeker lezen ?

  •  Is er een register ? Welke trefwoorden lijken je bruikbaar ? Noteer ze met de bladzijde.

  •  Is er een verklarende woordenlijst ? Zoek een woord dat je nog niet kent. Is de verklaring duidelijk ? Snap je het nu ?

  •  Is er een bibliografie ? Welke titels lijken je ook interessant ?

20 1 Werken met (non-)fictie in de basisschool - Annie Buellens

Deel II : tijdens of na het lezen. Wat heb je gelezen in dit boek ?

  •  Het hele boek ?

  •  Enkele hoofdstukken, welke ? Eén hoofdstuk, welk ? Niets ? Hoe komt het ?

Wat heb je nieuw geleerd ? Vond je het boek ingewikkeld ?

- Wat begrijp je nog steeds niet ? Welk soort illustraties heeft het boek ? Voldoet het boek aan je verwachtingen ?

Wanneer denk je het kunnen gebruiken ?

Wat wil je zeker onthouden ?

Deel III : Leeskring

Als je dit boek een aanrader vindt stel het dan voor in de leeskring.

Bespreek je leesfiche en duid een bladzijde aan die je wil tonen en/of voorlezen.

Bijlage 2 : Leesfiche voor fictie

Titel:

Auteur:

Illustraties van:

Uitgeverij:

Soort verhaal: reisverhaal — historisch verhaal — familieverhaal — detective — toekomstverhaal — avonturenverhaal — dierenverhaal — biografie — traditioneel verhaal (legende, sprookje, sage...) — fantasieverhaal — humoristisch verhaal — verhaal over gevoelens — realistisch verhaal -

Heb je het hele boek gelezen? Zo niet, wat heb je dan gelezen?

Over wie gaat het verhaal? Wie zijn de hoofdfiguren?

Waar en wanneer speelt het verhaal?

Wat gebeurt er?

Wat heeft het verhaal met je onderwerp te maken? (Als het boek gelezen wordt in het kader van wereldoriëntatie.)

Vind je het boek moeilijk om te lezen?

Vind je het verhaal: vrolijk, droevig, hard, griezelig, gruwelijk, humoristisch of ... Ben je nieuwe dingen aan de weet gekomen? Zo ja, welke?

Leerde dit verhaal je iets over de leefwijze van de mensen in verband met:

de taal

  •  de gewoonten

  •  de godsdienst

  •  het voedsel de kleding

hun problemen

  •  de opvoeding van kinderen.

Werken met (non-)fictie in de basisschool - Annie Buellens 121

Welke verschillen in levenswijze met de onze heb je opgemerkt?

Zou je je hoofdpersoon of de wereld waarin hij/zij leeft, kunnen tekenen? Welk fragment ga je voorlezen? (Hou het kort maximum een bladzijde.)

Bijlage 3

VRIJE TEKSTKEUZE   6e leerjaar

  1. Elke leerling kiest in de loop van het schooljaar ten minste één tekst van maximum drie bladzijden.

Het mag een fragment uit een boek zijn, een informatieve tekst, een kranten- of tijdschriftenartikel, een gedicht, een gedeelte uit een les, een tekst van het internet...

  1. Bereid je voor om je tekst voor te lezen:

Beantwoord eerst deze vraag: Waarom kies ik deze tekst?

Zorg dat je hem zelf goed begrijpt.

Kies daarna uit deze lijst ten minste vier vragen en beantwoord ze.

  • Wat vind je van de tekst?

  • Kon je je de gebeurtenissen of dingen uit de tekst tijdens het lezen voorstellen?

  • Heb je al eens eerder zoiets gehoord of gelezen?

  • Deed deze tekst je aan iets anders denken?

  • Kon je al zien aankomen wat er ging gebeuren? Vanaf welk deel?

  • Wat is het belangrijkste in deze tekst?

  • Wat wil de auteur zeggen? Welke boodschap zit er achter?

  • Heb je sommige passages meer dan eens gelezen?

  • Ging je soms trager lezen? Wanneer was dat?

  • Zit de tekst logisch in elkaar of zijn er dingen die niet kloppen?

  • Begrijp je alles? Wat begrijp je niet?

  • Ga je met deze tekst iets kunnen doen?

Oefen het voorlezen, doe het minstens drie keer luidop. Let op klemtonen en pauzes.

  1. Lees je tekst voor:

Verwittig een week vooraf als je klaar bent met je tekst. Lees eerst de titel of zeg waarover je tekst gaat. Zeg waar je hem gevonden hebt.

Motiveer je keuze: Waarom koos ik deze tekst? Lees voor: duidelijk en luid.

Bespreek de vragen die jij gekozen hebt.

Geef je klasgenoten de kans om vragen te stellen.

  1. Leesdagboek Je eigen tekst en de beantwoorde vragen kleef of schrijf je in je leesdagboek.

22 1 Werken met (non-)fictie in de basisschool - Annie Buellens

Achteraan in je leesdagboek hou je een lijst bij met volgorde van de teksten van al je klasgenoten:

Datum/ Naam 11./ Onderwerp of titel/ Interesse +++ tot --- .

Werken met (non-)fictie in de basisschool - Annie Buellens 123

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
leesonderwijs
leesbevordering
taal bij andere vakken
land
België
onderwijstype
basisonderwijs
thema
onderwijsleeractiviteiten
onderwijsleermateriaal
papier

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

18de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2004