Waarom daar en waarom toen? Jeugdliteratuur bij aardrijkskunde, geschiedenis en burgerschap

Piet Mooren & Rob Ruggenberg  ·  27ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2013  ·  pagina XXIV - XXXIII

Download artikel

ZEVENENTWINTIGSTE CONFERENTIE ONDERWIJS NEDERLANDS

de orde gesteld van sturing op de discrepantie tussen cijfers op het centraal examen en het schoolexamen, die uitgaat van de Inspectie en via de schoolleiders bij de talendocenten belandt. Niet alleen zijn deze effecten fataal voor het schoolexamen, de hele inspectienorm is willekeurige onzin, zoals ik u met plezier zal demonstreren.

Ten slotte zal ik pleiten voor de herinvoering van regelgeving in het schoolexamen. Daarbij gaat het me om een verplichte weging van vakonderdelen, beperking van de schooleigen inhouden tot 10%, en het verbieden van dubbeling van centraal examenstof en schoolexamenstof. Ik neem het onderdeel schrijfvaardigheid als voorbeeld en baseer me op onderzoek naar de praktijk van het schoolexamen dat uitgevoerd is door Theun Meestringa en Clary Ravesloot van SLO.

Piet Mooren & Rob Ruggenberg

Tilburg School of Humanities

Contact: p.e.j.m.mooren@tilburguniversity.edu

Waarom daar en waarom toen? Jeugdliteratuur bij aardrijkskunde, geschiedenis en burgerschap

1. Inleiding

Doorgaans wordt jeugdliteratuur vooral besproken vanuit literaire invalshoeken zoals ‘plot’, ‘personages’, ‘schrijfstijl’ of ‘literaire kwaliteit’. In deze bijdrage wil ik wijzen op kwaliteiten die blijken bij diverse schoolvakken, zoals ‘geografisch besef ontwikkelen bij aardrijkskunde’, ‘het gedrag observeren van dieren bij biologie’, ‘een tijdsbeeld oproepen bij geschiedenis’ of ‘een discussie aanzwengelen over goed en kwaad bij burgerschap’. Schoolvakken en jeugdboeken houden zich namelijk ieder op hun eigen wijze bezig met waar iets gebeurt (plaats of topos), hoe dieren elkaars leven delen of bevechten (biotoop), wanneer iets speelt (tijd of chronos) of hoe iets herinnerd en in ere gehouden wordt (lieu de mémoire en burgerschap). Met deze inbreng van jeugdboeken in aansluiting bij de kenhoudingen van specifieke vakken kunnen leerlingen met heel diverse interesses – om met Howard Gardner te spreken – zich aangesproken voelen. Een schitterend voorbeeld is het onlangs bekroonde Spinder van Simon van der Geest: niet alleen een prachtig en razend spannend verhaal over een broedertwist, maar ook een zeer origineel verhaal waarbij het gedrag van en de taal over heel veel insecten als wapen wordt gebruikt.

’,

‘genre

XXIV

Subplenaire lezingen

2. Aardrijkskunde: lezen met geografisch besef

Wim Hofman is een auteur die zijn boeken graag van kaarten voorziet. In De bosatlas van de jeugdliteratuur toont hij prachtige voorbeelden van collega-auteurs die met kaarten zeggen: “Kijk, hier speelt dit verhaal zich af”. Zelf opent hij een verhaal vaak met een kaartje (figuur 1) om de lezer met geografisch besef het verhaal te laten volgen (Verborgen Talenten, p. 241-258).

Maar ook bij verhalen die zo’n kaart niet hebben, kan de lezer uitgedaagd worden die te maken. Enrico uit Die dag in augustus van Rindert Kromhout is voortdurend aan het tekenen en illustrator Annemarie van Haeringen doet net alsof zij die rol voor hem vervult (figuur 2). Op basis van de beschrijvingen kunnen leerlingen dit dorp ook nauwgezet in kaart gaan brengen: het kerkplein in het midden, de zonnebloemvelden in het oosten, de weilanden in het noorden, de contouren van de stad in het zuiden en het Romeinse amfitheater ver weg in het westen.

Figuur 1: Kaart bij verhaal van   Figuur 2: Die dag in augustus

Wim Hofman.   (Rindert Kromhout).

Extra interessant is het wanneer tijd en plaats samengaan in verhalen over een aardbeving, een watersnoodramp zoals in Oosterschelde Windkracht 10 van Jan Terlouw of de verzilting van een haven zoals in de sage Het vrouwtje van Stavoren in Verhalen van stad en streek. Sagen en legenden in Nederland. Dat tijdsbeeld en sfeer sterk van elkaar verschillen laat Charlotte Dematons zien in haar kijkboek Nederlandwanneer je de imponerende skyline met Euromast, Hotel New York en bruggen van Rotterdam (figuur 3) vergelijkt met het verstilde beeld van het onderstroomde Zeeland in 1953 (figuur 4).

XXV

ZEVENENTWINTIGSTE CONFERENTIE ONDERWIJS NEDERLANDS

Figuur 3: Rotterdam Brug (Charlotte Dematons).   Figuur 4: Zeeland

(Charlotte Dematons).

In Duizend dingen over Nederland is het beeld van Zadkine geïnspireerd op het bombardement op Rotterdam in mei 1940 en Berend Botje – op elke plaat is ook een kinderliedje uitgebeeld – verwijst naar de Rotterdamse reder Berend Drenth, die wrakke schepen liet uitvaren en vergaan om vervolgens flink wat verzekeringsgeld op te strijken.

3. Historische romans: lezen met ideologisch besef

Vanessa Joosen & Katrien Vloeberghs (2011) noemen, in navolging van Stephens (1992), het humanisme de dominante ideologie van het genre van de historische roman. Volgens hen is dat gedachtegoed bepalend voor vorm en inhoud van de historische roman, kiest de gemiddelde historische roman voor een eenstemmige en rechtlijnige weergave van de plot die zich met een begin, midden en einde in chronologische volgorde ontvouwt. Toch tonen historische romans over bijvoorbeeld de slavernij of de Jodenvervolging doorgaans twee ideologieën: de ideologie die de slavernij of de Jodenvervolging uitdraagt en de ideologie die zich daartegen verzet. Schrijvers van historische romans kijken immers zowel terug op de periode waarin hun verhaal zich afspeelt als vooruit naar wat daarna kwam. Daarom geven ze hun personages posities in beide ideologieën en laten ze hun personages zich soms wenden van de ene positie naar de andere.

Aan de bloei van de Oost-Indische Compagnie en van de Amsterdamse Grachtengordel ligt de ideologie van de slavernij ten grondslag, aan de rijkdom die Arabische handelaars aan de oostkust van Afrika vergaarden eveneens. De slaven die de Europese slavenhandelaars aan de westkust van Afrika kochten, nadat ze er door dominees en andere ideeënmakelaars van overtuigd waren dat dat mocht van God, kregen hun handelswaar aangeleverd door Afrikaanse slavenhandelaars.

Een auteur als Rob Ruggenberg is zich ervan bewust dat het succes van de Nederlandse slavenhandel is bepaald door het giftige mengsel van economisch gewin en een racis-

XXVI

Subplenaire lezingen

 

tische tekst uit het boek Leviticus, en dat komt in zijn verhalen naar voren. Maar hij laat ook enkele van zijn personages de schellen van de ogen vallen. Zijn roman Manhatan speelt in 1642 in Manhattan in de tijd dat New York nog Nieuw-Amsterdam heette. De roman heeft drie jeugdige personages die staan voor de slaven uit Afrika, uit Noord-Amerika (indianen) en uit Nederland (het lompenproletariaat). Zij gaan samen in verzet tegen Willem Kieft, directeur- generaal in Nieuw Amsterdam. In Manhatan laat Kieft op aandringen van de Nederlandse kolonisten het kamp indianen afslachten, inclusief alle vrouwen en kinderen (figuur 5).

 
 

Figuur 5: Manhatan (Ruggenberg).

Met Peye, de eerste jeugdige hoofdpersoon, maken we kennis wanneer hij bij zijn moeder een kleine, zilveren ring vindt met een vogel erop, zoals op het voorname koopmanshuis van de familie Kievit in Amsterdam. Als hij hoort dat Willem Kieft zijn vader is en in Nieuw Amsterdam woont, monstert hij meteen aan op een schip dat daarheen vaart. Het schip vergaat en hij spoelt aan op de kust van Manhatan. De tweede jeugdige hoofdpersoon, Waupatukway, een indiaans meisje, redt hem op het strand van de dood en ontdekt in zijn zakken de kleine zilveren ring met het teken van een vogel erop. De derde jeugdige hoofdpersoon, Manuel, is als slaaf en wees uit Afrika in Manhatan beland. Als ze samen Kieft aanklagen voor de massamoord op de Indianen en hem de overeenkomst laten zien tussen de ring van Peye en het familiewapen dat Kieft draagt, raakt hij nogal van de kaart. Maar Peye wil geen vader meer met bloed aan zijn handen.

In de roman Slavenhaler hoort Tyn op het sterfbed dat zijn vader na een lange zeereis zowel zijn moeder als zijn zwarte dienstmeisje zwanger maakte. Hij bracht het dienstmeisje zo gauw mogelijk terug naar Afrika. Op zee werd een dochtertje geboren, haar moeder stierf en hij liet de baby achter bij een negeropperhoofd aan de Goudkust. Tyn gaat met een slavenschip meteen op zoek naar zijn halfzus, Obaa. Zij wordt, net als hij, gepest om haar rood haar en afwezige oorlelletjes. Tyn leert aan de Goudkust driehonderd woorden uit het hoofd en wordt tolk bij de koop van slaven die ze willen verhandelen in Recife in Brazilië (figuur 6). Hij ontdekt zijn halfzusje pas als hij bij het brandmerken ziet dat ze geen oorlelletjes heeft. Op weg naar Recife ziet zij dezelfde kenmerken bij hem. Zo demonteert Ruggenberg trefzeker het racistische gebruik van lichaamskenmerken van een halfbloed en een volbloed door op verwante oorlelletjes en rooie haren te wijzen. Maar voor dat racisme heeft gouverneur Johan Maurits van

XXVI I

ZEVENENTWINTIGSTE CONFERENTIE ONDERWIJS NEDERLANDS

Nassau juist bij hun aankomst in Recife de zegen gekregen van dominee Udemans die in een boek de slavernij als volgt verdedigt:

“Als slaven en slavinnen mag je mensen kopen uit de omringende volken, of vreemdelingen, die bij jullie wonen of de kinderen die zij in jullie land hebben gekregen. Die slaven en slavinnen zijn je eigendom, je kunt hen als erfelijk bezit aan je kinderen nalaten, zij zullen voor altijd als slaaf voor je blijven werken” (Leviticus 25: 44-46).

Maar die rol heeft Tyn intussen afgewezen: “zonder Obaa zou ik zijn gebleven die ik was: een slavenhaler”.

Figuur 6: Slavenhaler (Ruggenberg).

Kennelijk zijn deze romans van Ruggenberg (net zoals zijn andere) meerstemmig in de keuze van personages, chronotopen en ideologische posities, onderbreken ze tijdlijnen en laten ze het ideologische standpunt van het heden van waaruit het verhaal geschreven is, allerminst verborgen. Dat blijkt ook uit de toelichting op de gebruikte bronnen in elke roman. En ze zijn ook geenszins gemiddeld.

4. Egodocumenten uit de Jodenvervolging

Net zoals historische romans over de slavernij, maken egodocumenten over de Jodenvervolging de ideologie daarvan en de humaniteit van de vervolgden in hun getuigenissen zichtbaar. Guus Luijters publiceerde vier boeken over de Holocaust. In Sterrenlied is hij met Sientje Abram in gesprek over haar leven en geeft hij een beeld van haar vader en van de Rapenburgerstraat (figuur 7).

Hij begint met:

Nieuwe namen

die ik heb geleerd

Schoontje Vrouwtje Duifje allemaal vermoord

XXVIII

Subplenaire lezingen

Meijer Hartog Isaac Sientje Esther Judith Sipora

allemaal vermoord

Sientje vertelt honderduit over het spelen en leren in haar straat. Zijn aandeel aan het gedicht wordt steeds groter, haar aandeel steeds kleiner. In de zesde episode is ze positief over de ster:

ik

vind hem wel mooi mijn broer

speelt dat hij een sheriff is die op de boeven schiet

ik ben een ster meer niet

In de tiende episode weet ze wat haar te wachten staat:

mijn vader en mijn moeder mijn broers en duizend anderen in een trein geladen zijn wij

afgevoerd ik heb niet gezwaaid ik heb niet omgekeken

ik ben gegaan en kom niet terug

In het Requiem van de afsluitende elfde episode worden alle namen en voornamen van de vermoorde kinderen uit de Rapenburgerstraat genoemd.

Het bronnenboek In Memoriam, de gedeporteerde en vermoorde Joodse, Roma en Sinti kinderen stelde hij samen met beeldredacteur Aline Pennewaard. Het doel was om de kinderen met hun foto’s, namen en adressen (figuur 8) weer zichtbaar te maken, hun identiteit terug te geven en de geschiedenis weer een geweten te geven tegen het doel van Heinrich Himmler in, die zich in een redevoering voor een groep generaals onomwonden uitsprak over de motieven achter de Jodenvervolging:

“Het was de vreselijkste opgave en de vreselijkste opdracht die een organisatie kon krijgen: de opdracht om het Jodenvraagstuk op te lossen. [...] De vraag wordt gesteld: “Ja, weet u dat u de volwassen Joden ombrengt, dat begrijp ik, maar de vrouwen en kinderen?” Dan moet ik U iets zeggen: de kinderen zullen eenmaal groot worden. Willen wij dan zo onbehoorlijk zijn om te zeggen, nee, daar zijn wij te zwak voor, daar moeten onze kinderen zich maar mee bezig houden, die moeten dat maar uitvechten? Dan zal deze Joodse haat van nu kleine en dan groot geworden wrekers zich vergrijpen aan onze kinderen, zodat ze nog eens hetzelfde probleem moeten oplossen, maar dan in

XXIX

ZEVENENTWINTIGSTE CONFERENTIE ONDERWIJS NEDERLANDS

een tijd waarin geen Adolf Hitler meer leeft. Neen, dat kunnen wij niet voor onze verantwoording nemen. Dat zou laf geweest zijn, en daarom hebben we de voorkeur gegeven aan een duidelijke oplossing, hoe zwaar die ook viel” (uit: In Memoriam, p. 15).

Het addendum bij In Memoriam bevat 700 nieuwe foto’s van Joodse kinderen en een aantal correcties.

Met de Kinderkroniek wilde Luijters dat “middels getuigenissen van en over kinderen het verhaal van het kind tijdens de Shoah zichtbaar zou worden”. Dankzij een chronologische collage van fragmenten uit studies en getuigenissen, brieven en dagboeken kon hij een meerstemmige kroniek van hun lotgevallen bijeenbrengen (figuur 9).

Figuur 7: Sterrenlied.   Figuur 8: In Memoriam.   Figuur 9: Kinderkroniek.

De rode draad daarin is het sluipenderwijs ingevoerde proces van ‘definiëren’ (Wie is Jood?), ‘onteigenen’, ‘isoleren’, ‘deporteren’ en ‘vermoorden’. Uit het opgenomen werk van Isaac Lipschits, Ellen Schwarzschild en Klaartje Zwarte-Walvisch blijkt dat Ellen aan deportatie weet te ontkomen, dat Isaac zijn vader zeer dankbaar is voor diens besluit om een onderduikadres voor zijn kinderen te zoeken en dat Klaartje op 16 juli 1943 in Sobibor werd vermoord. Uit haar nagelaten dagboek spreekt haar afschuw voor de racistische ideologie en haar eigen humaniteit:

“Bij het hek speelden zich weer tonelen af van familieleden die afscheid van elkaar namen. Buiten het hek stonden zij die ons dit aandeden hartelijk te lachen. Lachen om het grote diepe leed dat met woorden niet meer was uit te drukken. [...] Zoals men weleens onwillekeurig een stukje papier versnippert, zo werden harten en zielen verscheurd en uit elkaar gerukt. Alles ging aan flarden”.

XXX

Subplenaire lezingen

5. Herdenken en burgerschap

Geen andere periode uit de Nederlandse geschiedenis wordt zo nationaal herdacht als de Tweede Wereldoorlog, zelfs de Tachtigjarige Oorlog niet, terwijl die toch de basis vormt voor de Nederlandse staat en voor ons koningshuis. In die jaarlijkse herdenking gaat het om de verdediging van Nederland, de vervolging van Joden en andere groepen, het eerbetoon aan militairen in die oorlog, in latere oorlogen en in vredesmissies in Bosnië, Irak of Uruzgan en tegelijk om een manifestatie van de hele samenleving, de migranten niet in het minst.

Bij het vieren van de jaarlijkse dodenherdenking worden al enige tijd scholieren betrokken door het adopteren van een monument en het voordragen of schrijven van een gedicht. Een toneelstuk als Reizen met eieren van Heleen Volman werd bij herhaling gespeeld op Holocaust Memorial Day. Voor dit stuk ging zij eerst na of allochtone leerlingen interesse zouden hebben voor de Tweede Wereldoorlog. Het bleek dat zij heel andere associaties bij oorlog hadden dan autochtone leerlingen: Surinaamse leerlingen dachten aan de slavernij en Marokkaanse leerlingen aan de rol van koning Mohammed de Vijfde in de Tweede Wereldoorlog. Volman gaf hen in haar toneelstuk een stem door de rol van koning Mohammed de Vijfde te vergelijken met die van koningin Wilhelmina. Eerst stelt de verteller Wilhelmina aan ons voor:

Ik ben Koningin Wilhelmina. Wilhelmina Helena Pauline Maria. Aangenaam, Koningin der Nederlanden.

Ik ben van Oranje.

Het is 10 mei 1940.

Ik ben eenenzestig en het is oorlog. (kijkt weer in de spiegel)

Ik ben Koningin Wilhelmina.

Ik moet mensen zeggen dat het oorlog is.

Mijn hart klopt in mijn keel. En toch moet ik het zeggen.

Deze angstige houding steekt schamel af bij de trotse houding van koning Mohammed de Vijfde van Marokko. Toen hij bevel kreeg van maarschalk Pétain om de Marokkaanse Joden uit te leveren, legde hij dat naast zich neer:

Het zijn mijn onderdanen,

Het zijn Marokkaanse burgers.

Ze zijn hier thuis en ze zijn hier veilig. Het is mijn plicht om ze te beschermen.

Had koningin Wilhelmina dat ook niet kunnen doen? Met deze vraag vestigde Heleen Volman de aandacht op de noodzaak om allochtone leerlingen die iets over ‘onze’ oor-

XXXI

ZEVENENTWINTIGSTE CONFERENTIE ONDERWIJS NEDERLANDS

log moeten leren, eerst te laten ontdekken wat er destijds in hun land of dat van hun ouders gebeurde. Als de Tweede Wereldoorlog inderdaad als politiek en moreel ijkpunt thuishoort in ieders bagage, dan is het monoculturele beeld van de Tweede Wereldoorlog immers toe aan verandering in een multicultureel beeld. Dat werd ook zo ervaren bij de opvoeringen door leerlingen uit het basis- en voortgezet onderwijs. Heleen Volman ontving voor haar toneelstuk de E. du Perronprijs.

Toneelstukken lenen zich niet voor opvoering tijdens de Dodenherdenking; daar zijn gedichten traditiegetrouw voor. Het volgende gedicht van Freek de Kort trof de jury door de heel bijzondere hoofdpersoon: het Nationaal Monument in Amsterdam op de Dam. Toch werd het gedicht daar niet voorgelezen, maar in kamp Westerbork.

Herdenken

Het hele jaar rustig.

Mensen wandelen langs

op een plein.

Iedereen vindt het gewoon

sommigen vinden het mooi. De meesten realiseren

tijdens het passeren

niet de betekenis

van mij.

Eén dag

in het jaar

sta ik in het middelpunt.

Er worden kransen bij

me neergelegd

terwijl niemand 2 minuten lang ook maar iets zegt

denkend aan

al die doden.

Onschuldige mensen

soldaten en ook heel veel joden. Nu al zestig jaar

dood maar nog niet vergeten. Dat laten de stille mensen weten.

XXXI I

Subplenaire lezingen

Referenties

Blecourt, W. de, R. Koman, J. van der Kooi & Th. Meder (red.) (2010). Verhalen van Stad en Streek. Sagen en Legenden in Nederland. Amsterdam: Bert Bakker.

Dematons, Ch. (2012), Nederland. Rotterdam: Lemniscaat.

Dematons, Ch. & J. Goossens (2013). Duizend dingen over Nederland. Rotterdam: Lemniscaat.

Hofman, W.(1995). ‘Naar een Bosatlas van de Jeugdliteratuur’. Website Verborgen Talenten. Jeugdliteratuur op school. Bussum: Coutinho.

Joosen, V. & K. Vloeberghs (2011). ‘Historische roman’. In: V. Joosen & K.

Vloeberghs (red.). Uitgelezen Jeugdliteratuur. Ontmoetingen tussen Traditie en

Vernieuwing. Leuven/Leidschendam: Lannoo Campus/Biblion Uitgeverij, p. 151-

170.

Klarsfeld, S. (1995). Le Mémorial des Enfants Juifs Déportés de France. Parijs: L’assocation Les Fils et Filles des Deportés Juifs de France/The Beate Klarsfeld Foundation.

Kromhout, R. & A. van Haeringen(2013). Die dag in augustus. Amsterdam: Leopold.

Luijters, G. (2011). Sterrenlied. Ter herinnering aan Sientje Abram (1931-1942). Amsterdam: Nieuw Amsterdam.

Luijters, G. (2012). In Memoriam, de gedeporteerde en vermoorde Joodse, Roma en Sinti kinderen. Amsterdam: Nieuw Amsterdam.

Luijters, G. (2012). In Memoriam. Addendum. Met 700 nagekomen foto’s. De gedeporteerde en vermoorde Joodse, Roma en Sinti kinderen 1942-1945. Amsterdam: Nieuw Amsterdam.

Luijters, G. (2013). Kinderkroniek 1940-1945. Brieven, getuigenissen en dagboeken uit de Shoah. Amsterdam: Nieuw Amsterdam.

Luijters, G. & A. Pennewaard (2012). In Memoriam. De gedeporteerde en vermoorde
Joodse, Roma en Sinti kinderen. 1942- 1945. Amsterdam: Nieuw Amsterdam.

Ruggenberg, R. (2006). Het Verraad van Waterdunen. Amsterdam: Querido. Ruggenberg, R. (2007). Slavenhaler. Amsterdam: Querido.

Ruggenberg, R. (2009). Manhatan. Amsterdam: Querido.

Ruggenberg, R. (2011). Ijsbarbaar. Amsterdam: Querido.

Stephens, J. (1992). Language and Ideology in Children’s Fiction. London: Longman.

Volman, H. (2012). ‘Reizen met eieren’. Website Verborgen Talenten. Jeugdliteratuur op school. Bussum: Coutinho.

Zwarte-Walvisch, K. de (2009). Alles ging aan flarden. Amsterdam: Balans.

XXXIII

Labels

domein
literatuuronderwijs
land
Nederland
onderwijstype
basisonderwijs
voortgezet/secundair onderwijs

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

27ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2013