Drie voor de prijs van één: Project Algemene Vakken

Erik Herbosch & Guy Staepels  ·  7de Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  1993  ·  pagina 114 - 120

Drie voor de prijs van één: Project Algemene Vakken

Erik Herbosch en Guy Staepels1

1 Inleiding (Erik Herbosch)

Nederlands, wiskunde en maatschappelijke vorming waren in Vlaanderen jarenlang zo'n beetje de stiefkinderen van het beroepsonderwijs. Leerlingen waren niet gemotiveerd, leerkrachten klaagden over te weinig tijd, ruimte en omkadering, de leerstof was wereldvreemd en de resultaten vaak bedroevend. Goed tien jaar geleden kreeg het beroepsonderwijs een grondige opknapbeurt. De eerste graad werd via project- en themaonderwijs een onthaalperiode. In de tweede en derde graad werden de algemene vakken gebundeld en herdoopt: PAV, het ei van Columbus.

PAV werd een uitdaging die loont. Rond een maatschappelijk relevant onderwerp wordt een bundel uitgewerkt waarin zowel Nederlands, wiskunde en maatschappelijke vorming uitgebreid aan bod komen. We illustreren dit met een voorbeeld.

Vernieuwd BSO in Vlaanderen

 

1 B

Eerste graad:

Brugklas

 

Onthaal

Remediëring basisonderwijs

 

 

Projectweken

2 BVL: beroepsvoorbereidend

Eerste graad:

Thematisch onderwijs

leerjaar

Onthaal

 

3 B

Tweede graad

Project Algemene. Vakken (NI-

 

 

Wi-MV) 6 u/week

4 B

Tweede graad

Project Algemene Vakken (Nl-

 

 

Wi-MV) 6 u/week

5 B

Derde graad

Project Algemene Vakken (Nl-

 

 

MV) 4 u/week

6 B

Derde graad

Project Algemene Vakken (Nl-

 

 

MV) 4 u/week

7 Specialisatie

 

Project Algemene Vakken (Nl-

 

 

MV) 6 u/week

Toen er men in Vlaanderen zo omstreeks 1980 begon aan te denken om de kwaliteit van het beroepsonderwijs te verbeteren was dat niets te vroeg, maar in België gebeurt zelden iets te vroeg. De beroepsscholen, en zeker de jongensscholen, waren overwegend bevolkt met gefrustreerde en schoolmoeë leerlingen die vaak les kregen van moegetergde en dikwijls uitgebluste leerkrachten. Je kon het eigenlijk geen van beide partijen verwijten: de leerlingen misten het talent om uit te blinken, leerkrachten wilden vaak wel, werkten misschien wel hard maar kregen van overheidswege niets mee dat op enige fatsoenlijke omkadering leek: grote klassen, verouderde handboe-

114

ken, vaak slechte lessenroosters, ongezellige klaslokalen (want al het beschikbare geld moest dienen om de werkplaatsen uit te bouwen) en nog zo veel meer. Je zou van minder gefrustreerd geraken. Je zat als leraar in het BSO in een vicieuze cirkel die niet anders dan demotiverend kon werken.

Een goede tien jaar geleden begon men met de opwaardering van het BSO. Leerkrachten werden voor een aantal lesuren vrijgesteld; zij kregen dan dure maar verder ook financieel niet gehonoreerde titels zoals Intern Pedagogisch Begeleider, om allerhande pilootprojecten uit te werken. Ik zet ze voor u even op een rijtje.

Projectonderwijs in het eerste jaar

Er wordt drie weken, verspreid over het schooljaar, een echte activiteitenweek gepland. Bij ons op school werken we een van de volgende weken rond speelgoed. We spelen gezelschapspelletjes, gaan eens kijken in het speelgoedmuseum, maken zelf een groot ganzenbord enzovoort; een hele week worden allerhande activiteiten georganiseerd rond dat ene onderwerp. De doelstellingen liggen hier vooral op het sociale vlak, met elkaar leren samenwerken bijvoorbeeld. Het klassieke lessenrooster vervalt en er staan voortdurend minstens twee leerkrachten in de klas. Dat houdt in dat projectonderwijs vaak gebeurt in de vrije tijd van de leerkracht. Niet alleen de voorbereiding vraagt heel wat werk, leraren brengen tijdens het project ook heel wat uren onbezoldigd door in de klas. Een project kan enkel doorgaan indien genoeg leerkrachten daartoe bereid zijn.

Thematisch onderwijs in het tweede jaar

Klassiekere geïntegreerde leerperioden. Het lessenrooster wordt enkel doorbroken om een uitstap te organiseren, maar elke leerkracht blijft gewoon lesgeven tijdens de hem toegewezen uren. Nieuw is dat het lesonderwerp voor iedereen rond hetzelfde thema draait. Afgelopen maand gaven wij ongeveer twee weken les rond sport. Elke leerkracht richt zijn les op dat thema zodat de leerlingen een verband leggen tussen de verschillende vakken. De leerstof wordt weer even wat levensechter.

Project Algemene Vakken vanaf de tweede graad

PAV is een beetje een uitloper van de voorgaande pilootprojecten. Projectweken organiseren bleek vooral organisatorisch te omslachtig en werd voor de lesgever heel veeleisend en werken rond een vast thema lukte vooral vanaf het derde jaar niet voor alle vakken even goed. Toen kwam iemand, vraagt u mij niet wie, op het idee om de algemeen vormende vakken samen te voegen tot een geheel. Die drie keer twee uur (Nl, wi, mv) moesten in een vak van zes uren. Het grote voordeel was dat je een onderwerp kon belichten in zijn geheel: het was niet meer zo dat je een betalingsformulier liet lezen en invullen tijdens de lessen Nederlands, dat je tijdens de lessen maatschappelijke vorming uitlegde waar, wanneer en hoe je zo'n formulier diende te gebruiken en dat je dan tijdens de wiskundeles nog een keer de getallen ging berekenen die je eventueel moest invullen. Wat vroeger werd aangediend als leerstof, kreeg nu waarde, dingen werden realistisch, ze bestonden écht. Vakken vloeiden in elkaar over en hielden op te bestaan. PAV werd geïntegreerd; het onderscheid tussen de verschillende deelvakken werd opgeheven.

Eerst zou ik willen toelichten hoe je als leraar aan zo'n vak begint, -later wil ik dan nog even enkele voor- en nadelen aanstippen, en in de resterende tijd kunnen we

115

misschien samen een voorbeeldje bekijken. Hoe begin je daar nu aan? Je kiest een onderwerp waarvan je vermoed dat het de leerlingen zal interesseren (enkele voorbeelden: krant, zakgeld, alcohol, strips, muziek, vandalisme, de auto, gezondheid, ...). Wij zijn volledig vrij in onze keuze, ik weet niet of dat in Nederland ook kan. Dan diep je dat onderwerp uit. Dat kan alleen, maar het is natuurlijk voordeliger als je met z'n tweeën of drieën kan brainstormen. Zo kom je ongetwijfeld tot een waslijst van ideeën. Je stelt je prioriteiten, wat wil je zeker behandelen, welk aspect is eventueel bijkomstig, wat is het uiteindelijke doel, waar wil je met je bundel naartoe?

Dan komt het moeilijkste onderdeel: je moet op zoek naar interessant materiaal, eventueel naar een bevoegd persoon om een aspect te komen toelichten, een bedrijf of een museum zoeken waar je naartoe kan gaan, relevante maar toch leuke en voor de leerlingen interessante teksten en cartoons sparen en dat allemaal uitschrijven, schikken, snoeien, knippen en plakken zodat je uiteindelijk een bundel krijgt waarmee je in de klas een drietal weken kan werken. Men schrijft bij ons een periode voor van drie weken maar naar mijn smaak mag dat ook wel langer duren, als je onderwerp maar interessant genoeg is. Misschien heb ik nog een tip voor u: bij ons is het zo dat je je veel werk kan besparen door van die uitgewerkte PAV-bundeltjes te kopen voor jezelf en je leerlingen. Wij doen dat op onze school bewust niet, omdat je dan werkt met voor jouw leerlingen vreemde handboeken. In je eigen bundel kan je je leerlingen aanspreken zoals je ze kent: in hun taal, op hun niveau, naar hun mogelijkheden.

Zo werkt het in grote lijnen en bij ons, niet alleen in onze school maar in vele andere scholen ook met succes. De leerlingen werken graag aan die boekjes, de leerstof is op maat en interessant, de werkmethoden zeer gevarieerd en als leraar werk je vanzelf met veel meer geestdrift. Je werkt immers met je eigen produkt: je presenteert als leraar ook jezelf. Je werkt met dingen waar je achter staat en dat verhoogt de kans op slagen. PAV is dus een zeer interessante methode om algemene vakken te onderwijzen aan leerlingen die daar op het eerste gezicht het minste interesse voor hebben. Maar toch: als u PAV wil of kan gaan geven, moet u toch enkele valkuilen voorzien die het u onmogelijk kunnen maken om echt fatsoenlijk te werken.

-PAV verdient een vaklokaal. Wij hebben dat niet. Dat betekent dat je voortdurend onderweg bent met landkaarten, cassetterecorders of bandopnemers, cd-spelers, videobanden, atlassen enzovoort en dat je de overige tijd wel zoek krijgt met het vastleggen van het videolokaal of het organiseren van een of andere uitstap.

-De klasgroep mag niet te groot zijn. PAV is een zeer arbeidsintensief vak, zowel voor leerkrachten als leerlingen. Het zou dus eigenlijk niet mogen, zoals het bij ons helaas wel het geval is, dat je les moet geven aan pakweg twintig leerlingen uit verschillende richtingen. Je kan dan onmogelijk nog individueel werken.

-PAV vereist ondersteuning van collega's en directie. Het is slopend om een gans schooljaar creatief te zijn en bundeltjes uit te werken voor een klas waarin je per week zes uren lesgeeft. Ook andere leerlingen hebben recht op goede lessen. De PAV-leerkracht heeft vaak geen parrallelklassen en heel veel werk. Hij zou een gunstig lessenrooster mogen verwachten. De ervaring leert dat hij dat niet altijd krijgt. -Precies doordat hij vaak alleen staat draagt de PAV-leerkracht een zware last op zijn schouders. Als hij een goede relatie heeft met zijn klas is hij veel meer dan zomaar een lesgever, als de relatie niet goed is, heeft hij het zo al moeilijk genoeg. Hij staat vaak op een eiland. Dat is zenuwslopend en soms pijnlijk. Teamwork is een must.

116

-De PAV-leerkracht staat bovendien voortdurend onder zware tijdsdruk: terwijl je lesgeeft uit het ene bundeltje moet je een nieuw thema klaarstomen, liefst even speels en spits en creatief als het voorgaande.

2 Steeds op zoek naar nieuwe technieken (Guy Staepels)

De laatste tien jaar is er binnen het beroepsonderwijs in Vlaanderen heel wat veranderd -en ten goede dacht ik zo- maar de vernieuwing is er vooral gekomen door mensen die met hun twee voeten in het vak staan en er ook na hun uren hard aan werken om er iets goeds van te maken. Wel werd door de overheid een aantal maatregelen genomen om coördinatie en doorstroming naar de verschillende scholen mogelijk te maken. Ik denk hierbij dan aan de aanstelling van de Intern Pedagogische Begeleiders die de vernieuwingen binnen de eigen school coördineren en de Externe Pedagogische Begeleiders die die taak vervullen over de verschillende scholen heen.

Ik ben geen professor die door jarenlang onderzoek pasklare antwoorden heeft op de problemen die zich voordoen tijdens het lesgeven in het deeltijds onderwijs of in het BSO. Zulke profs bestaan er trouwens naar mijn weten helemaal niet. Ik ben wel een man van 40 jaar die 17 jaar onderwijservaring heeft opgedaan in het technisch en het beroepsonderwijs. Ik geef nu al weer een aantal jaren Nederlands en Maatschappelijke Vorming in het vijfde en het zesde jaar van het HSBO en PAV in het zevende specialisatiejaar HSBO. Ik vind het niet minderwaardig in het beroepsonderwijs te moeten lesgeven. Wel ga ik geregeld zwaar gefrusteerd naar huis, maar tot nu toe stimuleerde me dat om op zoek te gaan naar nieuwe technieken om de leerlingen toch voor mijn vakken te winnen.

Een aantal meer ideologische bedenkingen bij ons beroep

Als leraar Algemene Vakken hebben wij het vaak erg moeilijk binnen het technisch en het beroepsonderwijs. In de eerste plaats moeten wij permanent op boksen tegen de ongemotiveerdheid en zelfs de onwil van onze leerlingen, die vaak helemaal niet inzien waarom zij tijd moeten verspelen met het volgen van onze vakken. In de tweede plaats hebben wij ook regelmatig af te rekenen met collega's technische vakken en beroepspraktijk die onze vakken als tweederangs beschouwen en het als dusdanig ook aan de leerlingen verkopen. Gelukkig zijn ze zeker niet allemaal zo, maar een aantal collega's is van mening dat de vakken algemene vorming uitsluitend ten dienste moeten staan van de beroepsopleiding van de leerling. Ik ga daar niet mee akkoord. Ik vind dat wij vooral binnen het technisch en het beroepsonderwijs een zeer belangrijke opdracht hebben. We moeten er voor zorgen dat onze leerlingen zich later weerbaar kunnen opstellen binnen een maatschappij die steeds moeilijker en ondoorzichtbaarder overkomt. We moeten er ook voor zorgen dat ze zich niet gaan afwenden van die maatschappij en zich gaan opsluiten in een eigen wereldje waar alleen maar plaats is voor individualisme en materialisme. Het lijkt me dan ook belangrijk dat wij hen terug doen geloven in onze democratie en in onze instellingen. Vooral de groep waar wij mee moeten werken heeft weinig andere bronnen die hen onbevooroordeeld informeren, ze lezen immers geen of bijna geen kranten en nietsensatiegerichte tijdschriften, ze kijken zeer zelden naar het nieuws en nog minder vaak naar duidingsprogramma's. De informatie die ze opdoen, hebben ze van hun vrienden in de kroeg of van hun werkmakkers en is vaak van zeer bedenkelijk allooi.

117

In de context van wat ik hier boven vermeldde, is het naar mijn gevoelen dan ook van essetieel belang dat we onze leerlingen een aantal ballonnnen leren doorprikken. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het leren interpreteren van reclameboodschappen, aan het leren relativeren van slogans en het leren verder zien dan vooroordelen. Dat is moeilijk en het lukt zeker niet bij alle leerlingen. Maar diegenen die we zo kunnen vormen, zullen later als volwaardiger mensen door het leven gaan.

Manieren waarop ik probeer succes te boeken

Een andere bedenking die ik me de laatste jaren maak, is dat wij ons meer moeten gaan opstellen als verkopers van een bepaalde leerstof. Ik heb het dan niet over leurders die deur aan deur een encyclopedie verkopen, maar over mensen die aangetrokken worden om een nieuw produkt op de markt te brengen. Marketingmensen, als u dat liever hoort. Ik denk dat we heel wat kunnen opsteken van de methodes en de energie die zij aanwenden om mensen dingen te doen kopen die ze, op de keper beschouwd, niet nodig hebben. Een paar voorbeelden maken misschien veel duidelijk.

Aandacht voor uiterlijkheden

Beroepsleerlingen zijn heel gevoelig voor uiterlijkheden. De moderne mens tout court misschien wel. Wanneer ik in het verleden een tekst als illustratie gebruikte bij een bepaald onderwerp dan maakte ik gewoon een fotocopy van die tekst en deelde die rond. Vaak waren die teksten echter niet echt gemaakt voor de doelgroep. Niet alleen de inhoud was dan te moeilijk, maar ook de letterzetting, de lay out, de illustraties spraken mijn leerlingen niet aan. Leerlingen zijn er aan gewend dat uitgaven (bijvoorbeeld publiciteit) ontzettend goed verzorgd worden. De school mag op dat vlak zeker geen breuk veroorzaken. Momenteel besteed ik steeds ontzettend veel energie en tijd aan de uitwerking van mijn bundels. Teksten worden overgetikt, illustraties op het niveau van de leerlingen worden erbij gekleefd (liefst humoristische), het titelblad wordt verzorgd, enz. Met kopieermachines kan je vergroten en verkleinen dat het een lieve lust is, en met een scanner kan je beeldmateriaal in de computer inlezen en daar dan ongelofelijk mee spelen. Het valt de leerlingen echt op .dat er aan gewerkt is en dat je dat speciaal voor hen hebt gedaan. En het is mijn ervaring dat dat ook wordt gerespecteerd. Dat is dan tenminste één voldoening die je hebt. Het is daarom ook dat ik weiger van met een handboek te werken. Hoe kan iemand anders iets maken voor jouw leerlingen? Wel bekijk ik regelmatig handboeken om te zien welke technieken erin worden toegepast. Wanneer een bepaalde techniek me dan iets zegt, zal ik hem ook overnemen en vertalen naar mijn eigen leerlingen toe. Een bijkomend voordeel van een bundel losse bladen ten opzichte van een schoolboek is dat je de bladen kan uitdelen wanneer dat het beste uitkomt.

Variatie

Herhaling is ook iets dat door marketingmensen altijd wordt toegepast. Een reclameboodschap wordt vaak verschillende keren per dag uitgezonden. Toch proberen zij er voor te zorgen dat de boodschap niet afgezaagd geraakt en de mensen begint te vervelen. Dat bereiken ze door dezelfde boodschap onder steeds verschillende vormen te brengen. Ook in het onderwijs zijn wij aangewezen op herhaling. Leren schrijven is tenslotte altijd proberen te komen tot goede zinnen. Willen we onze leerlingen goed leren schrijven, dan moeten we ze vaak laten schrijven. Het probleem is echter dat ze dat vrij snel beu worden. Daarom komt het er op aan geregeld variaties te vinden voor onze schrijfopdrachten. Een paar voorbeelden om leerlingen

118

te laten communiceren via kleine papiertjes omdat het mondeling niet kan:

-twee astronauten die op de maan tot beslissingen moeten komen maar niet met elkaar kunnen praten omdat hun radio het niet meer doet;

-het melden van een dringend feit aan een collega die je komt aflossen maar die je niet meer te zien krijgt omdat je iets vroeger vertrekt;

-het schrijven van gelukwensen aan je lief via de fax (je bent haar verjaardag vergeten en je durft niet te bellen want je baas kan je horen);

-een briefje dat je fotocopieert om je buren ervan te verwittigen dat er een barbecue met fuif zal doorgaan in je tuin, wat wel wat geluidsoverlast kan veroorzaken.

Beeldcultuur

Steeds vaker worden woorden en zinnen vervangen door beelden. Denken we maar aan pictogrammen in gebouwen en op de openbare weg, aan het steeds groter wordend aantal computerprogramma's die muisgestuurd worden en intensief van pictogrammen gebruik maken om programma-onderdelen te benoemen. Als leraar Nederlands hebben we de neiging om ons daartegen af te zetten, maar natuurlijk heeft dat geen zin. Daarom denk ik dat we onze leerlingen vertrouwd moeten maken met die beelden die vaker voorkomen en dat we dat beeldmateriaal ook kunnen gebruiken om leerlingen aan het schrijven te krijgen. Een paar voorbeelden: het 'vertalen' van pictogrammen, cartoons omzetten in tekst, stripverhalen uitschrijven.

Een goede inspiratiebron voor nieuwe methodes is dan ook de televisie, de mandataris bij uitstek van die beeldcultuur. Beroepsleerlingen, zeker in de lagere jaren, besteden nogal wat tijd voor het scherm. Wanneer we dus gaan werken zoals op televisie, moeten we hen toch kunnen aanspreken, dunkt me. Een eerste belangrijk punt dat ik leerde van de televisie, is om zo flitsend mogelijk te werken. Ik probeer de verschillende items steeds zo kort mogelijk te maken. Ik probeer er voor te zorgen dat de leerlingen regelmatig een andere werkvorm voorgeschoteld krijgen. Voorbeeld: een eerste oefening wordt individueel gemaakt, die wordt dan klassikaal verbeterd. Een tweede wordt in groep gemaakt. We verbeteren die niet onmiddellijk maar gaan over naar een derde oefening die we dan klassikaal maken. De verbetering van de tweede oefening houden we bijvoorbeeld voor de volgende les. Optimaal zou zijn wanneer wij in onze lokalen ook over voldoende didactische hulpmiddelen zouden kunnen beschikken omdat we dan nog meer afwisseling kunnen inbouwen. We hebben een video en een televisietoestel. Werken daarmee slaat nog altijd in. Het zou echter pas leuk worden wanneer we die video een vijftal minuten gebruikten, om dan over te gaan naar bespreking of naar een andere oefening die daarop aansluit. In het zevende jaar heb ik een lessenreeks over bouwen, kopen, huren. Daarvoor gebruik ik de video 'Bouwwijzer' van onder meer de BAC en DVV. Die laat ik eerst in zijn totaliteit zien, maar nadien gaan we die stukje bij beetje ontleden door er steeds even terug naar te kijken en dan op een of andere manier te verwerken.

Wat ik ook wel probeer over te nemen van de tv, is het spelelement. Ik haat spelletjes op de tv, maar ze zijn populair bij de mensen. Daarom moeten we ook regelmatig leerspelletjes gebruiken. Een voorbeeldje hiervan -ik leerde het van een VON-collegais een woordenschatinoefening onder de vorm van een bingospel. Het vraagt ook weer wat voorbereiding, maar er moet door de leerlingen heel wat worden gelezen en dat is toch onze bedoeling? We maken een aantal grotere kaarten waarop we de verklaring van verschillende woorden afdrukken. Alle leerlingen krijgen verschillende

119

kaarten. De leraar heeft kleine kaartjes met de woorden die aan de verklaringen beantwoorden en leest die voor. Voor de rest gaat het spel als elk ander tingospel.

Wat we nog van de televisie kunnen leren, is het schijnbaar moeiteloos professionalisme waarmee alles gebeurt. Alles schijnt tot in de puntjes verzorgd, alles verloopt schijnbaar perfect, enz. Als leraars weten wij natuurlijk dat schijn bedriegt. We kunnen onze leerlingen daar ook op wijzen maar in onze lessen moeten we toch proberen die perfectie na te streven. Ik probeer in de mate van het mogelijke er dan. ook altijd voor te zorgen dat alles klaar staat voor ik met de les begin. De kans dat de leerlingen kattekwaad uithalen is veel groter wanneer U druk bezig bent met het terugspoelen van een video, het klaarzetten van een diaprojector enzovoort.

Wat we niet moeten overnemen van de televisie, is de oppervlakkigheid. Durf van een bepaald thema voldoende elementen aan te snijden. Ik ben meestal verschillende weken bezig rond eenzelfde onderwerp. Om de leerlingen toch de indruk te geven dat ze telkens met iets nieuws bezig zijn, moet ik dan ook mijn methodes aanpassen.

Functionele opdrachten

In de brochure 'Lezen en Schrijven... Zo moeilijk als je denkt?' (Internationaal Jaar van de Alfabetisering 1990) komt ergens de tekst voor dat 'een belangrijk element in het lees- en schrijfproces is dat de inhoud voorop moet staan, en dit tijdens elk deelleerproces.' Dus zelfs tijdens het leren lezen en schrijven moet de inhoud van wat gelezen wordt de jongeren nieuwsgierig maken. Een paar voorbeelden:

-ik laat vaak schrijven om te schrijven, om hen te doen oefenen. Toch hebben de leerlingen nooit die indruk. Steeds hebben ze het gevoelen dat ze schrijven in functie van iets. Brieven worden dan ook nog al eens echt verstuurd.

-In het begin van mijn uiteenzetting heb ik al gezegd dat ik het belangrijk vind dat mijn leerlingen weerbaar worden. Dat impliceert ook dat zij brieven kunnen schrijven aan bepaalde instanties of bedrijven. Het komt er dan op aan om de juiste verhalen te verzinnen. Voorbeeld: we schrijven een brief aan Lecturama om een boekenreeks over honderassen op te zeggen, aan de telefooncompagnie om uitstel van betaling te vragen omdat we even krap zitten (in lessenreeks over budgetteren), aan Raar maar waar (in Nederland Ook dat nog) om iets te vertellen dat we hebben meegemaakt.

-We moeten onze leerlingen leren een aantal documenten in te vullen. Ik denk aan een belastingbrief, een ongevallenformulier, een bestelbon, een formuliertje om verplaatsingsonkosten terug te kunnen vorderen enzovoort.

-We kunnen onze leerlingen leren een uitnodiging te schrijven. Wanneer we over computers beschikken kunnen we dat doen op een speelse manier via programma's als Newsprint en dergelijke. Het schrijven lijkt dan bijkomstig te worden, omdat ze er een tekening bij kunnen zetten en de uitnodiging kunnen versieren.

-We moeten onze leerlingen bijsluiters en teksten op verpakkingen leren lezen.

Al deze dingen zijn zinvol en belangrijk maar toch moeten we vooral zorgen dat al deze leermomenten verpakt worden in een inhoud die de leerlingen kan aanspreken.

Noot

1. Het tweede deel van dit artikel verscheen ook in VONK, 22:3 (1993) (themanummer aangaande 'Werken aan taalvaardigheid in het Beroepsonderwijs'). Daarin ook een lessenreeks.

120

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
project algemene vakken
land
België
onderwijstype
volwassenenonderwijs
voortgezet/secundair onderwijs
thema
onderwijsleeractiviteiten

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

7de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1993