Talige startcompetenties in het hoger onderwijs

Hans de Vries & Wilma van der Westen  ·  22ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2008  ·  pagina 115 - 120

Download artikel

Recognized HTML document

4. Hoger onderwijs

  • ‘Toolkit Onderwijs en Arbeidsmarkt’ (TOA): ‘webbased’ toetsinstrumentarium voor onder andere het meten van taalvaardigheid (alle deelvaardigheden) op alle niveaus van het Raamwerk Nederlands (Bureau ICE oktober 2007).

  • ‘Taalniveau in het mbo’: verslag van een onderzoek naar leesvaardigheid bij instromende deelnemers in het middelbaar beroepsonderwijs (Bureau ICE januari 2008). De uitkomsten van dit onderzoek zijn gekoppeld aan het Raamwerk Nederlands.

  • ‘Taalkloof in het mbo?’ Een analyse van het lesmateriaal in de opleidingen Techniek, (Bureau ICE september 2008). De uitkomsten van dit onderzoek zijn gekoppeld aan het Raamwerk Nederlands en gebaseerd op analyses met het instrument TEXAMEN (Bureau Taal 2006).

  • ‘Leesvaardigheidsniveau van eindexamenkandidaten havo- en vwo’ (Bureau ICE. Rapport verschijnt najaar 2008).

Referenties

Council of Europe (2001). The Common European Framework of Reference for Languages: Learning, Teaching, Assessment (http://www.coe.int/T/DG4/ Linguistic/ Source/Framework_EN.pdf).

Ronde 6

Hans de Vries & Wilma van der Westen SLO, Enschede / De Haagse Hogeschool Contact: h.devries@slo.nl

w.m. c. vanderwesten@hhs. nl

Talige startcompetenties in het hoger onderwijs

1. Inleiding

Steeds meer studenten ervaren problemen met taalvaardigheid tijdens hun studies aan een hogeschool of een universiteit. Docenten in het hoger onderwijs, stage-instellingen en werkgevers constateren dat studenten gebrekkig schrijven. Die onvrede heeft geleid tot een vraag naar standaarden die bepalen welk minimumniveau van taalbeheersing studenten die het hoger onderwijs instromen zouden moeten hebben. Die standaarden zouden moeten leiden tot een beter toegeruste instroom in het hoger onderwijs en tot meer realistische verwachtingen van het hoger onderwijs over de taalvaardigheid van eerstejaarsstudenten.

4

115

Recognized HTML document

TWEEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Het is een illusie te denken dat de taalproblemen in het hoger onderwijs opgelost kunnen worden door het toeleverende onderwijs (het voortgezet onderwijs of het mbo) op te dragen om ervoor dat de leerlingen of deelnemers die doorstromen naar het hoger onderwijs de landelijk vastgestelde standaarden behalen. Het is eveneens een illusie te denken dat kortetermijnoplossingen zoals toetsen en bijspijkertrajecten soelaas kunnen bieden. En wel om twee redenen. Ten eerste is op die manier de instroom in het hoger onderwijs niet volledig op te vangen. Studenten die met een buitenlands diploma via een ‘colloquium doctum’ of via een toelatingsexamen instromen, of die afkomstig zijn uit tweetalig of Engelstalig onderwijs, worden zo niet bereikt. Ten tweede wordt het langzaamaan duidelijk dat het verwerven van een steeds grotere taalvaardigheid een doorgaand, concentrisch proces is: een studie of beroepsopleiding volgen betekent immers ook de taal verwerven die daar bij hoort. Elke onderwijssector hoort zijn verantwoordelijkheid te nemen om zijn leerlingen, deelnemers of studenten die taalvaardigheid te laten ontwikkelen tot het niveau dat past bij het onderwijsniveau van die sector. Ook het hoger onderwijs. Het heeft geen zin de zwarte piet te leggen bij toeleverende scholen, zeker niet aangezien ze slechts verantwoordelijk zijn voor een deel van de instroom.

Het Nederlands-Vlaamse platform ‘Taalbeleid Hoger Onderwijs’ is zich ten volle bewust van de verantwoordelijkheid die het hoger onderwijs heeft ten aanzien van de taalvaardigheid van de studenten. Het maakt zich dan ook sterk voor de invoering van een instellingsbreed taalbeleid en heeft zich onder andere tot doel gesteld om een drietal niveaus van taalvaardigheid te beschrijven:

  • startcompetentie taalvaardigheid hoger onderwijs

  • propedeuseniveau taalvaardigheid hoger onderwijs

  • eindkwalificatie taalvaardigheid hoger onderwijs.

Voor de startcompetentie taalvaardigheid is in 2007 een veldaanvraag ingediend bij de SLO, het Nederlandse expertisecentrum voor leerplanontwikkeling. Mede-indieners zijn het sectiebestuur Nederlands van Levende Talen, de Haagse Hogeschool en het Rijswijks Lyceum, een school voor voortgezet onderwijs waar met ingang van 2007 een schoolbreed taalbeleid werd ingezet dat gestoeld is op de principes van de Haagse Hogeschool. Het project is momenteel volop aan de gang. In deze bijdrage beschrijven we de achtergronden van dit verzoek en de functie die de beschrijving van de talige startcompetenties voor het hoger onderwijs kan hebben.

2. Waarom de behoefte aan een beschrijving van de talige startcompetenties?

Studenten komen langs verschillende wegen en met heel verschillende achtergronden het hoger onderwijs binnen. De eerstejaarsstudenten van het hbo kunnen een havo-

116

Recognized HTML document

4. Hoger onderwijs

opleiding gevolgd hebben, maar ze kunnen ook een mbo-opleiding hebben afgerond. De student met het havodiploma heeft een eindexamen gedaan voor het vak Nederlands, maar in de bovenbouw van het havo wordt vaak onvoldoende tijd en aandacht geschonken aan schrijfvaardigheid, zodat er onvoldoende aansluiting is met wat het hbo op het gebied van taalbeheersing van studenten verwacht (Bonset 2008). In het mbo wordt taalvaardigheidsonderwijs in toenemende mate geïntegreerd in het onderwijs van andere vakgebieden. Dat heeft voordelen, maar er zijn ook risico’s aan verbonden. Het grootste risico is dat de aandacht voor taalvaardigheidsonderwijs kleiner wordt ten voordele van het vakonderwijs. Vakdocenten zijn immers vaak onvoldoende opgeleid om taalvaardigheidsonderwijs te verzorgen. Maar als het Nederlands op het mbo als apart vak gegeven wordt, is het maar de vraag of het aantal uren waarbij er aandacht is voor taal wel voldoende is om de taalvaardigheid van mbo-studenten op niveau te brengen (Inspectie van het Onderwijs 2006). Dat stelt afgestudeerden van het mbo voor grote problemen bij de aanvang van hun studie in het hbo, omdat in elke studierichting van het hbo hoge eisen worden gesteld aan de taalbeheersing van studenten, zowel aan hun schrijfvaardigheid als aan hun lees- en spreekvaardigheid. Naast studenten uit het havo en mbo zijn er studenten die hun vooropleiding niet in Nederland, maar in het buitenland hebben gevolgd. Die groep instromende eerstejaarsstudenten is niet alleen heterogeen wat betreft de vooropleiding die ze heeft gehad, maar ook wat betreft hun afkomst. Een toenemend aantal studenten komt namelijk uit gezinnen waar Nederlands niet de voertaal is. Kortom: hbo-opleidingen hebben te maken met een heel heterogene groep studenten, ook als het gaat om hun niveau van taalbeheersing. Ook universiteiten hebben om dezelfde redenen te maken met een heterogene instroom, hoewel de heterogeniteit tot nu toe iets minder is groot is dan in het hbo.

De heterogeniteit van de groep instromende studenten en de toenemende mobiliteit – ook in schoolloopbanen – vergroten de behoefte om de gewenste talige startcompetenties van studenten te beschrijven.

3. Een korte beschrijving van de taalproblematiek

Wat zijn nu de taalproblemen waar eerstejaarsstudenten mee geconfronteerd worden? Over het algemeen heerst er een redelijke mate van tevredenheid over het niveau van de spreekvaardigheid. Ook over de leesvaardigheid van studenten zijn over het algemeen geen grote klachten. De geconstateerde taalproblemen zijn vooral geconcentreerd op het terrein van de schrijfvaardigheid (Bonset 2008). Spelling, grammatica en woordenschat zijn ondersteunend aan de schrijfvaardigheid.

De klachten over de gebrekkige schrijfvaardigheid van studenten richten zich in eerste instantie op de gebrekkige beheersing van spelling en grammatica. Bij nadere beschouwing blijkt er echter vaak meer aan de hand te zijn: de slechtlopende zinnen die studenten produceren en het gebrek aan samenhang in hun teksten worden vaak niet ver-

4

117

Recognized HTML document

TWEEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

oorzaakt door een gebrekkige beheersing van de grammaticale regels, maar door hun onvermogen om complexe zaken gestructureerd op papier te krijgen. Het opzetten van een logisch opgebouwde, goedlopende tekst is een vaardigheid die studenten vaak niet beheersen. Dit onvermogen komt ook tot uiting in onbeholpen en foutieve formuleringen. Hoewel zowel in het mbo als in de bovenbouw van havo en vwo veel aan schrijfvaardigheid wordt gedaan, wordt verondersteld dat er onvoldoende feedback op de schrijfproducten van leerlingen en studenten gegeven wordt en dat er te weinig systematische aandacht is voor het schrijfproces (Bonset 2008).

Daarnaast is ook de beheersing van de spellingsregels vaak onvoldoende. Jonge mensen hechten minder waarde aan correcte spelling. De communicatiesnelheid lijkt in het tijdperk van sms en msn belangrijker dan het hanteren van de juiste regels. Jongeren blijken bovendien in toenemende mate de regel ‘schrijven zoals je het zegt’ te hanteren (Bonset 2007). Deze ontwikkeling, gecombineerd met de constatering dat een verbetering van de spellingsdidactiek noodzakelijk is (Meijerink 2008), maakt het noodzakelijk om meer aandacht te hebben voor het taalbewustzijn van jonge mensen. Daarmee wordt bedoeld: werken aan het besef dat het belangrijk is om de regels van de taal correct te hanteren.

4. De functie van de ‘talige startcompetenties voor het Hoger Onderwijs’

Het formuleren van standaarden alleen is geen oplossing voor de geschetste problemen. Wel mag verwacht worden dat deze beschrijving duidelijk maakt wat bij de start van het hoger onderwijs van studenten verwacht wordt. Dan wordt duidelijk of dit aansluit bij de eindtermen van het toeleverende onderwijs en of er discrepanties zijn. Dat is ook één van de doelstellingen van het Nederlands-Vlaamse platform ‘Taalbeleid Hoger Onderwijs’ bij het beschrijven van de talige startcompetenties Hoger Onderwijs die de SLO heeft gemaakt. Door die beschrijving weten toeleverende opleidingen immers wat er vanuit het hoger onderwijs op het gebied van taalvaardigheid wordt verwacht. En op basis van de geformuleerde startcompetenties weten de opleidingen uit het hoger onderwijs wat ze op het gebied van taalvaardigheid van eerstejaarsstudenten mogen verwachten en wat niet. Opleidingen mogen bijvoorbeeld niet verwachten dat beginnende studenten reeds thuis zijn in het vakjargon van een vakgebied of reeds in staat zijn om het register uit dat vakgebied te hanteren.

Een andere functie van de standaard is om aankomende studenten de kans te geven om in te schatten in hoeverre zij aan de eisen voldoen en waar zij eventueel nog iets te verbeteren hebben. Tot slot geeft de beschrijving het hoger onderwijs een middel in handen om diagnostische toetsen te maken die in kaart brengen waar de student nog aan moet werken. Ze is een leidraad bij de formulering en invulling van ondersteunende programma’s en bij de begeleiding van de taalontwikkeling van studenten.

118

Recognized HTML document

4. Hoger onderwijs

  1. De inhoud van de ‘talige startcompetenties voor het hoger onderwijs’

De startcompetenties zijn niet opleidingsspecifiek en gelden voor alle eerstejaarsstudenten, ongeacht de vooropleiding die ze hebben gevolgd. Ze gelden dus voor alle opleidingen in het hoger onderwijs, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen hbo en universitair niveau. Het beschreven niveau van taalvaardigheid is een voorwaarde voor het volgen van om het even welke studie. Taalvaardigheid kan in die zin dus ook beschouwd worden als studievaardigheid. Het vormt immers de sleutel tot de inhoud van de studies en tot studiesucces. In de beschrijving van de talige startcompetenties is dan ook aandacht voor de rol van taal bij het studeren.

Het is van cruciaal belang dat studenten de juiste attitude hebben en dat ze strategieën kunnen hanteren om eventuele tekortkomingen in hun taalgebruik te compenseren en om hun taalvaardigheid verder te ontwikkelen. Studeren in een bepaalde richting betekent immers per definitie ook taalontwikkeling. Studenten breiden hun woordenschat uit met vaktermen, leren het register van een beroepsgroep en opereren op een steeds hoger abstractieniveau. Bij de startcompetenties is dus ook aandacht gegeven aan de beschrijving van de gewenste attitude en de noodzakelijke taalleerstrategieën voor de (verdere) taalontwikkeling tijdens de opleiding.

De startcompetenties beschrijven het gewenste niveau voor alle vaardigheden met inbegrip van het gewenste niveau voor spelling en grammatica.

  1. Relatie met andere niveaubeschrijvingen

In het vroege voorjaar van 2008 verscheen het rapport ‘Over de drempels met taal en rekenen’ (Meijerink 2008). In het rapport wordt het gewenste niveau voor taal en rekenen beschreven op vier momenten in de schoolcarrière van leerlingen (met name die momenten waarop ze de drempel naar een volgend onderwijsniveau overschrijden). De niveaus drie en vier beschrijven het eindniveau van respectievelijk havo en vwo. Dat eindniveau zou in principe ook het beginniveau van de eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs moeten zijn. Bij de beschrijving van de talige startcompetenties voor het hoger onderwijs is gebruik gemaakt van de niveaubeschrijvingen uit het rapport ‘Over de drempels met taal’.

De niveaubeschrijvingen vormen dus het vertrekpunt voor de startcompetenties en worden aangevuld met een aantal aspecten van het taalgebruik, namelijk attitude, taalstrategieën en taalleerstrategieën. Voor de beschrijving van die strategieën is aansluiting gezocht bij het ‘Raamwerk Nederlands’ (Bohnenn e.a. 2007).

4

119

Recognized HTML document

TWEEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

7. Hoe verder?

Als de beschrijving van de talige startcompetenties af is, zal die in de praktijk gevalideerd moeten worden. Belangrijk daarbij is om na te gaan of de beschreven inhoud ook daadwerkelijk overeenstemt met het beschreven niveau. Pas daarna kan men in het hoger onderwijs verder met de ontwikkeling van de beschreven functies van het raamwerk, met name het afstemmen van de talige eisen die binnen de opleiding worden gesteld op het beschreven niveau, het ontwikkelen van diagnostische toetsing voor eerstejaarsstudenten en de verdere ontwikkeling van een instellingsbreed taalbeleid en eventuele ondersteunende programma’s.

Referenties

Bohnen E., e.a. (2007). Raamwerk Nederlands. ’s Hertogenbosch: CINOP.

Bonset, H. (2007). Onderwijs in spelling en interpunctie in de onderbouw. Enschede: SLO.

Bonset, H. & M. de Boer (2008). Doorlopende leerlijnen voor taal in het onderwijs. Enschede: SLO.

Inspectie van het Onderwijs (2006). ‘Nederlands in het mbo’ (http://www.minocw.nl/documenten/43667a.pdf).

Meijerink, H. (2008). Over de drempels met rekenen en taal. Enschede: SLO.

Van der Westen, W. (2007). “Taalbeleid hoger onderwijs: van nul tot platform”. In: A. van Gelderen (red.) (2007). Eenentwintigste conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent: Academia Press, p. 58-65.

120

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
taalbeleid
land
Nederland
onderwijstype
hoger/universitair onderwijs

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

22ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2008