Naar een taalbeleid dat het verschil maakt

Jeroen Lievens  ·  25ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2011  ·  pagina 142 - 146

Download artikel

VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Hebbrecht, J. & W. van der Westen (2009). “Drie typen taalbeleid”. In: S. Vanhooren & A. Mottart (red.). Drieëntwintigste conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent: Academia Press, p.152-157.

Rooijackers, P. & W. van der Westen (2009). “Taalbeleid in de praktijk”. In: Rooijackers, P., W. van der Westen & J. Graus (red.). Taal Centraal, Taalbeleid in het Nederlandse en Vlaamse onderwijs. Naarden: Vereniging van Leraren in Levende Talen, p. 8.

Strik, W. (2010). Opleidingsplan van Maatschappelijk werk en Dienstverlening vt. Den Haag: de Haagse Hogeschool (interne nota MWD).

Van der Westen, W. (2010). Taalbeleid en toetsbeleid. Den Haag: de Haagse
Hogeschool (interne notitie voor MWD-scholing Taalontwikkelend Lesgeven).

Van Lenteren, L. & W. van der Westen (2010). “TOL als vliegwiel voor taalbeleid. Verslag van een training Taalontwikkelend Lesgeven”. In: S. Vanhooren & A. Mottart (red.). Vierentwintigste conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent: Academia Press, p. 269-277.

Warrenaar, P.M.H. (2009). Taalvaardig in studie en beroep, Taalbeleid van de opleiding Maatschappelijk werk en Dienstverlening Ontwikkelingsplan 2009-2012. Den Haag: De Haagse Hogeschool (interne nota MWD).

Ronde 5

Jeroen Lievens

Katholieke Hogeschool Limburg Contact: jeroen.lievens@khlim.be

Naar een taalbeleid dat het verschil maakt 1. Smal of breed?

Nu, na goed tien jaar taalbeleid, maken we de balans op en stellen we vast dat taalbeleid zich vooral heeft ontwikkeld als een diagnostisch en corrigerend apparaat: tekorten worden geïdentificeerd, geïsoleerd en geremedieerd. Onder andere Padmos & Vandenberge (2009) wijzen erop dat het Vlaamse onderwijsveld een sterk vertrouwen stelt in toetsing en remediëring. Ook Frank Vandenbroucke, voormalig minister van Onderwijs en Vorming, die met zijn invloedrijke beleidsbrief ‘De lat hoog voor talen in iedere school’ (2006) het taalbeleid mee heeft vormgegeven, stelt vast dat het onderwijs, en dan meer specifiek het hoger onderwijs, “het sterkst vertrouwd [is] met het

142

5. Taalbeleid hoger onderwijs

remediaal model van screening en begeleiding van starters” (in: Van Hoyweghen 2010: 10).

De vraag is of die evolutie een goede zaak is. Gaat in het remediaal model de zorgende aandacht niet in de eerste plaats naar de taal zelf in plaats van naar de taallerende jongere? De traditionele instaptoets diagnosticeert de tekorten van de student, maar de ultieme diagnose is dat het slecht gaat met de standaardtaal zelf. De standaardtaal wordt verwaarloosd, zo luidt het wanneer de instaptoetsen weer tegenvallen. Ze wordt onbetamelijk behandeld door jongeren die – en ik citeer de beleidsbrief van Vandenbroucke – steeds “minder correct spreken en schrijven” en veeleer “in slordige flarden communiceren dan in heldere, afgeronde zinnen”. De instaptoets stelt dus inderdaad een diagnose, maar – om de medische metafoor door te trekken – de patiënt, de hulpbehoevende is niet de jongere, maar de standaardtaal. De jongere komt ook in beeld, maar dan als de oorzaak van de zorgelijke toestand waarin de standaard- taal zich bevindt: de taal van de jongere is als een mutant virus dat de patiënt in zijn bestaan bedreigt. De remedie is als antibiotica: de “fouten” moeten geëlimineerd worden door reeksen oefeningen in spelling en grammatica. Ik chargeer, maar toch kan ik me niet van de indruk ontdoen dat het remediaal model meer oog heeft voor de noden van de standaardtaal dan voor de noden van de taallerende jongere. Het diagnostischremediaal model lijkt vooral een set van maatregelen die de incidentele crisis moet counteren waarin de standaardtaal zich bevindt. Het taalbeleid waar jongeren recht op hebben, is een taalbeleid dat op structurele wijze aandacht schenkt aan hun taalleerbehoeften.

Het verbaast dus niet dat het remediale taalbeleid gaandeweg het epitheton ‘smal’ heeft verworven: men spreekt van een ‘smal’ taalbeleid, geënt op een ‘smalle’ taalvisie. In de smalle taalvisie, aldus Frans Daems, “ligt de klemtoon vaak op taaltechnische fouten: spelling, uitspraak, gallicismen, foute beknopte bijzin en dergelijke. [ ... ] Het hierop geënte taalbeleid wordt gestuurd door het streven om achterstand in de vorm van fouten en deficiënties weg te werken” (2010: 28). De smalle taalvisie decontextualiseert taal en verabsoluteert de standaardtaal tot enige norm. In de brede taalvisie, daarentegen, wordt “[d]e kennis en beheersing van taalonderdelen [...]ingebed in een ruim repertoire van talige en andere cognitieve middelen, strategieën en attitudes die de taalgebruiker inzet in allerlei functionele taaltaken, rekening houdend met de contextuele, situationele, stilistische, sociale en pragmatische factoren in de taalgebruikssituatie” (28). In de brede taalvisie is taal geen doel op zich, maar een middel. En precies omdat het een middel is, neemt taal een enorme variatie aan vormen aan, net zo veel als er sociale communicatiedoelen zijn. De brede taalvisie veroordeelt de feitelijke taal- variatie (van regionale, etnische, subculturele, situationele en mediale aard) dus niet als oorzaak van taalverval, maar verklaart haar vanuit de taalpragmatiek en erkent haar als een sociolinguïstische realiteit. Van de jongere, niet langer ‘schuldig’ aan het taalverval, komt de ware behoefte in beeld: hoe kan hij inzicht verwerven in en succesvol vormgeven van de complexe interacties tussen de verschillende dimensies van de taal-

5

143

VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

gebruikssituatie aan de ene kant en het ruime (en steeds ruimere) repertoire van talige middelen, strategieën en attitudes aan de andere kant?

2. Argumenten voor de brede taalvisie

Er zijn minstens drie argumenten om taalbeleid te stoelen op de brede taalvisie en niet op de smalle: een taalhistorisch, een sociolinguïstisch en een didactisch argument.

  1. Het taalhistorisch argument voert aan dat de wervende kracht van de standaardtaal, een typisch renaissanceproduct, aan het verminderen is en dat – alle inspanningen en lamentaties ten spijt – ook zal blijven doen. In die zin is het smalle taalbeleid een voorbeeld van wat Joop Van der Horst “een achterhoedegevecht” (2008: 311) noemt in zijn boek Het einde van de standaardtaal.

  2. Het sociolinguïstisch argument voert aan dat een enkelvoudige taalnorm niet wenselijk is, omdat een dergelijke norm discriminerende gevolgen heeft. Onder andere Blommaert & Van Avermaet (2008) menen dat de “monoglotideologie” van taal een instrument maakt dat bepaalde sociale groepen privilegieert en obstakels opwerpt voor andere. In de woorden van Callebaut (2009: 38): “Eisen dat iedereen de standaardtaal perfect beheerst, lijkt nu eerder op het willen aanbrengen van een extra barrière voor al die nieuwkomers”.

3. Het didactisch argument voert aan dat de brede taalvisie aanleiding geeft tot sterkere didactieken. Als je talige diversiteit niet verwerpt, maar didactisch productief maakt, ontwerp je als vanzelf een krachtige taalleeromgeving. Zo spreek je studenten aan op de taalcompetenties die ze al hebben en niet op hun ‘tekorten’. In plaats van gedecontextualiseerde oefenreeksen bied je authentieke en functionele taaltaken aan die het proces van taalverwerving accelereren en metatalige inzichten genereren.

Samengevat: de hegemonie van de standaardtaal loopt af, maar dat hoeft niet noodzakelijk een probleem te zijn voor het taalonderwijs. Integendeel. Het erkennen van taal- variatie als grondslag draagt de belofte van krachtig, hedendaags en sociaal-inclusief taalonderwijs in zich.

3. Meervoudige geletterdheid

Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om een stem te laten horen die dit debat kan verrijken, nl. de New London Group, en hun concept ‘multiliteracies’ (doorgaans vertaald als ‘meervoudige geletterdheid’). De New London Group is een interdisciplinai-

144

5. Taalbeleid hoger onderwijs

re onderzoeksgroep uit de Verenigde Staten die eind jaren 1990 voor het eerst verzamelde om na te denken over wat het betekent om geletterd te zijn in de 21ste eeuw en over hoe het onderwijs best inspeelt op de huidige trends. Met het voorvoegsel ‘multi’ trachten ze twee fundamentele kenmerken van de 21ste-eeuwse maatschappij te vangen: dat ze multicultureel is, en dat multimedia er een steeds belangrijker in rol spelen.

De maatschappij is de laatste 50 jaar grondig veranderd, zowel op publiek, persoonlijk als professioneel vlak en wat we verstaan onder ‘geletterd-zijn’, moet mee evolueren. Aan het woord ‘geletterdheid’ kleven echter heel wat denkbeelden die zo uit de renaissance komen: bijvoorbeeld het primaat van de geschreven tekst, het aaneenrijgen van mooie volzinnen tot volle tekst als toppunt van taalvaardigheid, of zelfs van beschaving. In een nieuw begrip van geletterdheid staat flexibiliteit voorop – het zich strategisch aanpassen aan de communicatieve situatie – en bovendien zitten in de gereedschapskist niet enkel letters (woorden, zinnen, teksten) maar ook beelden (lay-out, kleuren, vectoren, afbeeldingen en bewegende beelden) (Cope & Kalantzis 2000). Om tegemoet te komen aan de uitdagingen van de 21ste eeuw ontwikkelde de New London Group een alternatieve didactiek, gebaseerd op de concepten ‘situated practice’ , ‘overt instruction’, ‘critical framing’ en ‘transformed practice’. Samen vormen ze een aanpak die taalvariatie – of die nu geografisch, sociologisch, situationeel of mediaal van aard is – productief maakt in plaats van ze uit te vlakken. In het vooruitzicht ligt een taalbeleid dat letterlijk en figuurlijk het verschil maakt.

Referenties

Blommaert, J. & P. Van Avermaet (2008). Taal, onderwijs en de samenleving. De kloof tussen beleid en realiteit. Berchem: EPO.

Callebaut, I. (2009). “Als er geen standaardtaal meer is, wat doen we dan met ons taalonderwijs?”. In: Vonk, jg. 39, nr. 2, p. 33-45.

Cope, B. & M. Kalantzis (red.) (2000). Multiliteracies. Literacy Learning and the Design of Social Futures. Oxon & New York: Routledge.

Daems, F. (2010). ‘Elke leraar is taalleraar. Een referentiekader voor taalbeleid in de lerarenopleiding’. In: D. Van Hoyweghen (red.). Naar taalkrachtige lerarenopleidingen. Bouwstenen voor taalbeleid. Mechelen: Plantyn, p. 13-34.

Padmos, T. & W. Vandenberge (2009). Het verschil maken. Gelijke kansen in het
beroeps- en technisch secundair onderwijs in Vlaanderen. Leuven: Steunpunt GOK.

Van der Horst, J. (2008). Het einde van de standaardtaal. Een wisseling van Europese taalcultuur. Amsterdam: Meulenhoff.

5

145

VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Vandenbroucke, F. (2006). ‘De lat hoog voor talen in het onderwijs. Goed voor de
sterken, sterk voor de zwakken’. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.

Vandenbroucke, F. (2010). ‘Voorwoord’. In: D. Van Hoyweghen (red.). Naar taal- krachtige lerarenopleidingen. Bouwstenen voor taalbeleid. Mechelen: Plantyn, p. 9- 10.

Ronde 6

Guido Cajot (a) & Wilma van der Westen (b)

  1. Katholieke Hogeschool Limburg

  2. Haagse Hogeschool

Contact: Guido.Cajot@khlim

W.M.C.vanderWesten@hhs.nl

Vijf jaar Nederland/Vlaams Platform Taalbeleid Hoger Onderwijs: opbrengsten en toekomstplannen

1. Inleiding

In november 2011 bestaat het Nederlands/Vlaams Platform Taalbeleid Hoger Onderwijs vijf jaar. Dat is een mooi moment om te vieren én om de balans op te maken. De noodzaak voor een platform is nog steeds groot: er wordt veel geklaagd over de taalvaardigheid van studenten en er is behoefte aan uitwisseling over en samenwerking rond deze problematiek.

De taalvaardigheid van studenten op een kwalitatief goed niveau te brengen, is niet eenvoudig. Bovendien zijn individuele docenten Nederlands in hun eentje niet in staat om dat te bewerkstelligen. In de praktijk wordt de oplossing vaak gezocht in taaltoetsen en bijbehorend onderwijs, maar het succesvol afleggen van een taaltoets garandeert niet dat een arts, verpleger of civiel ingenieur kwalitatief goed kan communiceren. Het platform wil een eind maken aan de wildgroei aan taaltoetsen, die veelal gericht zijn op het testen en toetsen van spelling, grammatica en incidentele woordkennis. Bovendien wil het platform zoeken naar wegen om de taalvaardigheid van studenten te vergroten in het kader van hun studie en hun toekomstige beroep. Dat vraagt om kwalitatief goed onderwijs waarin veel aandacht is voor taal en om een taalbeleid dat geïntegreerd is in het curriculum en op alle niveaus van de instelling is uitgewerkt. Verfrissend is de context van het Vlaamse hoger onderwijs, waar binnen zogenoemde associaties hogescholen, centra voor volwassenenonderwijs en universiteiten regionaal intens samenwerken aan taalbeleid. Daartegenover kennen de onderwijsinstellingen in

146

Labels

domein
taalbeleid
land
België

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

25ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2011