Leesdossier:mogelijkheden en moeilijkheden

Joop Dirksen  ·  12de Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  1998  ·  pagina 160 - 163

LEESDOSSIER:
MOGELIJKHEDEN EN MOEILIJKHEDEN

Joop Dirksen

Stelt u zich voor: voor de opleiding die u volgt, krijgt u als opdracht om in de komende twee jaar acht (of in de komende drie jaar twaalf) wereldsteden te bezoeken. U moet helemaal aan het einde van die periode in een gesprek alle vragen weten te beantwoorden die uw examinator over die steden gaat stellen. Als inderdaad aan het einde van de cursusperiode het examen nadert, ligt het voor de hand dat u, ook als u trouw door de jaren heen de opdracht hebt uitgevoerd en op acht, respectievelijk twaalf plaatsen bent geweest, enigszins zenuwachtig wordt en in de bibliotheek voor alle zekerheid wat reisgidsen haalt, waarin de door u bezochte steden uitvoerig besproken staan. Eventueel haalt u ook nog wat video's in huis waarop de opvallendste plekken van die wereldsteden in beeld zijn gebracht: het gesprek kan, wat u betreft, beginnen.

Al die documentatie is natuurlijk dubbel welkom als u om een of andere reden geen kans hebt gezien om alle steden door en door te bekijken; als u om wat voor reden dan ook bijvoorbeeld na vijf steden al bent opgehouden met reizen, of, in de meest extreme situatie, vanwege vlieg-, trein- of fietsangst zelfs helemaal niet van uw plaats bent geweest. Hoe dan ook, het gesprek aan het einde van de opleiding wordt naar alle waarschijnlijkheid een wat voorspelbaar geheel, want alle cursisten, nou ja, de meeste, hebben deze handelwijze gevolgd en de examinator krijgt op zijn vragen dezelfde antwoorden, de antwoorden uit de reisgidsen. Niet zo vreemd, want probeer maar eens na twee of drie jaar een nauwkeurig beeld te geven van een stad als u er inmiddels nog een heleboel andere hebt bezocht.

Nu bedenkt iemand een alternatieve aanpak: van elke reis wordt u geacht een verslag te maken in een dossier.. Uw cursusbegeleider neemt uw eerste reisverslag met u door en wijst u erop dat het al wel heel aardig is, maar dat er geen aandacht wordt besteed aan enkele tamelijk wezenlijke aspecten. Daar let u op uw volgende reis natuurlijk des te meer op, en uw verslag van uw tweede reis is dus een stuk completer. Van elke reis maakt u zo'n verslag, dat u soms aan uw cursusleider, soms aan cursusgenoten en soms aan uw partner laat lezen. Van alle op- en aanmerkingen neemt u over wat u zinnig vindt en dat past u steeds in volgende verslagen toe. Bij het laatste verslag terugkijkend op het eerste, ziet u dat u zich in die twee, drie jaar al reizend en verslagleggend ontwikkeld hebt tot een heel wat gedegener kijkend, een heel wat zorgvuldiger observerend reiziger. Het dossier met uw verslagen is een nauwkeurige weergave van uw ontwikkelingsgang in het kijken, in die vreemde steden.

Wie mag kiezen tussen de eerste manier van toetsen en de tweede, zal mijns inziens meteen kiezen voor de tweede. Een dossier maakt een ontwikkeling zichtbaar, geeft de leerling en de docent zicht op het proces dat de leerling doormaakt, en wordt tegelijkertijd een product, een middel waarmee iemands kennis en vaardigheden gemeten kunnen worden.

LEESDOSSIER: MOGELIJKHEDEN EN MOEILIJKHEDEN   161

1 DE LEESERVARING CENTRAAL

Het leesdossier is dus naar mijn mening een uitstekend hulpmiddel in het literatuuronderwijs. In dit verhaal neem ik het Nederlandse literatuuronderwijs als uitgangspunt: dat ken ik vanuit de praktijk. Als buitenstaander tegen het Vlaamse fictie- en literatuuronderwijs aankijkend, heb ik me altijd enigszins verbaasd dat de in mijn ogen vooruitstrevende aanpak van het fictie-onderwijs in de eerste en tweede graad - zo duidelijk op leeservaring gericht - voorzover ik dat heb kunnen waarnemen, geen vervolg kende in het literatuuronderwijs in de derde graad.

Als voorstander van literatuuronderwijs dat de lezer, de leeservaring van de leerling centraal stelt, doet het me natuurlijk deugd te horen dat er een tendens merkbaar is om ook aan leerlingen in de derde graad van het secundair onderwijs een meer ervaringsgerichte aanpak aan te bieden. Dossiervorming is dan een voor de hand liggende werkwijze, en als daartoe zal worden overgegaan, zal wat ik verder hier presenteer, mutatis mutandis ook toepasbaar zijn voor Vlaanderen.

2 ONDERDELEN VAN HET LEESDOSSIER

In Nederland staat de verslaglegging van de leeservaringen centraal in het leesdossier: de leesverslagen vormen de kern van het dossier. Daarnaast worden enkele onderdelen aanbevolen, namelijk de leesautobiografie, het balansverslag of de balansverslagen, en aanvullend materiaal van uiteenlopende aard.

Wie het gehele ontwikkelingsproces van de leerling wil volgen, laat die leerling aan het begin van het literatuuronderwijs van de tweede fase, dus in klas 4 (in Vlaanderen zou zoiets aan het begin van de derde graad, dus in leerjaar 5 kunnen), een leesautobiografie schrijven, waarin de beginsituatie van die leerling wordt vastgelegd: zijn ervaringen met, houding tegenover lezen, en met name het lezen van literatuur, zijn leesvoorkeur voorzover op dat moment helder, enz.

Als de leerling aan het eind van een schooljaar en aan het eind van de twee/drie jaar literatuuronderwijs de balans daarvan opmaakt, zijn opvallendste lees- en leerervaringen formuleert, is daardoor zichtbaar wat er zich voor ontwikkelingen hebben voorgedaan. Zo'n balansverslag kan een uitgeschreven tekst zijn, een rapportage via een opstelachtige tekst, maar kan ook in 'learner report'-vorm worden opgezet, waarbij de leerling dus kort aangeeft wat hij van het lezen van zijn boeken, het volgen van de klassikale literatuurlessen en van de aangeboden theorie heeft geleerd.

Als extra materiaal in zo'n leesdossier valt te denken aan door de docent verstrekt stencilmateriaal, de verslagjes van klassikale activiteiten, verslagjes van begeleidingsgesprekken met de docent, enz.

Centraal echter in het leesdossier staat het leesverslag. Wezenlijk is in dit verband het verschil tussen een boekverslag of uittreksel (dat de schijn wekt een objectief beeld te geven van een boek) en een leesverslag dat een duidelijk persoonlijke weergave is van de ervaringen opgedaan tijdens het verblijf in de wereld van de literaire tekst. Om terug te grijpen naar het beginvoorbeeld. Een uittreksel is een min of meer objectieve stads-

162   Joop Dirksen

beschrijving: welke bezienswaardigheden kom je tegen? Een leesverslag is een persoonlijk verslag van de 'ontdekkingsreis' door die wereldstad: wat is je opgevallen? welke indruk maakten de gebouwen, de parken, de mensen, de stad als geheel? Natuurlijk kan in zo'n persoonlijk verslag gebruik gemaakt worden van de algemene stadsgids, maar het is de persoonlijke manier van kijken en van beleven die dit laatste type verslag ook voor buitenstaanders interessant maakt.

3 HOE WERKT HET IN DE PRAKTIJK?

Kort wil ik hieronder ingaan op zaken als de praktische invoering van het leesdossier, de begeleiding en de beoordeling.

3.1 De invoering

Invoering veronderstelt duidelijke afspraken tussen alle betrokkenen: alle docenten van de sectie Nederlands, maar liefst alle docenten van alle betrokken secties. Voor de Nederlandse situatie betekent dat de docenten voor Nederlands, moderne vreemde talen, en Culturele en Kunstzinnige Vorming 1. Dit laatste is een algemeen, voor ieder verplicht oriëntatievak, waarin naast theorie ook individueel en collectief wordt kennisgemaakt met verschillende kunstuitingen, op het gebied van de beeldende kunst, de podiumkunst en de wereldliteratuur.

Duidelijke afspraken maken betekent dat er eerst duidelijkheid is over de concrete doelstelling. Die algemene doelstelling, literaire competentie, is nog vrij vaag: hoe ga je als school 'meten' of een leerling in voldoende mate literair competent is geworden? De vorm die men aan de toetsing, het examen wil geven, heeft dus invloed op het te volgen onderwijs- en leertraject. Duidelijke afspraken ook over de aanpak en inrichting van het leesdossier, de begeleiding van de leerlingen daarbij, enz.

3.2 De begeleiding

De begeleiding is een belangrijk aspect van het hele proces. Het zal duidelijk zijn dat niet elke stap die de leerling zet, begeleid zal moeten worden, maar dat het anderzijds niet eerlijk zou zijn om een leerling een aantal jaren te laten aanmodderen en hem dan op het examen daarvoor te straffen. Dus moet er een begeleidingssysteem op poten gezet worden waarbij met name in het begin nauwkeurig gevolgd moet worden of de leerling op het goede spoor terecht is gekomen. Dat betekent dat met name het eerste leesverslag van de leerling kritisch wordt beoordeeld. Door vragen bij vaagheden, onduidelijkheden en onjuistheden te plaatsen, en te eisen dat die vragen worden beantwoord, is meteen aan de leerling duidelijk te maken wat de criteria zijn voor een goed leesverslag.

Door in de klas de hele groep leesverslagjes te laten maken van een door de docent gekozen kort verhaal, en die verslagjes uit te wlsselen en te bespreken, kan duidelijk worden hoe je zo'n verslag kunt opzetten, wat je zoal over het hoofd hebt gezien en

LEESDOSSIER: MOGELIJKHEDEN EN MOEILIJKHEDEN   163

waar je dus een volgende keer extra aandacht aan moet besteden, en welke criteria aan te leggen zijn voor een verslag.

Na zo'n start kan de begeleidende docent volstaan met van tijd tot tijd steekproefsgewijs de ontwikkelingen te volgen. De zwakke leerling zal meer aandacht kunnen krijgen, de goede leerling kan los(ser) gelaten worden. Leerlingen kunnen elkaars dossier bekijken en van commentaar voorzien. Mijn ervaring leert dat het lezen van elkaars leesverslagen minstens een even positief effect heeft als het 'van bovenaf' aanreiken van kritische kanttekeningen door de docent.

De docent hoeft dus niet alles wat de leerling schrijft, helemaal, zelf te lezen en erop te reageren. Dat zou namelijk alle andere activiteiten van die docent compleet lamleggen. Een begeleiding van een grote groep leerlingen is mogelijk, mits met overleg uitgevoerd. (Jaarlijks heb ik zes of zeven bovenbouwklassen, gemiddelde grootte zo'n 28 leerlingen, die allemaal hun leesdossier op een of andere manier begeleid willen zien. Natuurlijk is het tijdrovend, maar het is goed te doen. En vaak nog heel interessant en `verrijkend' ook!)

3.3 De beoordeling

De beoordeling is een kwestie van duidelijke criteria, zoals ik hierboven al aangaf. Door in de klas met korte verhalen te oefenen, krijgen leerlingen al in vrij korte tijd een duidelijk beeld van wat er van hen gevraagd wordt bij het maken van een leesverslag van een zelfstandig gelezen werk. Dus klassikaal een leesverslag laten maken van een kort verhaal, biedt de docent de mogelijkheid om alle aspecten die hij benadrukt wil zien in de uiteindelijke leesverslagen, aan bod te laten komen, en in te laten oefenen door zijn leerlingen.

Hoe uiteindelijk het leesdossier gebruikt wordt bij de examinering, is aan de school. Het leesdossler moet als 'voldoende' beoordeeld worden, maar het is toegestaan om het ook in een of andere vorm te betrekken bij de examinering. Suggesties voor toetsing heb ik o.a. gedaan in het docentenboek bij de door mij geschreven literatuurmethode voor de tweede fase, Dossier Lezen, uitgegeven door Meulenhoff Educatief. Daarin is alles terug te vinden wat een docent nodig heeft om met deze werkwijze aan de slag te kunnen, en met plezier aan de slag te blijven.

4 SAMENGEVAT

Als samenvatting kan geformuleerd worden dat werken met een leesdossier het mogelijk maakt de ontwikkeling van de leerling tot lezer van literatuur positief te beïnvloeden, en dat deze manier van werken bepaald niet een taakverzwaring hoeft in te houden voor leerling en docent. Het zou zonde zijn als de aanloopmoeilljkheden — die er aan elke verandering kleven — de grote mogelijkheden van deze werkwijze uit het oog zouden doen verliezen!

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
literatuuronderwijs
land
Nederland
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs
thema
beoordelingsinstrumenten
evaluatie van onderwijsopbrengsten

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

12de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1998