Leerlingen in het beroepsonderwijs boeien

Ed Olijkan  ·  26ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2012  ·  pagina 165 - 169

Download artikel

6. Literatuur

Noten

1 De presentatie wordt gegeven door Simon Steenhuis, uitgever van Scholieren.com, in samenwerking met Marc Barteling, initatiefnemer van Whyilovethisbook.com.

2 Leerlingen die les volgen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. De bovenbouw is in het Nederlandse voortgezet onderwijs de algemene benaming voor het derde en vierde leerjaar van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), de vierde en vijfde klas van het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en de vierde, vijfde en zesde klas van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo).

Ronde 5

Ed Olijkan

CED-groep

Contact: E.Olijkan@cedgroep.n1

Leerlingen in het beroepsonderwijs boeien met jeugdliteratuur

  1. Inleiding

`Leerlingen in het Nederlandse vmbo en het Vlaamse bso... ze lezen niet'. Een hardnekkig beeld, dat geen recht doet aan de kwaliteiten en interesses van deze leerlingen. De huidige jeugdliteratuur biedt legio mogelijkheden om leerlingen, ook in het beroepsonderwijs, aan het lezen te krijgen. Een belangrijke opdracht is om de klik te vinden tussen leerling en boek, om leerlingen te prikkelen en nieuwsgierig te maken.

Met deze overtuiging zijn we — met een financiële bijdrage van de Nederlandse Stichting Lezen — begonnen aan de ontwikkeling van een middel om vmbo-leerlingen aan het (fictie)lezen te krijgen. Het belang van lezen voor deze leerlingen is evident. Uit onderzoek (o.a. Mol 2011) blijkt dat lezen een belangrijke bijdrage levert aan schoolsucces en maatschappelijk succes. Daarnaast is lezen belangrijk voor de persoonlijke ontwikkeling.

  1. Geen tijd

Aanleiding voor ons plan vormde een behoefteonderzoek van Stichting Lezen (Van Grinsven e.a. 2010). Uit dat onderzoek blijkt onder meer dat docenten in het vmbo

165

ZESENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

behoefte hebben aan handzame, praktische lesideeën — liefst zo concreet mogelijk — als aanvulling op wat lesmethodes al bieden. Tevens blijkt dat docenten behoefte hebben aan leesmateriaal waarmee ze direct aan de slag kunnen, bij voorkeur fragmenten of korte verhalen. Zelfs de meest enthousiaste docenten hebben moeite om geschikte titels te vinden. Dat geldt zeker voor vmbo bovenbouw (= derde en vierde leerjaar van het vmbo). Er komen wel steeds meer geschikte boeken, maar het aanbod is nog te klein en niet goed ontsloten. Een belangrijke stelregel die uit het onderzoek naar voren komt: maak het docenten zo makkelijk mogelijk. Docenten hebben het immers druk, moeten voldoen aan jaarplannen en krijgen vaak geen extra tijd voor leesbevordering.

3. Leescase

Teneinde aan de bovengenoemde behoefte tegemoet te komen, hebben we een formule ontwikkeld voor 'lessen jeugdliteratuur', die regelmatig verschijnen en via een web- site worden aangeboden. We hebben het product inmiddels ook een naam gegeven: Leescase. Op dit moment wordt de website (het medium waarin de lessen worden gehangen) ontwikkeld. In november 2012 sturen we twee proefafleveringen van Leescase naar een aantal vmbo-docenten die interesse hebben getoond. De proefafleveringen gaan vergezeld van een enquête. Van de docenten willen we weten of de formule aanslaat, wat voor verbetermogelijkheden men ziet, of men Leescase zou aanschaffen en zo ja, onder welke voorwaarden.

In deze bijdrage schetsen we de formule die we voor Leescase hebben ontwikkeld. Aan de ontwikkeling van die formule ging het nodige vooronderzoek vooraf. We hebben ons onder meer gestort op een nadere duiding en onderbouwing van de concepten `belevend lezen en 'interactief voorlezen. Daarnaast hebben we veel tijd en energie gestoken in de boekenselectie. Ook daar gaan we kort op in.

3.1 Belevend lezen

Onze gedachte was — gezien de kenmerken van de doelgroep — in Leescase vooral te werken aan 'belevend lezen' in plaats van aan meer 'literair' lezen. We wilden over dit concept meer duidelijkheid. Visies hierop vonden we onder meer bij Witte (2008) en Meijer e.a. (2009), die zich vooral baseren op Walta en op Tellegen & Frankhuisen (2002), die zich onder meer baseren op Wilhelm. De meeste inspiratie haalden wij uit Tellegen & Frankhuisen en — in commissie — Wilhelm, die het "kennismaken met lees- verbeeldingsprocessen" als een belangrijke onderwijsdoelstelling zien. Uit experimenten bleek dat, als leerlingen eenmaal geleerd hadden zich onderdelen van het verhaal visueel voor te stellen, ze vervolgens vaak ook emotioneel bij dat verhaal betrokken raakten. Voor Tellegen & Frankhuisen werkt belevend lezen als "een motiverende factor en manier om je teksten echt eigen te maken".

166

6. Literatuur

3.2 (Interactief) voorlezen

Voorlezen is een ander principe dat we nader wilden onderzoeken. Uit onderzoek komt naar voren dat voorlezen door de docent bij met name zwakkere lezers aanslaat en motiverend werkt. Adviezen voor de voorleesmethodiek vinden we bijvoorbeeld bij Chambers (1991), Van Acker (2005) en in het Reading Promotion Handbook van Kwazulu-Natal (s.d.). Een bijzondere methode van voorlezen is het 'interactief voorlezen', niet als zodanig door Chambers zo benoemd, maar wel door hem beschreven en gepropageerd. Voor de Nederlandse situatie is deze aanpak uitgewerkt door Tordoir & Kroon (2010). Kort samengevat houdt de aanpak in dat de docent tijdens de voorlees- sessie vragen stelt naar aanleiding van het gelezene. Mogelijk kan het stellen van bepaalde vragen voor, tijdens of na het lezen de verbeelding en emotie stimuleren en leerlingen 'leren' om op een meer belevende manier te lezen.

Interactief voorlezen is nader onderzocht door Jansen & Klinkenberg (2011). Het betreft hier weliswaar een — in verschillende opzichten — beperkt onderzoek, maar er komen enkele interessante conclusies uit naar voren. Een van de meest in het oog springende conclusies is dat vragenstellen tijdens het voorlezen slecht blijkt te werken. De leerlingen vinden het onderbreken van het voorlezen onprettig en concentratieverstorend en de klassen worden er onrustig van. Hiermee wordt de essentie van interactief voorlezen dus min of meer onderuitgehaald. De aanpak voorziet evenwel in een vragentypologie die voor ons doel interessant en waardevol is. Interessant is in dat verband ook de observatie van Jansen & Klinkenberg dat docenten vaak niet toekomen aan 'belevingsvragen en blijven steken in `begripsvragen'. In Leescase willen we hier nadrukkelijk sturing in aanbrengen.

3.3 Selectie van boeken en fragmenten

Gezien de focus op leesbeleving hebben we relatief veel tijd gestoken in de selectie van boeken en boekfragmenten. We werden daarbij geholpen door een panel van drie praktijkdeskundigen op het gebied van jeugdliteratuur. We hebben een set keuzecriteria aangelegd waarvan de belangrijkste zijn:

  •  het boek is leesbaar voor leerlingen in het eerste of tweede leerjaar;

  •  het boek is spannend (onderzoek wijst uit dat spanning en suspense voor alle leerlingen aantrekkelijk is — zie Tellegen 2007);

  •  het boek bevat voor leerlingen in het eerste of tweede leerjaar interessante en herkenbare morele dilemma's en bevat identificatiemogelijkheden;

  •  het boek is interessant voor zowel jongens als voor meisjes;

  •  het boek is recent verschenen (bij voorkeur staat de schrijver of de thematiek van het boek in de belangstelling);

  •  het boek is in ruime mate verkrijgbaar in bibliotheek en winkel.

167

ZESENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Op basis van deze criteria hebben we een shortlist van potentiële titels opgesteld. Daaruit hebben we twee titels gekozen voor de testfase. Uit die twee titels hebben we fragmenten geselecteerd. Ook daarvoor hebben we criteria geformuleerd. De fragmenten moeten onder meer op zichzelf kunnen staan en een natuurlijke basis vormen voor verschillende activiteiten. Ze eindigen vaak met een 'cliffhanger'. We hopen daarmee op het neveneffect dat leerlingen het hele boek gaan lezen.

3.4 De Leescaseformule

We hebben er ten slotte voor gekozen om Leescase als volgt op te zetten. Het materiaal start met informatie over boek en schrijver. Hierna volgt de behandeling van het boekfragment.

In de voorbereidingsfase vallen de activiteiten vóór het lezen, zoals 'voorkennis activeren' en 'oriëntatie op het thema'. Vervolgens leest de docent het fragment (ongeveer zes bladzijden uit het boek) voor.

De verwerkingsfase valt uiteen in drie subfasen:

  1. Greep krijgen op de tekst in deze fase worden (mondeling) reproductievragen gesteld.

  2. Belevend lezen: in deze fase gaat het om het benoemen van de emoties van de personages en om de empathie van de leerling met de hoofdpersoon.

  3. Beoordelend lezen: in deze fase wordt een oordeel gevraagd over een aantal aspecten van het verhaal.

Leescase sluit af met de verbeeldingsfase. In deze fase voeren de leerlingen een creatieve activiteit uit, geïnspireerd door het fragment. Dat kan van alles zijn: het schrijven van een vervolg of slot bij het fragment, het uitbeelden van personages of het spelen van het fragment, het tekenen of schilderen van een scene...

  1. Tot besluit

Met Leescase willen we leerlingen in contact brengen met boeken, laten we hen leeservaring opdoen en zetten we hen aan tot verder lezen. Zoals gezegd, gaat binnenkort de test met twee proefafleveringen van start. Daarmee willen we te weten komen of Leescase een aanwinst is voor het onderwijs. Het zou interessant zijn om te verkennen of we met dit product ook de Vlaamse markt kunnen bedienen.

168

6. Literatuur

Referenties

Chambers, A. (1991). The reading environment: how adults help children enjoy reading. Stroud: The Thimble Press (vertaald door Joke Linders (1995) als De leesomgeving: hoe volwassenen kinderen kunnen helpen boeken te genieten. Amsterdam: Querido).

Chambers, A. (1993). Tell me: children reading & talk. Stroud: The Thimble Press (vertaald door Joke Linders (1995) als Vertel eens: kinderen, lezen en praten. Amsterdam: Querido).

Jansen, H. & L. Klinkenberg (2011). Interactief op het vmbo en in het praktijkonderwijs. Verslag van een onderzoek naar de effecten van interactief voorlezen. Interne publicatie Vrije Universiteit.

Meijer, G., H. Pilon & A. Smits (2009). Handleiding voor de organisatie van leesbevorderingsnetwerken: het plezier in lezen staat voorop. Publicatie van Kunst van Lezen, een project van Stichting Lezen en de Openbare Bibliotheken.

Mol, S. (2010). To Read Or Not To Read Leiden: Leiden University. Proefschrift. N.N. (s.d.). Reading Promotion Handbook. Kwazulu-Natal Department of Education. Tellegen, S. & J. Frankhuisen (2002). Waarom is lezen plezierig? Delft: Eburon.

Tellegen, S. (2007). 'Leesgedrag van vmbo-leerlingen'. In: D. Schram (red.). Lezen in het vmbo: onderzoek — interventie — praktijk. Delft: Eburon, p. 31-54.

Tordoir, A. & H. Kroon (2010). "De kracht van interactief voorlezen in het voortge-

zet onderwijs: elke docent kan het leren!" In: S. Vanhooren & A. Mottart (red.),

Vierentwintigste conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent: Academia Press, p. 47-

51

Van Acker, T. e.a. (2005). Voorlezen kan iedereen! Handboek met tips, interviews, voorbeelden, klassiekers. Leidschendam• Biblion.

Van Grinsven, V. e.a. (2010). 'Wie leest, heeft de wereld binnen handbereik. Behoefteonderzoek onder vmbo-docenten Nederlands over het bevorderen van lezen. Amsterdam: Stichting Lezen.

Witte, T. (2008). Het oog van de meester. Een onderzoek naar de literaire ontwikkeling van havo- en vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Delft: Eburon.

169

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
leesonderwijs
leesbevordering
literatuuronderwijs
land
Nederland
onderwijstype
volwassenenonderwijs
voortgezet/secundair onderwijs
thema
onderwijsleermateriaal
ICT

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

26ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2012