De taak van de jeugdliteratuurkliniek

Helma van Lierop-Debrauwer  ·  25ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2011  ·  pagina 171 - 174

Download artikel

6. Literatuur

Witte, T. (2008). Het oog van de meester. Een onderzoek naar de literaire ontwikkeling van havo- en vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Delft: Eburon.

Ronde 2

Helma van Lierop-Debrauwer

Universiteit Leiden

Contact: h.van.lierop@hum.leidenuniv.nl

De taak van de jeugdliteratuurkritiek

“Mij gaat het er namelijk onder andere om om het juiste boek bij de juiste lezer te krijgen en die lezer plezier in boeken te geven. Met dat advies bedrijf je heldere jeugdliteraire kritiek en geef je gerichte en bruikbare leesadviezen” (Kraaijeveld 1996: 387).

 

“Als kinderboekenrecensent beoordeel ik een volwassen prestatie, die tot stand is gekomen met volwassen literaire middelen. [...] Mijn werk is het voortdurend wijzigen van de hiërarchie in het corpus van de jeugdliteratuur” (Boonstra 1994: 10).

Kraaijeveld en Boonstra verschillen duidelijk van opvatting over de taak van de jeugd- literatuurcriticus. Waar Kraaijeveld lezersgerichte kritiek belangrijk vindt, is Boonstra een voorstander van een tekstgerichte kritiek. Aan gerichte leesadviezen waagt zij zich niet, omdat die naar haar idee onmogelijk zijn: “Ik kan niet namens kinderen spreken, alleen maar namens mezelf” (Boonstra 1994: 10). Jeugdliteratuurkritiek blijkt in de praktijk dus meerdere functies te vervullen.

Volgens Van Rees (1988) hebben recensenten van kinderboeken dezelfde taak als critici van volwassenenliteratuur. Beiden hebben twee verantwoordelijkheden:

  • het signaleren van nieuwe uitgaven op het gebied van toneel, poëzie, verhalend en beschouwend proza;

  • het identificeren van de wijze waarop dat zou moeten gebeuren.

Critici geven een omschrijving van de inhoud of de thematiek van een werk, in samenhang met stijl en compositie. Die omschrijving, aldus Van Rees, moet met argumenten worden onderbouwd. Een expliciet oordeel is niet noodzakelijk, omdat de lezer dat oordeel uit de argumentatie kan afleiden. Volgens Van Rees, die zich daarbij baseert op taakomschrijvingen door recensenten zelf, onderschrijven kinderboekencritici dat informeren hun belangrijkste taak is. Nadere beschouwing leert echter dat de informa-

6

171

VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

tietaak bij een aantal recensenten een andere invulling krijgt dan in de algemene literatuurkritiek. Het signaleren van een nieuwe uitgave wordt door hen – expliciet dan wel impliciet (als ze spreken over de selectie van boeken) – gecombineerd met boek- promotie en literaire vorming van de lezer.

Desgevraagd onderstrepen vrijwel alle recensenten het belang van argumentatie in een recensie. Men verlangt van een recensie meer dan het simpel navertellen van het verhaal (al dan niet voorzien van een niet nader toegelicht oppervlakkig oordeel). Onderzoeken van kinderboekenwerkgroepen in de jaren 1970 pleitten voor een alternatieve kinderboekenkritiek en de studie van Krikhaar & Ros (1986) laat zien dat de praktijk lange tijd anders was. De argumentatie was niet alleen ondergeschikt aan de beschrijving van de inhoud, maar volgens de onderzoekers ook nog eens eenzijdig en weinig diepgravend: “Men let [...] bij de beoordeling van een boek te weinig op de literaire vorm en maakt zich juist te druk om de lezer” (Krikhaar & Ros 1986: 66). Ook in de wijze van informeren ligt dus de nadruk op de (literaire) vorming van de lezer. Een werk in de traditie plaatsen, zoals Boonstra haar canoniseringstaak formuleert, is volgens Krikhaar & Ros (1986) niet aan de orde. Hoewel de jeugdliteratuur sindsdien verder is geprofessionaliseerd en evenwichtiger is geworden voor wat betreft de verhouding tussen inhoudsbeschrijving en argumentatie, is de canonvorming nog vaak van ondergeschikt belang voor veel critici. Leesbevordering speelt nog steeds een cruciale rol in de jeugdliteratuurkritiek, al is er in de loop van de jaren wel meer aandacht gekomen voor de tekst op zich. Zoals uit de citaten aan het begin ook al bleek, is de vraag welke soort kritiek de voorkeur heeft in de jeugdliteratuur het strijdpunt in veel van de discussies die de afgelopen jaren zijn gevoerd. Een voorbeeld van een dergelijk debat is dat tussen Peter van den Hoven (1996) en Ruud Kraaijeveld (1996). Maar ook een recentere aanval op ‘de dictatuur van de literaire norm’ van Akveld, Hartzuiker & Roep (2001) gaat feitelijk over hetzelfde. Er zijn critici die net zoals Boonstra vinden dat het onmogelijk is om namens kinderen te spreken en die van mening zijn dat de tekst beoordeeld moet worden op basis van argumenten die betrekking hebben op de compositie en de stijl. Anderzijds zijn er critici die vinden dat jeugdboekenrecensenten zich, zowel in de selectie van de boeken als in de opbouw van de bespreking, vooral nadrukkelijk rekenschap moeten geven van de jeugdige lezer. Dat maakt de rol van de jeugdliteratuurkritiek – vooral in het canonvormingsproces – minder eenduidig dan die in de algemene literatuurkritiek. Omwille van de lezer, zijn literaire vorming en het leesplezier, bespreekt een aantal critici andere boeken dan hun collega’s die in de eerste plaats geïnteresseerd zijn in de literaire aspecten van een boek, of komen ze ten aanzien van dezelfde boeken tot een ander oordeel. Van één min of meer algemeen aanvaarde canon is in de journalistieke jeugdliteratuurkritiek dus geen sprake.

Niet alleen over de taakopvattingen bestaat discussie binnen de jeugdboekenkritiek, maar ook over de impact die een criticus heeft, blijken de meningen uiteen te lopen.

172

6. Literatuur

Opmerkelijk is bijvoorbeeld de relativering van de eigen invloed door critici, zoals o.m. Roep en Linders (in: Sietsma 2003). Terwijl de laatste een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van een tekstgerichte kinderboekenkritiek, verzwakt ze nu de positie van de criticus met een opmerking als “Wie zit er te wachten op wijsneuzig commentaar van critici?” Voor de verkoopcijfers van een boek is “niet het oordeel van critici, maar de omvang van de recensies, het veroorzaakte lawaai en de hoeveelheid media-aandacht” van belang. Op die manier bevestigt Linders wat Nuis (1980) de jeugdliteratuur al begin jaren 1980 verweet, namelijk een gebrek aan ‘kritische ruggegraat’, waardoor de lezer bijna geheel is aangewezen op een vorm van ‘consumentenvoorlichting’. Van meer geloof in de eigen bijdrage aan de jeugdliteratuur getuigt de taak die critici zoals Niewold en Van Lenteren zichzelf stellen: zij streven naar de verbetering van de kwaliteit van jeugdboeken door serieuze toetsing.

De voorwaarden voor een gedegen journalistieke kritiek zoals Niewold en Van Lenteren die zich voorstellen, zijn relatief ongunstig. Vooral de laatste jaren is er – zeker in vergelijking met de volwassenenliteratuur – weinig kritische aandacht voor jeugdboeken in dagbladen. De frequentie waarmee kinderboekenrecensies verschijnen, is de laatste jaren bij een aantal dagbladen verminderd, er is niet overal regelmaat en de aandacht voor bijvoorbeeld auteurs buiten de gewone recensies om, is verhoudingsgewijs gering. De mogelijkheden om tot essayistische en academische kritiek te komen, zijn niet veel beter, al is de situatie op dat gebied ten opzichte van begin jaren 1980 er behoorlijk op vooruitgegaan. Tijdschriften zoals Literatuur zonder leeftijd, Leesgoed en De Leeswelp bieden ruimte voor reflectie op de ontwikkelingen in de jeugdliteratuur.

Het belang van de jeugdliteratuur kan niet overschat worden. Daarvan getuigen de vele (lees)autobiografieën die de laatste jaren zijn verschenen. Het ‘beslissende boek’ blijkt voor velen een jeugdboek. En voor sommigen is ook het beste Nederlandse boek na 1945 een jeugdroman. In een special van Vrij Nederland (2003) over de Nederlandse klassiekers van na 1945 laat Friedman er geen twijfel over bestaan dat voor haar twee boeken voor dit predicaat in aanmerking komen: De brief voor de koning en het vervolg Geheimen van het wilde woudvan Tonke Dragt: “Het boek opende niet een wereld, maar de wereld”. De boeken hebben voor haar dezelfde tijdloosheid en eeuwigheidswaarde als boeken van Tsjechov of van Balzac. Het boek handhaaft zich nog steeds binnen de volgens Friedman ‘bloeiende kinderboekencultuur’. Dat werd een jaar later onderstreept toen De brief voor de koning werd bekroond met de Griffel der Griffels. Om de boeken uit die bloeiende kinderboekencultuur te kunnen blijven vastleggen, is een gedegen kinderboekenkritiek een noodzakelijke voorwaarde.

6

173

VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Bibliografie

Akveld, J., Ph. Hartzuiker & N. Roep (2001). “De dictatuur van de literaire norm. Over de eenzijdigheid van de jeugdliteraire kritiek”. In: Literatuur zonder leeftijd, jg. 15, nr. 54, p. 33-47.

Boonstra, B. (1994). Een iets te hoge toonbank. Kinderboekenrecensies NRC Handelsblad 1983-1993. Baarn: Bekadidact.

Friedman, C. (2003). “Onder ons”. In: Vrij Nederland, p. 60.

Kraaijeveld, R. (1996). “Tegen de dictatuur. Over jeugdliteraire kritiek en leesbevordering”. In: Literatuur zonder leeftijd, jg. 10, nr. 39, p. 385-388.

Krikhaar, M. & B. Ros (1986). “Een oordeel is vlug gegeven”. In: Leesgoed, jg. 14, nr. 1, p. 63-66.

Nuis, A. (1980). “Het kinderboek en de kritiek. Schrijven op je hurken”. In: HP, 4 oktober 1980, p. 70-73.

Sietsma, M. (2003). “Te weinig recensies van jeugdliteratuur in dagbladen?” In: Leesgoed, jg. 30, nr. 4, p. 153-155.

Van den Hoven, P. (1996). “Tegen het misverstand. Over jeugdliteratuur en leesbevordering”. In: Literatuur zonder leeftijd, jg. 10, nr. 38, p. 210-222.

Van den Hoven, P. (1996). “Ruis en valse lucht. Antwoord aan Ruud Kraaijeveld”. In: Literatuur zonder leeftijd, jg. 10, nr. 39, p. 389-393.

Van Rees, K. (1988). “Hoe volwassen is de kritiek van kinderboeken. Over opvattingen van kinderboekrecensenten”. In: Leesgoed, jg. 15, nr. 1, p. 20-22.

Ronde 2

Nicolien de Pater

Utrechts Kunst van Lezen

Contact: nicoliendepater@gmail.com

De school hoeft het niet alleen te doen; de Bibliotheek (komt) op School

1. Het project Bibliotheek op School

In 2008 zijn voor het project Bibliotheek op School (onderdeel van het OCW- project Kunst van Lezen-1) 30 taalpilotscholen geselecteerd om met hun bibliotheek te gaan

174

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
leesonderwijs
leesbevordering
literatuuronderwijs
land
Nederland
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs
thema
onderwijsleeractiviteiten

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

25ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2011