Een ‘sprinter’ is een stoptrein zonder wc: de sturende kracht van taal

Ronny Boogaart  ·  27ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2013  ·  pagina 225 - 228

Download artikel

7. Taalkunde en taalbeheersing

De taalcanoncommissie bestaat uit: dr. Marianne Boogaard (Universiteit van Amsterdam en Hogeschool INHolland), dr. Mathilde Jansen (Universiteit van Utrecht), dr. Petra Poelmans (Fontys Hogeschool Tilburg) en drs. Astrid Wijnands (Hogeschool Utrecht).

Referenties

Aalsvoort, M. van der (2010). “Taalkunde in het schoolvak Nederlands in de tweede fase”. In: Levende Talen Magazine, jg. 97, special Taalkunde, p. 33-36.

Oostendorp, M. van (1998). ‘De beste taalkundigen ter wereld’. Online raadpleegbaar op http://www.vanoostendorp.nl/linguist/gala98.html.

Noot

1 Ter illustratie: van het boek Taal is Zeg Maar Echt Mijn Ding van Paulien Cornelisse werden in de eerste zes maanden 200.000 exemplaren verkocht.

Ronde 2

 

Ronny Boogaart

LUCL, Leiden

Contact: r.j.u.boogaart@hum.leidenuniv.nl

Een ‘sprinter’ is een stoptrein zonder wc: de sturende kracht van taal

 

7

Taal kun je gebruiken om de wereld te beschrijven, maar de relatie tussen de dingen in de werkelijkheid en de taal is verre van eenvoudig. Verschillende talen delen de wereld allemaal op hun eigen manier in (Deutscher 2010). Bovendien heb je binnen elke taal ook weer verschillende manieren om over ‘dezelfde’ werkelijkheid te praten. Dat betekent automatisch dat taal niet objectief of neutraal kan zijn. Sprekers en schrijvers zijn zich er niet altijd van bewust, maar ze maken bij het formuleren van hun uitingen de hele tijd keuzes uit beschikbare alternatieven. Een interessante keuze is die tussen negatieve en positieve formuleringen, waarmee sprekers en schrijvers hun luisteraars en lezers een bepaalde richting in sturen.

 

225

ZEVENENTWINTIGSTE CONFERENTIE ONDERWIJS NEDERLANDS

Een voorbeeld. Toen in augustus 2012 het CPB de verkiezingsprogrammds van de politieke partijen had doorgerekend, werd de werkelijkheid van het CPB-rapport door verschillende kranten op heel verschillende manieren gepresenteerd. ‘SP kost banen’ luidde de kop in De Telegraaf, maar NRC Handelsblad koos voor ‘CPB-cijfers slecht nieuws PvdA’. Het Parool en Trouw openden allebei met de gevolgen van de verkiezingsprogrammds voor het financieringstekort, maar ook daar kun je op verschillende manieren tegenaan kijken:

  1. ‘2017: bij elke partij tekort’ (Het Parool).

  2. ‘Houdbaarheid financiën prioriteit bij veel partijen’ (Trouw).

Terwijl Trouw benadrukt dat veel partijen hun best gaan doen om het financieringstekort binnen de perken te houden, wijst Het Parool er fijntjes op dat in geen enkel verkiezingsprogramma het tekort volledig zal verdwijnen. Dat je met zo’n rapport alle kanten op kunt, wordt eigenlijk het duidelijkst in De Volkskrant die feitelijk van die constatering de kop heeft gemaakt: ‘Elke partij weet zichzelf tot kampioen te kronen’. Het verschil tussen de vijf krantenkoppen is sowieso al illustratief voor de sturende kracht van taal, maar met name de tegenstelling tussen het ‘tekort’ in (1) en de ‘houdbaarheid’ in (2) brengt een interessant aspect van die sturing duidelijk aan het licht, te weten het verschil tussen een positieve en een negatieve formulering.

Een ander voorbeeld daarvan zijn de verschillende manieren waarop je treinreizigers op de hoogte kunt stellen van een vertraagde trein (Boogaart 2009a). In de mededelingen op het perron is de NS een paar jaar geleden overgeschakeld van (3) op (4).

  1. De trein naar Leiden van 8 uur 19 heeft een vertraging van tien minuten.

  2. De trein naar Leiden van 8 uur 19 zal over tien minuten vertrekken.

Eén reden voor die verandering kan zijn dat een trein die ‘over tien minuten vertrekt’ natuurlijk veel meer vertraging kan hebben dan tien minuten – alleen om 8 uur 19 verwijzen de uitingen in (3) en (4) naar dezelfde werkelijkheid. Maar ook los daarvan zou je kunnen zeggen dat de woorden ‘vertraging’ en ‘vertrekken’ van zichzelf respectievelijk een negatieve en een positieve ‘argumentatieve richting’ hebben (Verhagen 2002).

De notie ‘argumentatieve richting’ gaat niet per se over de tegenstelling tussen slecht nieuws en goed nieuws, maar over de tegenstelling tussen ‘niet’ en ‘wel’: het woord ‘vertraging’ roept het beeld op van iets dat niet gebeurt, een trein die er (nog) niet is en alles wat je daarbij kan denken (te laat op je werk...). ‘Vertrekken’ daarentegen heeft betrekking op iets dat wél gaat gebeuren. Het is duidelijk dat hier over nagedacht is; de NS is geen onbewuste taalgebruiker. Het idee om de vertraging van een trein te formuleren in termen van het vertrek van de trein, lijkt zelfs een beetje op de vondst om een stoptrein ‘een sprinter’ te noemen. Ook dat verschil is feitelijk dat tussen wél

226

7. Taalkunde en taalbeheersing

en geen beweging: het woord ‘stoptrein’ verwijst naar de momenten van stilstand op alle ‘tussengelegen’ stations, terwijl ‘een sprinter’ betrekking heeft op een rijdende trein. Een specialist op de korte afstand.

In de context van treinen is vertrekken prettiger dan vertraging hebben en beweging beter dan stilstand, maar de notie ‘argumentatieve richting’ zoals die wordt gebruikt in de taalkunde, heeft meer te maken met de tegenstelling tussen wel en niet, dan met die tussen leuk en vervelend. Die twee onderscheidingen – die we ‘argumentatief’ en ‘evaluatief’ kunnen noemen – vallen niet altijd samen. Woorden en constructies kunnen een inherente argumentatieve richting hebben, maar of dat in een specifiek geval voordelig is voor de lezer/luisteraar of niet, is meestal afhankelijk van de context. De uitdrukking ‘weinig kans’ in (5) heeft een negatieve argumentatieve richting, omdat die aanstuurt op ‘niet’. Die richting is inherent aan de betekenis van ‘weinig’ en dat geldt dus zowel in (5a) als in (5b) (Verhagen 2002).

  1. a. Er is weinig kans dat de operatie slaagt (dus laten we het maar niet doen). b. Er is weinig kans dat de operatie mislukt (dus laten we het maar proberen).

Maar het niet slagen van de operatie, waar de spreker in (5a) op aanstuurt, is natuurlijk een veel minder prettig perspectief voor de patiënt dan niet mislukken in (5b), zodat de conclusies die aan deze uitingen verbonden worden, precies omgekeerd kunnen zijn. ‘Het glas is halfvol’ en ‘het glas is halfleeg’ zijn voorbeelden van uitingen met een positieve en een negatieve argumentatieve richting, maar of we wel of niet blij moeten zijn met een halfvol glas, hangt er maar net vanaf wat er in dat glas zit.

 

Een ander voorbeeld van het verschil tussen argumentatieve en evaluatieve richting is de retorische ‘straks’-constructie in (6) (Boogaart 2009b).

  1. a. Pas op, straks val je!

  2. Straks is hij niet thuis!

  3. Straks is hij in de sloot gereden!

Het woordje ‘straks’ verwijst in het algemeen naar de nabije toekomst, maar in deze specifieke constructie – met ‘straks’ voorop en een uitroepende intonatie – hoeft dat niet per se: in (6b) gaat het over het heden en in (6c) zelfs over het verleden. De constructie heeft een positieve argumentatieve richting, omdat het idee wordt opgeroepen dat deze situaties wel eens waar zouden kunnen zijn (of worden). Het gaat alleen wel steeds over situaties waarvan de spreker het niet prettig zou vinden als ze waar zijn of worden; evaluatief gezien is de constructie dus juist negatief. Bij deze constructie lijken zowel de argumentatieve als de evaluatieve richting inherent aan de betekenis, maar wel precies omgekeerd.

 

7

 

227

ZEVENENTWINTIGSTE CONFERENTIE ONDERWIJS NEDERLANDS

Er zijn heel wat woorden en constructies die een bepaalde argumentatieve richting hebben. Die richting wordt ‘argumentatief’ genoemd, omdat zo’n uiting beschouwd kan worden als een argument voor een bepaalde – positieve of negatieve – conclusie. Als je daar wat langer bij stilstaat, kun je je afvragen of niet elke taaluiting eigenlijk een argument voor een bepaalde conclusie is (Ducrot 1996). Sprekers bedoelen vaak iets anders en bijna altijd iets méér dan ze letterlijk zeggen en uit de letterlijke betekenis van wat iemand zegt, moet een luisteraar altijd afleiden wat de spreker eigenlijk bedoelt. Zo probeer ik u in mijn lezing te sturen in de richting van de conclusie dat een spreker een luisteraar eigenlijk altijd in de richting van een bepaalde conclusie probeert te sturen. En dat de boeken van Paulien Cornelisse (2009; 2012) de beste manier zijn om leerlingen en studenten daarvoor de ogen te openen.

Referenties

Boogaart, R. (2009a). “Taalpuin”. In: Vaktaal, Tijdschrift van de landelijke vereniging van neerlandici , jg. 22, nr. 3/4, p. 10-11.

Boogaart, R. (2009b). ‘Een retorische straks-constructie’. In: Boogaart, R. e.a. (red.). Woorden wisselen. Voor Ariane van Santen bij haar afscheid van de Leidse universiteit. Leiden: SNL, p. 167-182.

Cornelisse, P. (2009). Taal is zeg maar echt mijn ding. Amsterdam/Antwerpen: Contact.

Cornelisse, P. (2012). En dan nog niets. Amsterdam/Antwerpen: Contact.

Deutscher, G. (2010). Through the language glass. Why the world looks different in other languages. London: Random House.

Ducrot, O. (1996). Slovenian lectures: Argumentative semantics. Ljubljana: Pedagoski Institut.

Verhagen, A. (2002). ‘Retorica en cognitie’. In: Janssen, Th. (red.). Taal in Gebruik. Een inleiding in de taalwetenschap. Den Haag: Sdu uitgevers.

228

Labels

domein
taalbeschouwing/argumentatie
land
Nederland

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

27ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2013