Onderzoeksrapporten in het hoger onderwijs: instructie en feedback op genre en register

Kitty Wortel, Ron van Hogen, Hans de Weerdt & Rick de Graaff  ·  28ste Conferentie Onderwijs Nederlands  ·  2014  ·  pagina 255 - 257

Download artikel

9. Taalbeleid en -screening

Ronde 8

Kitty Wortel, Ron van Hogen, Hans de Weerdt & Rick de Graaff

Hogeschool Inholland, lectoraat Taaldidactiek en Onderwijs

Contact: Kitty.Wortel@inholland.nl rick.degraaff@inholland.nl

Onderzoeksrapporten in het hoger onderwijs: instructie en feedback op genre en register

  1. Aanleiding en vraag

Studenten in het hoger beroepsonderwijs moeten voor de afstudeeropdracht een onderzoek doen en een onderzoeksrapport schrijven, maar ze zijn niet altijd voldoende bekend met het genre ‘afstudeerrapport’ en met het register dat ze daarin moeten hanteren. Voor de (vak)docenten geldt dat ze niet alleen de inhoud maar ook het taalgebruik in het onderzoeksrapport begeleiden en beoordelen en daar feedback op moeten geven. Maar over wat passend taalgebruik is, bestaat niet altijd een consensus onder docenten. Bij het lezen van de onderzoeksrapporten zien beoordelaars zich soms geconfronteerd met onbegrijpelijke concepten (kernideeën) en onnavolgbare conceptuele stappen (gedachtegangen).

De startvraag in dit onderzoek is: ‘wat zijn de talige kenmerken van het genre onderzoeksrapport?’ En, meer in het bijzonder: wat is de structuur van het genre? Uit welke subgenres bestaat het? En welk register moet gehanteerd worden in de onderzoeksrapporten die voor de opleidingen Pedagogiek en de Lerarenopleiding geschreven worden? Daarnaast gaan we na hoe schrijfproblemen van studenten bij het afstudeerrapport gekarakteriseerd kunnen worden. Op basis daarvan is een feedbackinstrument ontwikkeld dat wordt ingezet bij de begeleiding en beoordeling van onderzoeksplannen en -rapporten.

  1. Uitvoering

In een voorstudie hebben we enkele professionele pedagogische en vakdidactische vakpublicaties (‘modelteksten’) geanalyseerd met behulp van de genreanalyse van Martin & Rose (2008). Zij hebben, op basis van de Systemic Functional Linguistics van Halliday (1993), een theorie ontwikkeld van genres die in schoolse situaties voorkomen. Binnen die genres wordt een bepaald register gehanteerd. Dat register is opgebouwd uit registervariabelen: field (waar gaat de tekst over?), tenor (wie zijn er in de

9

255

28ste HSN-CONFERENTIE

communicatie betrokken en wat is hun relatie?) en mode (welk kanaal: mondeling, schriftelijk, sms, film, chat, etc.?) (Martin & Rose 2008; Rose & Martin 2012). Daartoe hebben we het theoretisch kader geanalyseerd in de modelteksten op discourse-semantische en lexico-grammaticale eigenschappen. Dat wil zeggen: op de betekenissen die de taaluitingen overbrengen en de woorden en de zinsconstructies die gebruikt worden. Daarnaast hebben we gebruikgemaakt van onze intuïtieve kennis van het onderzoeksrapport als tekstsoort (genre) en de problemen die studenten ermee hebben. Met deze ‘naïeve bril’ hebben we observaties gedaan in een aantal onderzoeksrapporten van studenten van onze lerarenopleidingen. Daarbij ontstond het inzicht dat er vele plaatsen vallen aan te wijzen waar de lezer aanwijzingen verwacht met betrekking tot wat er komt en hoe dat aansluit bij wat er eerder aan de orde is geweest (en dat aan deze verwachtingen niet in voldoende mate wordt voldaan). Ook wordt bekende informatie vaak uitvoerig nog eens gegeven en blijft essentiële informatie achterwege: de lezer krijgt te veel en te weinig. Formuleringen zijn op vele plaatsen vaag of subjectief of passen op een andere manier niet bij het genre ‘onderzoeksrapport’.

In een volgende fase zagen we de mogelijkheid om aan te sluiten bij de communicatietheorie van Grice (1975). De criteria ‘samenwerking’, ‘relevantie’ en ‘wijze’, ontwikkeld voor interactieve communicatie, lijken bruikbaar te zijn voor de kwaliteitsanalyse van onderzoeksrapporten (transactionele communicatie).

3. Resultaten

Het onderzoek levert een beschrijving op van de structuur van het macrogenre ‘afstudeerrapport’, van de model-vakpublicaties en van de subgenres in die rapporten. Ook levert het een beschrijving op van het register dat in het theoretisch kader van de modelteksten gehanteerd wordt. Daarnaast wordt duidelijk in hoeverre afstudeerbegeleiders en studenten zich bewust zijn van het register dat passend is voor het onderzoeksrapport.

Uit de kwaliteitsanalyse van de onderzoeksrapporten blijkt dat onduidelijk is tot wie de student zich communicatief zou moeten richten: is dat zijn begeleider, zijn beoordelaar (die hij niet kent) of de betrokkenen op zijn praktijkschool? Het onderzoeksrapport is een complexe tekstsoort, wat het nog eens extra noodzakelijk maakt dat de schrijver rekening houdt met de drie criteria van Grice voor succesvolle communicatie.

Ten eerste moet de schrijver zich richten op samenwerking met de lezer. Binnen elk onderdeel van het rapport heeft de lezer behoefte aan een inleiding die duidelijk maakt wat er komt en waarom. Binnen elk onderdeel heeft de lezer ook behoefte aan een samenvatting die duidelijk maakt wat is gedaan en wat dat heeft opgeleverd.

Ten tweede moet de schrijver niet alleen doen wat relevant is, maar die relevantie ook

256

9. Taalbeleid en -screening

claimen en duidelijk maken aan de lezer. Dat criterium geldt voor elk onderdeel van het rapport. Zo hoort de schrijver binnen het ‘theoretisch kader’ te verantwoorden wat de relatie is tussen tekst X van auteur Y en de onderzoeksvragen. En zo hoort hij binnen het onderdeel ‘resultaten’ niet alleen tabellen en diagrammen te geven, maar ook duidelijk te maken wat daarin moet worden waargenomen.

Ten derde moet de onderzoeker op de juiste wijze rapporteren. Hij hoort de taal te gebruiken van het specifieke vak en rekening te houden met de cultuur van onderzoek binnen dat vak. In het ‘theoretisch kader’ hoort bijvoorbeeld correct te worden verwezen naar de literatuur, met formuleringen die gebruikelijk zijn voor samenvatten, vergelijken en argumenteren.

4. Toepassing

Als de kenmerken van het genre ‘afstudeerrapport’ beschreven zijn, kunnen die vertaald worden in talige eisen waarop de (vak)docenten de onderzoeksrapporten van de studenten op intersubjectieve wijze beoordelen en waarop de studenten zelf hun teksten kunnen beoordelen. Daarnaast biedt de beschrijving van het genre de mogelijkheid om het didactisch repertoire van de vakdocent uit te breiden en het taalbewustzijn van studenten te ontwikkelen.

Elke docent hoort een goede lezer te zijn, die instructie en feedback kan geven vanuit de criteria ‘samenwerking’, ‘relevantie’ en ‘wijze’. Om hem daarbij te helpen, zijn twee handreikingen gemaakt die gebruikt worden door docenten én studenten: de eerste voor het maken van een definitievoorstel en de tweede voor het maken van een onderzoeksplan. Goede instructie kan de behoefte aan corrigerende feedback verminderen. Docenten reageren positief op de gegeven handreikingen, zodat naast theoretische en observationele adequaatheid ook gesproken kan worden van didactische adequaatheid. Een handreiking voor het rapporteren over resultaten, conclusies en aanbevelingen is in de maak.

Referenties

Grice, P. (1975). ‘Logic and conversation’. In: P. Cole & J. Morgan (eds.). Syntax and semantics. Volume 3: Speech Acts. New York: Academic Press, p. 41-58.

Halliday, M.A. (1993). “Towards a language-based theory of learning”. In: Linguistics and Education, vol. 5, nr. 2, p. 93-116.

Martin, J.R. & D. Rose (2008). Genre relations: mapping culture. London: Equinox.

Rose, D. & J.R. Martin (2012). Learning to write, reading to learn. Genre, knowledge and pedagogy in the Sydney School. London: Equinox.

9

257

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
schrijfonderwijs
taal bij andere vakken
taalbeleid
taalcompetenties
land
Nederland
onderwijstype
volwassenenonderwijs

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

28ste Conferentie Onderwijs Nederlands · 2014