Spelen met zinnen in de lagere school, maar ook in een taaltraject voor anderstaligen. Kan dat?

Caroline Cajot & Guido Cajot  ·  26ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2012  ·  pagina 266 - 269

Download artikel

ZESENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Ronde 1

Caroline Cajot (a) & Guido Cajot (b)

  1. Centrum Voor Volwassenenonderwijs (CVO) Kamer voor Handel en Nijverheid van Brussel

  2. Katholieke Hogeschool Limburg, lerarenopleiding lager onderwijs

Contact: carolinecajot@gmail.com

Guido.cajot@khlim.be

Spelen met zinnen in de lagere school, maar ook in een taaltraject voor anderstaligen. Kan dat?

  1. Inleiding

In onze multiculturele en multilinguale wereld is het leuk en tegelijk leerrijk om te onderzoeken of het intuïtieve taalgevoel voor het Nederlands dat Vlaamse kinderen hebben, aangeleerd kan worden aan volwassenen met een andere moedertaal. Wanneer het Nederlands een tweede of zelfs derde taal is, zal de invloed van de eigen moedertaal ongetwijfeld een grote rol spelen. Als taalleerkracht zal je alleszins bijzondere taal- leerstrategieën moeten hanteren om het tekort aan intuïtieve taalkennis te compenseren.

De speelse en creatieve taalbeschouwingsmethode die prof. William Van Belle (KU Leuven), samen met Ingrid Van Canegem-Ardijns ontwikkelde en die ze in het artikel "De moduleerbaarheid van taal" (2010) voorstelden, past uitstekend binnen de zins- opbouwdidactiek die in de vernieuwde leerplannen lager en secundair onderwijs gepromoot wordt.

  1. Een zin is iets prachtigs

Als leerkracht vertrek je steeds vanuit 'de zin': die bestaat uit een aantal woorden die samen één geheel vormen. In de geschreven taal wordt dat geheel aangeduid met een hoofdletter aan het begin en een bepaald leesteken (punt, vraagteken of uitroepteken) aan het einde.

Bijvoorbeeld:

  •  Oef!

  •  Je ziet er goed uit,

  •  De fles cola staat in de kelder.

266

10. Taalbeschouwing

In de spreektaal blijken nog heel wat 'zinnen' voor te komen die onvolledig of elliptisch zijn, maar op basis van de context en/of de situatie kan een dergelijke zin vervolledigd worden. Als eerste basisoperatie kan je aan kinderen van de lagere school vragen om langere zinnen te maken, bepaalde werkwoorden te gebruiken, zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden te vervangen door andere... Het zal duidelijk worden dat niet alle woorden en woordgroepen met elkaar gecombineerd kunnen worden.

Bijvoorbeeld:

  •  De man eet een boterham.

  •  *De man slaapt een boterham.

  •  *De kast eet een boterham.

Bij 'eten' en 'slapen weten we dat een levend wezen de handeling uitvoert. Daarnaast voelen we bij 'slapen' aan dat er geen bijkomend zinsdeel nodig is, tenzij in de uitdrukking 'slapen als een roos' (= combineren van woorden en woordgroepen). Met de vraagsteloefening 'wie eet een boterham?' en 'wat eet de man?' komen kinderen spelenderwijs tot inzichten die hen duidelijk maken wat wel of niet gecombineerd kan worden. De vraag 'wat slaapt de man?' zorgt eerder voor hilariteit in de klas.

Zoals het nieuwe leerplan taalbeschouwing in de basisschool duidelijk maakt, is de vraagsteloefening heel belangrijk om het intuïtief aanvoelen te stimuleren.

Bij de zin 'Simon heeft in de klas een tekening gemaakt' gebruikt de leerkracht de volgende vragen:

  • Over wie wordt in de zin iets gezegd? Me doet er iets? (= onderwerp)

  • Wat wordt er over het onderwerp gezegd? (= rest van de zin)

  • Welke woorden uit de rest van de zin geven een antwoord op de vraag: 'Wat heeft Simon gemaakt?'

  • Welke woorden uit de rest van de zin geven een antwoord op de vraag: 'Waar heeft Simon een tekening gemaakt?'

In de volgende oefening wordt het redeneervermogen op de proef gesteld. Oefening

Welke van de volgende woorden en woordgroepen kunnen met elkaar gecombineerd worden tot een goede zin? Vervoeg de persoonsvorm. Opgelet: je mag geen woorden toevoegen.

  1. lopen — het kind — een bal — aan mij —heel hard — op de speelplaats.

  2. geven — de jongen — koekjes — aan oma — gisteren — in de tuin.

3. maken — de bejaarden — een bloemstukje — aan hun kinderen — morgen — tijdens een workshop.

10

267

ZESENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Daarbij aansluitend, kunnen woorden door gelijksoortige woorden en woordgroepen vervangen worden (= vervangen van woorden en woordgroepen). Hiervoor gebruiken we de sleutelvragen waarbij de antwoorden een ander zinsdeel vormen. Door de verticale of 'paradigmatische' dimensie van een zin kunnen de kinderen enkel woorden en woordgroepen invullen die iets gemeenschappelijks hebben.

Probeer zelf zinsdelen uit het raster te vervangen door andere. Wat kan en wat kan niet?

 

Wie

doet

wanneer

wat

waar

Het kleine meisje

loopt

nu

/

in de tuin.

Een lelijke vaas bloemen

staat

altijd

/

op de eettafel in de keuken.

Sinterklaas

legt

's nachts

cadeautjes

in mijn schoen.

Mijn vriendin

leest

tijdens de vakantie

stapels boeken

naast het zwembad.

Mijn vermoeide ma

doet

's middags

een dutje

in de hangmat.

Zinsdelen kunnen op verschillende plaatsen in een zin staan, maar niet op om het even welke plaats (= verplaatsen van woorden en woordgroepen). Er zijn in het Nederlands woordvolgordeprincipes die moedertaalgebruikers intuïtief aanvoelen. Voor hen zal een zin als 'Hij heeft zijn zus voor haar verjaardag gegeven een prachtige vaas' bijzonder vreemd klinken. Anderstaligen zullen die fout echter geregeld maken, op basis van de woordvolgorderegels van de eigen moedertaal.

Het redeneerproces dat de leerkracht samen met de kinderen opzet bij het volgende zinnenpaar, is een mooie vorm van taalbeschouwing.

Is er een betekenisverschil tussen de twee zinnen:

  •  Het meisje met de bloemen was blij.

  •  Het meisje was blij met de bloemen.

De volgorde van de zinsdelen is belangrijk om de betekenis van de zin te begrijpen. Hieruit leren kinderen dat in een mededelende zin de persoonsvorm steeds op de tweede plaats staat.

3. Ik ontbijt een banaan

De mogelijkheden en beperkingen van een werkwoord om er zinsdelen mee te combineren wordt de VALENTIE van dat werkwoord genoemd. Dat betekent dat een werkwoord een of meer open plaatsen specifieert die door zinsdelen opgevuld kunnen of moeten worden.

268

10. Taalbeschouwing

Is de boodschap nog zinvol als ik in de zin 'Vorige week heeft Karel zijn verloofde een mooi cadeautje gegeven' vorige week, zijn verloofde of een mooi cadeautje weglaat?

Hier spelen verschillende zinsdelen als het ware verschillende semantische rollen. Er is de persoon, Karel, die de handeling uitvoert en er is de persoon, zijn verloofde, die de handeling (met plezier) ondergaat. De zinsdelen die door de valentie van het werkwoord de open plaatsen in een zin invullen, zijn grammaticaal gezien nodig om een welgevormde zin te maken.

Soorten valentie:

 

0-plaatsige valentie

Het regent Het waait

1-plaatsige valentie

Het gras groeit De film begin

2-plaatsige valentie

De verpleegster verzorgt de bejaarde De leeuw verslindt de antilope

3-plaatsige valentie

De meester vertelt ons de waarheid. Jam vraagt de weg aan de man.

4. Uitleiding

Taalbeschouwingsonderwijs moet kinderen en volwassenen taalvaardiger maken. In feite gaat de taalgebruiker zijn eigen taalgevoel confirmeren aan de norm (Coppen 2011) en dat is voor anderstaligen ongetwijfeld minder evident of natuurlijk dan voor Nederlandstalige kinderen. Maar feit is dat het grammaticaal redeneren leuke leerstof blijft opleveren en daar gaat het eigenlijk om.

 

Referenties

Van Canegem-Ardijns, I. & W. Van Belle (2010). "De moduleerbaarheid van taal. Een speelse en leerbare taalbeschouwingsmethode voor jonge leerlingen". In: Vonk, jg. 39, nr. 5, p. 19-42.

Coppen, P.A. (2011). "Grammatica is een werkwoord". In: S. Vanhooren & A. Mottart. Vijfentwintigste conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent: Academia Press.

10

 

269

Labels

doelgroep
NT2-leerlingen/cursisten
domein
taalbeschouwing/argumentatie
taalverwerving
land
Belgiƫ
onderwijstype
basisonderwijs
thema
onderwijsleeractiviteiten

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

26ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2012