‘Voor iemand die stottert is iedere spreektaak een spreekbeurt’. Adviezen voor het beoordelen van mondelinge taken in het onderwijs

Mies Bezemer & Rob Wassink  ·  25ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2011  ·  pagina 279 - 284

Download artikel

9. Zorgleerlingen

Van den Wal, J. (1996). Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding, een praktijkgericht boek. Bussum: Coutinho.

Van Vugt, P. (1994). “Dyslexie, een schets van de problematiek”. In: Spiegel, jg. 12, p. 41-51.

Van Vugt, P. (1996a). “Achtergronden van leerstoornissen”. In: Persoon en Gemeenschap, jg. 48, p. 333-339.

Van Vugt, P. (1996b). “Taalleerproblemen op school: schipperen tussen therapiemoeheid en begeleidingsnood”. In: Vonk, jg. 26, p. 5-19.

Van Vugt, P. (1996c). “Werken met een attest leerstoornissen”. In: Logopedie, jg. 11, nr. 3, p. 27-36.

Van Vugt, P. (1999). “Leerstoornissen in het regulier onderwijs, zekerheden inclusief”. In: Informatie Vernieuwing Onderwijs, jg. 20, nr. 77, p. 37-43.

Van Vugt, P., B. Vanvaerenbergh & W. Hermans (1999). “Inleiding tot zorgbreedte en zorgdiepte: herkennen en begeleiden van bijzondere leerlingen door reguliere leraren”. In: Informatie Vernieuwing Onderwijs, jg. 20, nr. 77, p. 13-33.

Ronde 4

Mies Bezemer & Rob Wassink

Stottercentrum Zeeland

Contact: mbezemer@stottercentrumzeeland.nl

‘Voor iemand die stottert is iedere spreektaak een spreekbeurt’. Adviezen voor het beoordelen van mondelinge taken in het onderwijs

 

1. Inleiding

Stotteren kan een leerling of student hinderen in bepaalde activiteiten binnen het onderwijs en in de sociale contacten die hij heeft met medestudenten en/of docenten. Wanneer dat ernstige vormen aanneemt, kan het gevolgen hebben voor studieresultaten en beroepskeuze. In hoeverre is dat terecht? Kan een goede opvang de bovengenoemde gevolgen beperken? Wat is de verantwoording van de student zelf? Wat is de invloed op en van de docent en wordt de leerling hierdoor ‘anders beoordeeld’ dan zijn vloeiend sprekende medeleerlingen?

9

279

VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Zo’n 1,5% van de volwassen bevolking heeft last van blijvende ‘onvloeiendheden’ in het spreken. Dat stotteren valt op door herhalingen van woorden, lettergrepen en klanken, het verlengen van of vastzitten op klanken, het gebruiken van stopwoordjes en aanloopjes, het veranderen van formulering, e.d. Naast de per persoon verschillende zicht- en hoorbare kenmerken ontstaan geleidelijk negatieve cognities en emoties omdat het stotterend spreken en de communicatie als pijnlijk en stresserend wordt ervaren. De problemen met stotteren die leerlingen ervaren, zijn zeer verschillend en vaak per spreeksituatie anders. Leerprocessen hebben ervoor gezorgd dat het stotteren een stotterprobleem geworden is. Diezelfde leerprocessen zorgen ervoor dat het probleem in stand gehouden wordt. Onderstaand model weerspiegelt de complexiteit van een stotterprobleem.

Figuur 1: Het Erasmus 4 componentenmodel (Stournaras 1980).

Binnen het stotterprobleem zijn vier componenten te onderscheiden die met elkaar interageren:

  • De cognitieve component: de geleidelijk meer negatieve gedachten die zich hebben gevormd rond het stotteren. Het zelfbeeld kan negatief beïnvloed worden.

  • De emotionele component: een leerling kan een verscheidenheid aan emoties ervaren tijdens het stotteren, zoals angst, schaamte, machteloosheid, boosheid... Binnen deze component onderkent men ook lichamelijke reacties op die emoties, merkbaar door spierspanning, ademontregeling, blozen en transpireren.

  • De verbaalmotorische component: het hoorbare en zichtbare stottergedrag zelf, opgeteld met de gedragingen die de leerling heeft ontwikkeld om het stotteren uit de weg te gaan of te verminderen en de nodige meebewegingen die mogelijk gemaakt worden. Die gedragingen worden direct beïnvloed door de cognitieve en emotionele component. Het gaat om gedragingen zoals andere woorden gebruiken, heel diep ademhalen voorafgaand aan het uiten van een gevreesd woord, steeds opnieuw beginnen, extra kracht zetten. Maar ook: het stotteren vermijden, aarzelen, aanloopjes nemen om door de gevreesde woorden heen te komen of juist hard duwen

280

9. Zorgleerlingen

om er doorheen te komen, soms juist weinig zeggen of zelfs zwijgen. Binnen deze component is lichamelijke spanning mogelijk in de vorm van meebewegingen en ademontregeling.

  • De sociale component: communicatie is een zaak van twee partijen, een wisselwerking tussen de spreker en de luisteraar. Er kan zich een communicatiepatroon ontwikkelen waarbij een leerling zich meer en meer gehinderd voelt in zijn zelfontplooiing. Studie en beroepskeuze kunnen er later door bepaald worden. Zowel de persoon die stottert als de luisteraar hebben invloed op de ernst van het uiteindelijk stotterpobleem.

2. Verwarring bij het herkennen van stotteren door docenten

Voor de docent die niet bekend is met het fenomeen stotteren, vallen die uiteenlopende stottergedragingen, met name de ‘hulpmiddelen’ die de leerling gebruikt, niet altijd op als ‘stottergedrag’. Denk bijvoorbeeld aan:

  • het gebruik van stopwoordjes en de aarzelingen om woorden of het hele spreken uit te stellen (de formulering lijkt hierdoor minder adequaat maar wellicht is de taalvaardigheid in wezen uitstekend);

  • het maken van extra bewegingen, bijvoorbeeld met de ogen knipperen, met de kaak trekken of andere delen van het lichaam bewegen of spannen in de strijd om uit een woord te komen kan afleiden van de boodschap;

  • zwijgen, het spreken beknopt houden, doen alsof het antwoord niet geweten is of niet weten waar men in de tekst gebleven is, huiswerk ‘vergeten’;

  • een onverschillige houding aannemen om zich zo aan communicatie te onttrekken;

  • opvallend, bijvoorbeeld brutaal, agressief, clownesk gedrag laten zien of juist het omgekeerde: zich terugtrekken;

  • wegblijven uit lessen of mondelinge activiteiten.

  •  

    Op den duur raken vele van bovenstaande reactiegedragingen geautomatiseerd. Soms wordt daardoor de indruk gewekt dat de leerder redelijk vloeiend kan spreken, wat misleidend is. Bij schijnbaar geslaagd ‘vermijden’ loopt de spreker spitsroeden. De mate en ernst van het stotteren blijkt daarnaast ook afhankelijk te zijn van het onderwerp van gesprek, van bijkomende emoties en van de houding en reactie van de ander. Het beeld van ‘de leerling die stottert’ wordt extra vertroebeld als we kijken naar situaties waarbij de communicatie géén grote rol speelt. De leerling spreekt dan spontaan vloeiender en de docent raakt in verwarring: stottert deze leerling nu wél of níet?

    Wanneer we deze problemen vertalen naar het beoordelen van presentaties binnen het onderwijsprogramma vragen we van de docent extra inlevingsvermogen en relativering.

    9

    281

VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

3. Hoe kan de docent het best reageren op stotteren?

Het is het meest wenselijk om met betrekking tot reacties en beoordeling sowieso te overleggen met de leerling zelf. Ieder stottert anders, ieder heeft door de jaren heen persoonlijke ervaringen opgedaan. Wanneer er therapie is gevolgd, heeft de persoon die stottert meer inzicht in zijn problematiek en zullen de reacties van de luisteraar ook anders kunnen en mogen zijn. Onderstaande adviezen zijn algemeen en kunnen in ieder geval worden opgevolgd:

  • Let altijd meer op de inhoud van wat de leerling zegt dan op de vorm. In het geval van presenteren is het zaak niet alleen de vorm, maar alle aspecten van een presentatie te beoordelen.

  • Laat de stotterende leerling uitpraten. Aanvullen kan heel verkeerd uitpakken en tot misverstanden leiden.

  • Kijk de leerling die stottert aan, ook tijdens het stotteren zelf, waardoor hij zich serieus genomen voelt.

  • Neem de tijd om te luisteren.‘Snel moeten spreken’ is een begrijpelijk onmogelijke opdracht. Veel mensen die stotteren, versnellen zelf ook als reactie op het stotteren. Zo snel mogelijk van de spreektaak af zijn is dan het streven.

  • Probeer de druk op de communicatie te verlagen zonder de leerling uit te sluiten van taken.

  • Spreek zelf rustig en las pauzes in tijdens het spreken, zodat de ander de kans krijgt om zijn mening te geven.

  • Vaak heeft de luisteraar in gedachten al aangevuld wat de ander wilde zeggen. Wanneer iemand stottert op een manier die gepaard gaat met veel spierspanning kan de luisteraar soms mee de adem inhouden of een gespannen gevoel ervaren. Het is voor de luisteraar terecht niet verwonderlijk dat de raad ‘gewoon doen alsof er niets aan de hand is’ moeilijk op te volgen is. Openheid betrachten over stotteren werkt goed voor de leerling die stottert, maar ook voor de luisteraar.

  • Wees uiterst voorzichtig met het geven van adviezen: ieder goedbedoeld advies is immers een vorm van kritiek. Meestal doet de leerling al enorm zijn best.

  • De docent kan het onderwerp ‘stotteren’ zelf aankaarten bij de leerling. Nader overleg met eventueel ouders en met een stottertherapeut is aan te raden. Het stotteren kan immers erg gevoelig liggen bij de leerling.

4. Mogelijkheden voor de docent

  • Laat merken dat het uin de eerste plaats gaat om ‘de leerling als gehele persoon’ en niet uitsluitend om het stotteren. De leerling heeft problemen met zijn (spreek)gedrag in specifieke situaties. Op ander gebied presteert hij waarschijnlijk als ieder ander. Daar mag – neen moet – ook aandacht voor zijn en de docent kan dat benadrukken.

282

9. Zorgleerlingen

  • De leerling zal inzicht moeten krijgen in zijn eigen doen en laten, in de gevolgen van zijn gedrag voor zichzelf en voor anderen en in de mogelijke veranderingen die hij hierin kan aanbrengen. Met zijn eigen, unieke persoonlijkheid ‘mag hij er zijn’ en verdient hij alle respect. Dat geldt ook voor zijn gevoelens en gedachten. Die zijn van hem zelf en alleen hij bepaalt of hij anderen daarvan deelgenoot wil maken.

  • Neem als docent notitie van alle aanwezige informatie over stotteren.

  • Praat met de leerling over de opgemerkte gedragingen. Baseert een oordeel niet op ieder apart gedrag; het gaat immers om het geheel van gedragingen. Bijvoorbeeld:als een leerling de docent niet aankijkt, is dat niet ‘een gebrek aan aandacht of respect voor de docent’, maar waarschijnlijk de enige mogelijkheid die de leerling ziet om ‘te voorkomen dat hij aangesproken zal worden’. Het ‘niet aankijken’ zal in een bredere context gezien moeten worden.

  • Laat de leerling merken dat je wil helpen.Probeer open over stotteren te praten en vraag naar de mening van de leerling zelf. Een groot stilzwijgen rond stotteren versterkt de taboewerking en draagt niet bij tot de oplossing van gesignaleerde problemen.

  • Bespreek samen of en hoe er eventueel aanpassingen gemaakt kunnen worden in de verschillende spreeksituaties op school. In ernstige gevallen zullen aparte maatregelen genomen moeten worden, bijvoorbeeld extra tijd bij mondelinge examens. Dat is echter uitzonderlijk en lang niet altijd nodig. De wetenschap dat er over deze zaken gesproken kan worden, kan de leerling wel meer ontspanning bieden.

  • Krijgt de leerling nog therapie of heeft hij therapie gekregen? Welke? De doelstellingen per therapie zijn vaak anders. De beste therapie is die therapie die zich richt op de individuele problemen die de leerling ervaart. Stottertherapie is ‘maatwerk’. Overleg hierover met de leerling is zeker aan te raden.

  • Bespreek met de leerling de verschillende problemen die opgemerkt zijn, maar bespreek ook de problemen die de leerling vreest tegemoet te gaan, bijvoorbeeld beurten, presentaties of examens.

  • Geef de leerling het vertrouwen dat de manier van spreken tijdens een presentatie niet het belangrijkste is, maar dat het de inhoud is waar het om gaat.

  • Overleg met de leerling dat de andere docenten ook in kennis gesteld worden van zijn of haar probleem. Vraag of de leerling zelf ook een aandeel wil/kan hebben in die informatieoverdracht?

  • Vul niet te snel in hoe de leerling zich zal voelen en wat zijn gedachten zullen zijn. Stotteren kent een individueel ontwikkelingspatroon. Wat voor de één geldt, geldt weer niet voor de ander.

  • Sluit de leerling niet uit van spreektaken.

  • De keuzes die gemaakt moeten worden binnen het schoolprogramma met het oog op latere studie of beroep hoeven niet af te hangen van het stotterprobleem. Uiteraard zal de leerling zelf ook zijn verantwoordelijkheid moeten nemen en op een gezonde wijze moeten (leren) omgaan met zijn stotteren.

9

283

VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Ook voor iemand die stottert geldt: zoek het werk of de studie waar je plezier in hebt en waar je verdere aanleg en al je andere kwaliteiten het best tot hun recht komen. Iemand die stottert, zal vermoedelijk niet de ambitie hebben om nieuwslezer bij de televisie te worden. Maar voor het overige zijn er, volgens onze ervaring, maar weinig echte beperkingen. Een docent kan een leerling daadwerkelijk steunen in het maken van keuzes door hem de mogelijkheden en niet de onmogelijkheden voor te houden.

Referenties

Bezemer, M., J. Bouwen & C.L. Winkelman (2010). Stotteren, van theorie naar therapie. Bussum: Coutinho.

Boey, R. (2009). Spreken over stotteren. Antwerpen: Standaard Uitgeverij nv. Boey, R. (2009). Hoe stotteren ontstaat en zich ontwikkelt. Leuven: Acco. Verder lezen

Verschillende folders en boekjes zijn verkrijgbaar bij het Stotter Informatie Centrum, tel: 030 – 233 33 36, e-mail: nfs@stotteren.nl of via de bestellijst op www.stotteren.nl, zoals:

  • ‘Stotteren in het voortgezet onderwijs’

  • ‘Stotteren in het beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs’

  • ‘101 vragen en antwoorden over stotteren’

De site telt heel wat links naar verschillende andere websites.

284

Labels

doelgroep
lln. met leer- en opvoedingsmoeilijkheden
NT1-leerlingen
domein
mondelinge taalvaardigheid
land
Nederland
onderwijstype
basisonderwijs
speciaal/buitengewoon onderwijs
volwassenenonderwijs
voortgezet/secundair onderwijs
thema
onderwijsleeractiviteiten

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

25ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2011