Vertellen in het voorgezet onderwijs

Koos Hawinkels  ·  1ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  1986  ·  pagina 90 - 96

 

27 september

een CONFERENTIE verslag

—van-

Het Schoolvak

NEDERLANDS

90

Koos Hawinkels

in het voortgezet onderwijs

"Heb ik jullie nooit verteld hoe het komt dat de beer zo'n kort staartje heeft? "Nee, opa. Vertel eens".

Ik herinner me deze openingsdialoog nog levendig, hoewel ik pas zes jaar was, toen ik er voor het laatst aan kan hebben deelgenomen. Mijn opa placht op dergelijke manier zijn verhalen te introduceren. En zo klein als we waren, wisten we feilloos het spelletje van realiteit en fictie mee te spelen. Opa's verhalen waren heel erg waar, hoewel we allemaal wisten dat ze verzonnen waren.

Toen ik een paar jaar geleden op de SOL een cursus ging opzetten in boekpromotie, schoot me opeens weer te binnen hoe opa Heyboer ons rond zijn stoel wist te krijgen. Ik bedacht dat vertellen een soort tussenvorm genoemd kan worden tussen lezen en TV kijken en dus ging ik eens nadenken over de vraag of je vertellen niet moest opnemen als een reguliere vorm van boekpromotie. Ik kwam al gauw tot de conclusie: ja, dat moet, maar ook nog tot twee andere:

  1. Het is te moeilijk aan te leren om het als een klein onderdeeltje te beschouwen.

  2. Je kunt vertellen voor veel meer dan alleen boekpromotie gebruiken. Later kwam daar door ervaring nog een derde conclusie bij:

VERTELLEN

Koos Hawinkels
91

3. Je kunt niet iedereen leren vertellen, maar wel veel meer mensen dan ze zelf denken. Over deze punten wil ik de komende minuten praten.

Uit de voorhanden zijnde boekjes over vertellen ( zie bibliografie) blijkt, dat alle auteurs zich richten tot mensen die met kleine kinderen werken. Veelal vermeldt de auteur wel dat in andere culturen (Afrika, Zuid-Amerika) een lange en levendige traditie bestaat waarbij ook aan volwassenen verteld wordt, maar de mogelijkheid dat je in Nederland aan scholieren van het voortgezet onderwijs, laat staan aan volwassenen, zou kunnen vertellen, die mogelijkheid oppert niemand. Lezen en televisie kijken zijn heel normaal, desnoods kan er nog weleens voorgelezen worden, maar vertellen? Ik ben het niet tegengekomen.

Toch geven de boekjes met aanwijzingen voor kleuterleidsters en bibliotheek-medewerksters (want dat hoort er ook een beetje bij: vertellen, dat is voor vrouwen) hele lijstjes met waar vertellen niet allemaal goed voor is: het. ontwikkelt de fantasie, vergroot de woordenschat etc., het lijstje dat u ook kent van wat .lezen allemaal voor moois voor een mens doet. Nou geloof ik dat allemaal best, maar daar gaat het mij niet om.

Dus heb ik op eigen houtje en gezag een lijstje gemaakt van dingen, waarvoor het vertellen van verhalen in het voortgezet onderwijs kan dienen. Om misverstanden te voorkomen eerst nog even dit: het gaat mij alleen om het zogenaamde formele vertellen, niet het informele en ook niet het veulenen als creatieve uiting van de docent.

Ik heb gemerkt dat vertellen ook bij niet-lezers nieuwsgierigheid naar en gevoel voor verhalen kan opwekken (leespromotie dus). Dat het kan helpen een bepaald verhaalverwachtingspatroon (de term is van Annemieke Freeman) op te bouwen (en later te veranderen). Dat het voor sommigen helpt de drempel naar het lezen te verlagen, zeker als de verteller niet het hele verhaal vertelt, maar op een cruciaal moment zijn mond houdt en verwijst naar de gedrukte tekst. Dit werkt overigens niet altijd. Voor moeilijk lezende kinderen kan het een intro in het verhaal zijn.

Het vertellen kan in dienst staan van de cultuuroverdracht. (Het WRR-rapport over de basisvorming legt daar weer meer nadruk op, ook voor het LBO bijvoorbeeld.)

1. Je kunt namelijk veel gemakkelijker mythen, sagen en legenden en soms zelfs sprookjes aan leerlingen slijten als je ze vertelt, dan wanneer je ze wilt laten lezen. De ervaring leert dat je bij dit type verhaal voorzichtig moet

Het Schoolvak

NEDERLANDS

92

zijn. Als leerlingen direct doorhebben dat het een sprookje of bv. een vertelling uit de Bijbel is, dan ontstaat er zo'n grote weerstand ('kinderachtig gedoe' en 'ik ben niet gelovig'), dat je er bijna niet doorheen komt.

  1. Je kunt veel gemakkelijker Floris ende Blanchefloer vertellen dan laten lezen. Ik neem deze tekst als voorbeeld voor heel veel (zo niet, bijna alle) historische teksten die moeilijk zijn qua taal én die nogal wat toelichting vereisen. Het taalprobleem hef je op doordat je in een vertaling vertelt en de toelichting kan gedeeltelijk ingelast worden ("... je moet namelijk weten dat...") gedeeltelijk vooraf of achteraf gegeven worden. Dat er bij het vertellen het een en ander van het authentieke produkt verloren gaat, neem ik maar voor lief; er komt iets anders, namelijk positieve ervaring met een ouder verhaal, voor in de plaats.

  2. De derde mogelijkheid tot cultuuroverdracht zie ik in het vertellen van gedeeltes uit de lokale en regionale geschiedenis zoals Staring dat schriftelijk deed. Amersfoort heeft zijn kei, Hilversum zijn Wasmeer enz.

Ik vind dat deze vorm van cultuuroverdracht een beetje emancipatorische uitwerking kan hebben. Velen van ons kennen het positieve gevoel als ze op vakantie weten welke achtergrond en/of welk verhaal er hoort bij een gebouw, een streek, een stad, een beeld of schilderij. Gidsen ontlenen hun bestaansrecht aan het feit dat de behoefte aan dat gevoel bestaat, zou je kunnen zeggen.

Of dit vertellen tot het schoolvak Nederlands hoort, daarover kan je twisten. Als J.F. Oltmans het deed of Thea Beckman het doet, dan twijfelt overigens niemand. En bovendien, je kunt ook leerlingen deze vertellingen laten afsteken.

4 De laatste vorm van cultuuroverdracht die ik wil noemen - er zijn er ongetwijfeld meer - is het vertellen van grote verhalen uit de wereldliteratuur. Het aardige hierbij is, dat je geen enkele beperking hoeft te accepteren. Je kunt toneelstukken nemen (Charles en Mary Lamb gingen ons voor met Shakespeare), korte verhalen, maar ook dikke pillen als De ellendigen van Hugo of Oorlog en vrede. Als er een film van gemaakt kan worden, kan het ook verteld worden.

Ik heb het bij de cultuuroverdracht al genoemd, maar wil het even apart belichten: vertellen is een uitstekend middel om historische, culturele, sociale, economische en andere kennis door te geven over allerlei aspecten van het verleden: wonen, kleding, eetgewoontes, ziekenzorg etc.

Koos Hawinkels
93

Ik heb gemerkt dat kinderen bij een zinnetje als 'ze moest naar het ziekenhuis' alleen maar aan een modern ziekenhuis denken en dat iedere ridder gekleed gaat als Ivanhoe en gehuisvest is als in films over De Graal. Beeldend vertellen met kennis van zaken kan hier een hoop goed doen.

In mijn voorstel aan de organisatoren van deze dag had ik heel optimistisch geschreven: "vertellen kan leerlingen kennis laten maken met allerlei literaire procédés, doordat de mimiek of een summiere toelichting het doorzien vergemakkelijkt." Ik heb dat later met studenten uitgeprobeerd en ben nu toch wat sceptischer. Wat ik net zei is nog wel steeds waar, maar of er van enige transfer sprake zal zijn naar door leerlingen zelfstandig gelezen verhalen, weet ik nog niet. De tijd is te kort geweest om daar ervaringen mee op te doen. Bovendien leent de aard van het vertellen zich niet zo erg voor ingewikkelde structuren. Dan moet je al met meerderen zijn en overgaan op een soort acteren en ook hulpmiddelen inschakelen.

Wat wel heel zeker een effect op leerlingen is van vertellen, dat is dat ze gewend raken aan beschrijvingen en beschouwingen ter onderbreking van

gebeurtenissen. En dat zijn zaken die in ieder behoorlijk verhaal (op papier dus) voorkomen, maar aanvankelijk door veel kinderen negatief worden

gewaardeerd, misschien omdat ze niet voorkomen in televisie-films. Ik denk dat

zeker sinds de video - vorm en inhoud van op televisie vertoonde films een sterk onderschatte invloed hebben op het verhaalverwachtingspatroon van kinderen.

Vertellen is ook een middel binnen intercultureel onderwijs. De leraar kan verhalen uit andere culturen vertellen en daardoor bijvoorbeeld bijdragen aan begrip en respect voor de dragers van die andere culturen, of die nu in de klas vertegenwoordigd zijn of niet. Belangrijk daarbij is overigens dat leraar en leerlingen niet uit het oog verliezen dat literatuur geen wetenschappelijke beschrijving is.

De laatste reden waarom leraren zouden moeten vertellen is dat ze hiermee hun relatie met leerlingen positief kunnen beïnvloeden en dat die positieve verhouding haar gunstige uitwerking kan hebben bij andere onderdelen van het literatuuronderwijs.

Tot zover de argumentatie die ik wil noemen voor het vergroten van de aandacht voor het vertellen. Mijn volgende onderwerpje is: Hoe kan vertellen geleerd worden? Het antwoord is eenvoudig: alleen door te vertellen. Dat betekent in

Het Schoolvak

NEDERLANDS
94

de praktijk een vrij grote handicap. Het is namelijk reuze gevaarlijk zomaar te beginnen in bijvoorbeeld een brugklas. Doe je het niet goed, dan is het effect eerder averechts.

Nou heeft menigeen hopelijk ervaring met het vertellen van verhaaltjes aan kleine kinderen, maar daar kun je niet veel mee beginnen. Dat is veel informeler. Nee, ik ben bang dat vertellen geleerd moet worden in bijvoorbeeld een nascholingscursus, maar in ieder geval met als toehoorders/commentatoren medecursisten die ook zelf beurten vervullen. Een deskundige leiding is natuur natuurlijk nooit weg, maar die kan niet veel meer doen dan de verteller een spiegel voorhouden - vaak overigens in de vorm van een geluidsopname -, wat raad geven en vooral structuur aanbrengen in het leerproces. Er is namelijk een vrij groot aantal zaken waarmee je rekening moet houden als je jezelf wilt leren vertellen. Ik zal ze achtereenvolgens kort bespreken.

  • Begin nooit aan een verhaal waar je zelf niets aan vindt. Dat wordt nooit wat.

  • Realiseer je wat je nou eigenlijk precies met je verhaal wilt en vraag je af of het kandidaat-verhaal daar zeer geschikt voor is.

  • Lees het verhaal door, een paar keer liefst, en maak voor jezelf een analyse van personages, plaatsen, gebeurtenissen, relaties, eventuele symbolische betekenissen, verwijzingen etc. én van het thema, de boodschap, de bedoeling van de schrijver of hoe je dat wilt noemen. Als je deze stap verwaarloost, zal je vertelling slecht zijn, dat kan niet anders.

  • Ga-nu het verhaal indelen in scènes. Iedere scéne kent zijn eigen decor, personages en opbouw. Probeer je zo gedétailleerd als mogelijke de entourage voor te stellen. Soms betekent dat dat je illustraties of foto's erbij moet zoeken om jezelf een beeld te vormen. Datzelfde geldt voor personages en hun kleding. De kunst is namelijk, dat je moet zien wat je vertelt, want je moet beeldend vertellen. Doe je dat niet, dan wordt het abstract en bloedeloos en dus saai. Erger is er niet.

  • Maak voor jezelf een schema, waarin ter ondersteuning van je geheugen de scènes in volgorde worden gezet en denk na over de overgangen.

  • Besluit waarmee en op welke manier je je vertelling wilt beeindigen. Zeker in het begin moet voor de leerlingen het hoogtepunt van het verhaal ver aan het eind zitten, maar moet er daarna nog een beetje doorverteld worden, maar zeker niet te lang.

  • Intussen heb je nagedacht over het soort taal dat bij dit soort verhaal past:
    heel gewoon, een beetje archaïsch, ironiserend of populair etc. Dat lijkt

Koos Hawinkels
95

flauw, maar blijkt van het grootste belang te zijn evenals het gegeven dat je een eenmaal gekozen toon en register moet vasthouden. Heel storend werkt als de verteller ineens in zijn eigen idioom vervalt in een verhaal dat in een ander idioom (bijvoorbeeld wat verheven) staat.

- Hierbij aansluitend, bij die taal: leer een verhaal nooit van buiten. Dat is moordend voor de levendigheid en .dus voor je succes. De crux zit hem namelijk in de paradox dat je optreden heel goed voorbereid moet zijn, maar een spontane en ongedwongen indruk moet maken. Voor de uitvoering zijn nauwelijks zinnige uitdrukkingen te geven behalve wat ieder verstandig mens zelf kan bedenken. Laat bijvoorbeeld in groepjes zittende leerlingen zich helemaal omdraaien, begin niet voordat het rustig is en dat is iets anders dan stil. Vertel de eerste paar keren niet te lang en haast je niet. En, in afwijking van wat je altijd leest als het gaat om vertellen aan kleuters, laat je leerlingen niet te dicht bij elkaar gaan zitten, in halve cirkels of zelfs op de grond of zo. Dan gaan pubers aan elkaar zitten en ben je hun aandacht kwijt.

Ik heb daarnet al gezegd dat zittende leraren vertellen zouden moeten leren in een nascholingscursus. Leraren in opleiding moeten tenminste een keer of acht oefenen op diverse technieken. Beeldend beschrijven is namelijk moeilijk; leren schatten en uitproberen hoe lang uitweidingen kunnen zijn ook, net als persoonsuitbeeldingen. Daarnaast blijkt spannend vertellen heel andere eisen te stellen dan komisch vertellen of griezelig vertellen en een verhaal over koning Arthur vergt een heel andere taal dan een waarmee smaak voor Roald Dahl opgewekt moet worden.

In de praktijk op de SOL, waar ik nu een jaar of vier lesgeef in vertellen, blijkt de doorsnee student tenminste zes keer te moeten oefenen om alle facetten onder handen gehad te hebben en dan nog een paar keer om zich echt beginnend bekwaam te voelen.

Bijna iedereen kan het leren. Niet echt iedereen. Je hebt er namelijk een redelijke mate van zelfvertrouwen voor nodig en ook moet je nogal levendig kunnen zijn. Het is niets, voor erg introverte personen, maar voor die is het hele onderwijs eigenlijk niets.

Koos Hawinkels

 

Het schoolvak

NEDERLANDS
96

Bibliografie

Hier zijn. alleen Nederlandstalige werken opgenomen die gemakkelijk te _krijgen zijn. Via deze is alles te vinden wat uit het buitenland van belang is.

Haas, P.M.de, Vertellen en voorlezen. In: A.J.Moerkercken van der Meulen, J.W.Fossen, Kinderen en hun boeken. Een oriëntatie op het gebied van de jeugdliteratuur. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1975, p.153-166.

Popma-Kraan, Beppego, Lezen, voorlezen en vertellen. In: Annie Moerkercken van der Meulen en Hanny Spelbrink (red.) De wereld van het kinderboek. Een oriëntatie voor onderwijzenden op het gebied van de jeugdliteratuur. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1982, p.203-222.

Rohaan-Mul, R., Vertel eens...een verhaal. Tilburg, Zwijsen,1980.

Verlaeckt, W. e.a., Verhalen, vertellen: het verhaal van de bevrijding; de bevrijding van het verhaal. Amsterdam, VU Boekhandel/Uitgeverij B.V., 1985.

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
mondelinge taalvaardigheid
spreken
land
Nederland
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

1ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1986