Tiba Bolle · 25ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2011 · pagina 94 - 98
VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
de groei van taalvaardigheid op weg naar een hoger niveau;
• aantoonbaar maken aan derden welke resultaten door onderwijsdeelnemers zijn behaald ten aanzien van verwerving (niveauverhoging) van de Nederlandse taal in vo/vmbo en mbo.
De taalportfolio’s voor moderne vreemde talen en voor Nederlands als tweede taal zijn in de beroeps- en volwasseneneducatie (bve) vooral ingezet in de ontwikkelingsgerichte functie. Ook het digitale portfolio Nederlands is tot nu toe voornamelijk met het oog op die functie ontwikkeld. Toch zijn er scholen die het digitaal taalportfolio Nederlands ook in een summatieve functie willen inzetten. Het ministerie verkent de mogelijkheid en wenselijkheid van een summatieve functie van het digitale portfolio Nederlands en de eisen die die functie stelt aan de import en export van gegevens.
Uiterlijk in december 2011 kan iedere school (of elk samenwerkingsverband van scholen) voor vmbo en mbo werken met een vernieuwd digitaal portfolio Nederlands, gebaseerd op het Referentiekader Taal voor het (v)mbo.
Een drietal demofilmpjes van het digitaal portfolio Nederlands zijn te vinden op www.dpn.cinop.nl.
Ronde 4
Tiba Bolle
ITTA
Contact: t.c.bolle@uva.nl
Diagnose en remedie van taalachterstanden in het beroepsonderwijs1
De afgelopen jaren zijn we gaan beseffen dat taalverwerving ook na het basisonderwijs verder moet gaan. Veel leerlingen verlaten het basisonderwijs en ook het voortgezet onderwijs met achterstanden in hun taalontwikkeling. Dat betekent dat we in het voortgezet onderwijs en in het beroepsonderwijs bewust moeten werken aan de taalvaardigheid van onze leerlingen. Door invoering van de Centrale Examens taal en rekenen wordt het nog urgenter om te investeren in goed taal- en rekenonderwijs. Maar hoe werkt een leerling uit het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) die te laag
1Dit artikel is gebaseerd op het inhoudelijk model van Taal de baas, opgesteld doorhet ontwikkelteam, bestaande
uit Simon Verhallen van het College voor Examens, Karen Heij, Mirna Pit en Eefje Cadée van Bureau ICE enTiba Bolle, Yolande Timman en Jacqueline de Maa van het ITTA.
94
4. Beroepsgericht secundair onderwijs
scoort op een taaltoets Nederlands zijn specifieke taalachterstanden weg? Het programma Taal de Baas is hier speciaal voor ontwikkeld door Bureau ICE en het ITTA van de Universiteit van Amsterdam. Het diagnostisch instrumentarium Taal de baas biedt opleidingsteamsondersteuning bij het opsporen en wegwerken van taalachterstand voor de vaardigheden lezen en luisteren.
-
Inleiding
Veel leerlingen komen het beroepsonderwijs binnen met een ontoereikende taalvaardigheid. Dat geldt natuurlijk niet voor alle leerlingen. Een deel van de leerlingen slaagt erin om gedurende hun opleiding hun taalvaardigheid steeds meer te ontwikkelen. Als er sprake is van tekorten in de taalvaardigheid die in het reguliere lesprogramma niet kunnen worden weggewerkt, is het zaak dat de docent zo snel mogelijk uitvindt om welke taalaspecten het gaat en bepaalt hoe de achterstand ingehaald kan worden.
-
Stagnerende taalontwikkeling
De centrale examens Nederlands die momenteel landelijk worden ontwikkeld, vereisen dat leerlingen straks daadwerkelijk een voldoende hoog niveau halen voor Nederlands. Het is dus noodzakelijk om in een vroeg stadium vast te stellen wat het niveau is van een leerling bij binnenkomst in het mbo. Is dat niveau relatief erg laag, dan moet er een verklaring gevonden worden voor het feit dat de leerling nog lang niet over het vereiste startniveau beschikt. Wat is er misgegaan? Waar is de taalontwikkeling gestagneerd? Wat is de oorzaak? En welke onderliggende taalvaardigheden zijn niet goed ontwikkeld? Er zijn voldoende landelijke, aan niveaus gekoppelde toetsen, waarmee vastgesteld kan worden of iemand het vereiste niveau heeft of wat iemands taalniveau is. Maar in het kader van goede intake en passend onderwijs is het minstens zo belangrijk om over een instrument te beschikken waarmee vastgesteld wordt op welke deelaspecten de leerling tekortschiet qua taalvaardigheid.
3. Docentonafhankelijk
Sommige aspecten van taalvaardigheid kunnen best klassikaal en in het kader van de vakles en op de werkvloer aan de orde komen en verder ontwikkeld worden. Voor andere taalonderdelen geldt dat ze best aan de orde kunnen komen in de lessen of de workshops van de taaldocent en verder geoefend worden. Weer andere taalvaardigheden of taalonderdelen kunnen best individueel en remediërend worden opgepakt. De meeste opleidingen willen de leerlingen een (deels) docentonafhankelijk traject aanbieden om de achterstanden weg te werken. Voor individuele oefening moet er speci-
4
95
VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
fiek materiaal beschikbaar zijn waarmee de leerlingen aan de eigen vaardigheidsontwikkeling kunnen werken, zonder dat ze hiervoor steeds een docent of een begeleider nodig hebben. Dat wil niet zeggen dat de docent achterwege kan blijven. Directe instructie en feedback van een docent blijft altijd nodig, zowel in positieve aanmoedigende zin, als voor wat betreft zijn corrigerende functie.
-
Diagnosticeren en remediëren
Wat docenten nodig hebben, is diagnostisch toetsmateriaal voor alle vaardigheden met passend en aanvullend oefenmateriaal, want bij diagnosticeren hoort dat je weet met welke componenten, aspecten of deelvaardigheden de leerling problemen heeft, zodat je de leerling meteen aan het werk kunt zetten om de kwestie op te lossen. De leerling moet ook precies weten waar hij mee aan de slag gaat en met welke perspectieven. Zodra voor de leerling is vastgesteld welke onderliggende vaardigheden hij onvoldoende beheerst, kan er een overstap gemaakt worden naar passend oefenmateriaal. Wanneer er bepaalde tijd – al dan niet individueel –geoefend is, zal de leerling opnieuw aan de toets moeten deelnemen om aan te tonen dat er vooruitgang is.
-
Het instrumentarium Taal de baas
Het webbased diagnostisch instrumentarium Taal de baas is begin 2011 vrij beschikbaar gesteld door het ‘Steunpunt Taal en Rekenen’ voor alle regionale opleidingscentra (roc) in Nederland. Het biedt een serie diagnostische toetsen en daarbij horend passend oefenmateriaal. Met behulp van de diagnostische toetsen kan voor de vaardigheden lezen en luisteren vastgesteld worden waar het bij de leerling aan schort nadat in een eerdere fase is vastgesteld dat er sprake is van een te laag taalniveau. Taal de baas richt zich dus vooral op de vraag: Wat belemmert de leerling in de verdere niveauontwikkeling? Zo kan op zeer efficiënte wijze individueel en op maat aan de onderliggende vaardigheden worden gewerkt. Hieronder worden de onderliggende taalvaardigheden op een rijtje gezet, voor lezen en luisteren die een docent zou kunnen onderzoeken.
5.1 Herkennend lezen
Van sommige leerlingen is bekend dat ze onvoldoende technisch leesvaardig zijn: ze lezen niet vloeiend, ze hebben problemen met sommige clusters van medeklinkers en klinkers en met samengestelde woorden, hun leestempo blijft enorm achter en bepaalde leesvaardigheidsaspecten zijn onvoldoende geautomatiseerd. Een van de onderliggende deelvaardigheden voor lezen betreft ‘herkennend lezen’. Dat houdt in dat de leerling laat zien of hij kan segmenteren, of hij in staat is om losse woorden uit geschre-
96
4. Beroepsgericht secundair onderwijs
ven tekst te destilleren en te identificeren en of hij geconcentreerd kan blijven lezen in langere stukken geschreven tekst.
5.2 Tekstbegrip
Een andere onderliggende vaardigheid voor zowel lezen als luisteren is tekstbegrip en informatie verwerken, dat wil zeggen: de letterlijke betekenis achterhalen. Strategieën die een leerling moet kunnen inzetten zijn ‘voorspellend lezen en luisteren op woord-, zins- en tekstniveau’, ‘selectief luisteren met een luisterdoel’ en ‘die informatie destilleren die voor hem/haar relevant is’. Een goede lezer of luisteraar onderscheidt tevens hoofd- en bijzaken, kan de kern van de boodschap destilleren en samenvatten, kan informatie ordenen in een schema of kan een handeling uitvoeren naar aanleiding van een tekst. Bij lezen zou je moeten kijken of een lezer informatie kan identificeren onder tijdsdruk (‘skimmen’ en ‘scannen’). Ook kennis en gebruik van signaalwoorden, verwijswoorden en verbindingswoorden moet hierbij meegenomen worden.
5.3 Interpreterend lezen en luisteren
Naast het achterhalen van de letterlijke betekenis kan een leerling moeite hebben met het correct interpreteren van de intentie en bedoeling van de spreker of schrijver. Dat doet hij door pragmatische én sociolinguïstische kennis in te zetten. Een leerling moet in staat zijn om op basis van aanwijzingen uit de tekst of de context te bepalen wat het tekstdoel en teksttype is, evenals wat de relatie en afstand is tussen spreker-luisteraar, schrijver-lezer. Op basis van prosodie (bij luisteren) en aanwijzingen uit de tekst of context moet een leerling ook de impliciete boodschap of een niet-expliciet verwoorde emotionele lading (zoals sarcasme en ironie) kunnen afleiden.
5.4 Technisch luisteren
Luisteren is een ingewikkeld top-down en bottom-up proces waarbij het vermogen om zinnen en woorden in gesproken tekst te herkennen (ondanks vervormingen, zoals assimilatie) een belangrijke factor is. Goede luisteraars zijn in staat om te segmenteren en om woorden en zinnen te identificeren. Ze kunnen verschillende accenten, sprekersvarianten en dialecten verstaan en ook geconcentreerd blijven luisteren naar langere stukken gesproken tekst. Ze horen wanneer woorden nadruk krijgen en kunnen verschillende intonatiepatronen onderscheiden. Bij technisch luisteren hoort ook het kunnen onderscheiden van verschillende soorten melodie, toon en pitch met bijbehorende betekenisverschillen.
5.5 Brede woordkennis
Een grote veroorzaker van lees- en luisterproblemen is de geringe woordenschat van bepaalde leerlingen. De schatting is dat de woordkennis binnen de groepen leerlingen
4
97
VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
varieert van 6000 tot ruim 20.000 woorden. Zij zouden 10 tot 30 woorden per dag kunnen bijleren tijdens de opleiding. Met behulp van diagnostische toetsen kan de docent een beeld krijgen van de omvang van de woordenschat. Daarnaast is woordleervermogen bepalend voor de uitbreiding van de woordenschat. Kan de leerling een juiste inschatting maken van eigen woordkennis? Hoe komt hij achter de betekenis en hoe onthoudt hij die? Dat geldt zowel voor algemene woorden als voor beroepstaal- en schooltaalwoorden.
5.6 Diepe woordkennis
Leerlingen met een kleine woordenschat en vooral anderstalige leerlingen hebben moeite met inzicht in diepere woordbetekenissen en kennis van verschillende soorten relaties tussen woorden. Met name in het vakonderwijs zullen ze daar veel last van hebben. Het betreft hier graduele relaties, tegenstellingen, deel-geheel relaties, synoniemen, letterlijk en figuurlijk, super- en subordinatie en ketenrelaties.
Bovengenoemde taalvaardigheden, onderliggend aan lees- en luistervaardigheid worden in het instrument Taal de baas getoetst en geoefend. Het programma biedt elke mbo-docent de mogelijkheid om te onderzoeken welke onderliggende vaardigheden niet goed ontwikkeld zijn en om te bepalen waar nog aan gewerkt moet worden. Na enige tijd oefenen toetst het programma of dat het gewenste resultaat heeft gehad. Omdat het programma in hoge mate docentonafhankelijk kan worden doorlopen, leidt het tot breed inzetbare trajecten voor het wegwerken van taalachterstanden.
Ronde 5
Joke Koopman
CINOP
Contact: jkoopman@cinop.nl
Taalassessoren in beroepsonderwijs 1. Inleiding
Een taalassessor is een professional die de taalvaardigheid van een leerling beoordeelt. Het is vaak een taaldocent die min of meer vanzelfsprekend die rol is toegewezen: maken taaldocenten immers niet al altijd toetsen? En nemen ze niet al jaren die toetsen af en beoordelen ze niet al geruime tijd of de leerling aan de eisen voldoet?
98