William Van Belle · 26ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2012 · pagina 232 - 236
ZESENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
Ronde 7
William Van Belle
KU Leuven
Contact: william.vanbelle@arts.kuleuven.be
Pragmatiek in de taalbeschouwing
1. Inleiding
In de (toekomstige) eindtermen van de 2e en 3e graad van het secundair onderwijs in Vlaanderen wordt onder de afdeling 'Taalgebruik' expliciet verwezen naar het pragmatische domein, o.m. 'taalhandelingen', 'verbale en non-verbale communicatie', `cultuurgebonden aspecten van communicatie'... In deze bijdrage worden enkele begrippen en inzichten uit de hedendaagse pragmatiek behandeld die ook voor de taalbeschouwing in het secundair onderwijs van belang kunnen zijn. Daarbij beperk ik me vooral tot de taalhandelingstheorie. Na uitleg over het begrip 'taalhandeling' als institutioneel feit / onderdeel van het sociale taalgebruiksysteem komen enkele aspecten aan bod waarin de constitutieve regels van taalhandelingen centraal staan:
-
taalhandelingen in het taalverwervingsproces;
-
indirecte taalhandelingen;
-
beleefdheid;
-
interculturele verschillen in indirectheid.
2. Taalhandelingen als institutionele handelingen
Taalhandelingen zijn handelingen die we in het spreken met elkaar realiseren. Stel dat de doorgang je wordt belet door een groepje discussiërende mensen en je wilt je weg voortzetten. Om je doel te bereiken kun je enkele mensen opzij duwen of zeggen "Wil je me even doorlaten". In beide gevallen zul je misschien je doel bereiken, maar in het tweede geval heb je dat bereikt door een taalhandeling (een verzoek). Volgens de taal- handelingstheorie realiseren alle taaluitingen een of meer taalhandelingen. Andere voorbeelden van taalhandelingen zijn: 'belofte', 'uitnodiging', 'verontschuldiging', `bewering', 'dankbetuiging'.
De linguïstische taalhandelingstheorie is schatplichtig aan het werk van twee taalfilosofen: J.L. Austin en J.R. Searle. Searle (1969) heeft de ideeën van Austin verder gesystematiseerd en heeft later (Searle 1995, 2010) de taalhandelingstheorie gekaderd in een groter filosofisch project over de aard en de bestaanswijze van de sociale realiteit.
232
8. Taal- en letterkunde
Voor een goed begrip van wat onder taalhandeling verstaan wordt, lijkt het me nuttig om kort die ruimere vraagstelling te introduceren.
Volgens Searle zijn taalhandelingen een typisch voorbeeld van institutionele fenomenen. Ze bestaan uit een set van constitutieve regels die maken dat uiting X geldt als taalhandeling Y in context C. Institutionele fenomenen (institutional facts) kunnen personen betreffen (voorzitter, rechter, leraar, ouder, huurder), handelingen (taalhandelingen, je belastingen betalen) en objecten, gebeurtenissen en organisaties (geld, rijbewijs, diploma, huwelijk, privébezit, vakbond). Ze moeten onderscheiden worden van pure natuurverschijnselen ("brute facts"), zoals rotsen, een regenboog, wolken en water.
Wat maakt het verschil uit? Die vraag leidt tot een typologie van fenomenen.
-
Institutionele fenomenen zijn functionele fenomenen: ze bestaan met als doel een of ander effect teweeg te brengen en zijn door mensen gemaakt om bepaalde doelstellingen te realiseren. In die zin verschillen institutionele fenomenen van sommige andere functionele fenomenen, zoals een hart, de longen...
-
Institutionele fenomenen zijn van sociale aard. Sociale fenomenen zijn gekenmerkt door een collectieve intentionaliteit (een `wij-intentionaliteit'). Denk aan een voetbalwedstrijd: van de leden van elk team wordt verondersteld dat ze dezelfde doelstellingen hebben, namelijk doelpunten maken, verhinderen dat de andere ploeg scoort, winnen. De doelstellingen van de individuele spelers zijn gebaseerd op de collectieve. Daarbij geldt de veronderstelling dat de andere participanten aan de collectieve doelstelling samenwerken.
3. Institutionele fenomenen zijn een subtype van sociale fenomenen, met als speciaal kenmerk dat de handelingen gekenmerkt zijn door een statusfunctie waarmee deontische macht verbonden is, namelijk een geheel van rechten en plichten. In het geval van institutionele objecten zoals geld, gaat het om de rechten (iets kopen) en verplichtingen (niet verbranden) van de bezitter van het geld.
De rechten en plichten die institutionele handelingen aan het individu opleggen, hoeven niet overeen te komen met de persoonlijke verlangens van het individu. Toch zijn die voldoende voor de verwachte handelingen van het individu. Vergelijk bijvoorbeeld de rechten en plichten die verbonden zijn aan het leraarschap: goed onderwijs verzorgen, examenvragen opstellen, leerlingen evalueren (eventueel een onvoldoende geven)... Als iemand aan die verwachtingen niet voldoet, wordt gezegd dat hij/zij tekortschiet.
Taalhandelingen zijn institutionele fenomenen. Ze worden gedefinieerd door een set van constitutieve regels die de rechten en plichten van spreker en toegesprokene bepalen en maken dat ze de vorm hebben van: X (een bepaalde taaluiting) geldt als Y (een
233
ZESENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
bepaalde taalhandeling) in context C. Ter illustratie volgen de constitutieve regels van een belofte en een verzoek (S = spreker, T = Toegesprokene, H = handeling).
-
Belofte
Propositionele inhoudsregel: een toekomstige H van S.
Voorbereidende regels: a. S is in staat om H uit te voeren.
-
T heeft graag dat S H uitvoert.
-
Het is niet vanzelfsprekend dat S H sowieso zou uitvoeren. Oprechtheidsregel: S is van plan H uit te voeren.
Essentiële regel: de taaluiting geldt als een verbintenis van S om H uit te voeren.
-
Verzoek
Propositionele inhoudsregel: een toekomstige H van T.
Voorbereidende regels: a. T is in staat H uit te voeren en S gelooft dat.
b. Het is niet vanzelfsprekend dat T H sowieso zou uitvoeren. Oprechtheidsregel: S wil/heeft graag dat T H doet.
Essentiële regel: de taaluiting geldt als een poging om T H te doen uitvoeren.
Het moge duidelijk zijn dat de constitutieve regels van taalhandelingen een sociaal taalgebruikssysteem definiëren dat aan de participanten specifieke normen (rechten en verplichtingen) oplegt. Wie bijvoorbeeld iets belooft, wordt eraan gehouden die belofte na te komen, ook als hij/zij niet de bedoeling had om dat te doen.
3. Taalhandelingen in het taalverwervingsproces
De filosofisch-logische analyse van Searle maakt duidelijk dat het taalverwervingsproces voor kinderen veel meer inhoudt dan vaardigheden in verband met de betekenis van woorden en het maken van zinnen. Taalverwerving is het zich eigen maken van een sociaal taalgebruiksysteem. De interpretatie van wat iemand anders zegt, houdt niet alleen in dat men de woorden en het onderling verband van de woorden in een zin begrijpt, maar ook de taalhandeling met de rechten en verplichtingen die erdoor worden opgeroepen. Over die pragmatische aspecten van taalverwerving is echter nog maar weinig onderzoek verricht. Cummings (2009: 32) wijst erop dat er voorlopig weinig bekend is over de normale taalontwikkeling bij oudere kinderen in het pragmatische domein. In het overzicht van Nippold (2006) over het onderzoek naar taalontwikkeling bij schoolgaande kinderen, adolescenten en jonge volwassenen komt het begrip 'taalhandeling' niet eens voor.
De laatste tijd is er wel enig experimenteel onderzoek verricht naar taalhandelingen, vooral naar beloftes (Astington 1988; Cypers 2010). Uit dat onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat een aanzienlijk aantal kinderen tussen 6 en 8 jaar een belofte niet als een
234
8. Taal- en letterkunde
belofte beschouwt als de beloofde handeling niet uitgevoerd is. Ook ander experimenteel onderzoek wijst erop dat het taalverwervingsproces bij lagereschoolkinderen zeker nog niet voltooid is.
4. Indirectheid, beleefdheid en culturele verschillen
Taalhandelingen kunnen op een directe of een indirecte manier gerealiseerd worden. Een verzoek, bijvoorbeeld, kan direct gerealiseerd worden door een taaluiting met het performatieve werkwoord 'verzoeken' of door een bevelende zin (`Geef me de krant even'). Bij een indirect verzoek wordt het verzoek gerealiseerd door een taaluiting die eigenlijk een andere taalhandeling realiseert (bijvoorbeeld een vraag om informatie zoals in `Kan/wil je me de krant even geven?') (Van Belle 2003: 34-41).
In de beleefdheidstheorie van Brown & Levinson (1987) wordt de indirecte realisering van taalhandelingen gezien als een strategie om gezichtsbedreigende handelingen af te zwakken of te vermijden (Huls 2001). In het gebruik van indirectheid bestaan er heel wat verschillen, ook tussen de Europese talen (Claes & Gerritsen 2007; Huls 1991; Ogiermann 2009). Bijvoorbeeld: voor een vriendelijk verzoek kan in het Nederlands gemakkelijk een imperatief gebruikt worden in combinatie met een of meer modale partikels (`eens', 'even, `maar'), terwijl in het Engels de indirecte vraagvormen veel meer gebruikelijk zijn.
Referenties
Astington, J.W. (1988). "Children's understanding of the speech act of promising". In: Journal of Child Language, vol. 15, nr. 1, p. 157-173.
Brown, P. & St. Levinson (1987). Politeness: some universals in language usage. Cambridge: Cambridge University Press.
Claes, M-Th. & M. Gerritsen (2007). Culturele waarden en communicatie in international perspectief. Bussum: Coutinho.
Cummings, L. (2009). Clinical Pragmatics. Cambridge: Cambridge University Press.
Cypers, N. (2010). Belofte maakt schuld. Experimenteel onderzoek naar de ontwikkeling van de belofte bij kinderen van acht en twaalf jaar. Masterproef KU Leuven.
Huang, Y. (2007). Pragmatics. Oxford: Oxford University Press.
Huls, E. (1991). 'Een landenvergelijkend onderzoek naar de formulering van een verzoek'. In: R. van Hout & E. Huls (1991). Artikelen van de Eerste Sociolinguïstische Conferentie. Delft: Eburon, p. 241-258.
235
ZESENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
Huls, E. (2001). Dilemma's in menselijke interactie. Een inleiding in de strategische mogelijkheden van taalgebruik. Utrecht: Lemma bv.
Nippold, M.A. (2006). Later language development. School-age children, adolescents, and young adults. Austin: Pro-ed.
Ogiermann, E. (2009). "Politeness and in-directness across cultures: A comparison of English, German, Polish and Russian requests". In: Journal ofPoliteness Research, jg. 5, nr. 2, p. 189-216.
Searle, J.R. (1969). Speech Acts. An essay in the philosophy of language. Cambridge: Cambridge University Press.
Searle, J.R. (1995). The Construction o f social reality. Londen: Penguin books.
Searle, J.R. (2010). Making the social World. The structure of human civilization. Oxford: Oxford University Press.
Van Belle, W. (2003). Zwijgen is niet altijd toestemmen. De rol van inferenties bij het interpreteren en argumenteren. Leuven: Acco.
Ronde 8
Valerie Van Vooren
Vakgroep onderwijskunde, Universiteit Gent Contact: ValerieP.Vanvooren@UGent.be
Grammaticaonderwijs: het oude zeer 1. Zolang de boodschap maar overkomt
"Poor vocabulary, inaccurate phrasing, bad syntax, incorrect punctuation, an inability to form well-constructed sentences, let alone structure an argument" aldus Davies et al. (2006) over het taalniveau van studenten hoger onderwijs in het Verenigd Koninkrijk. In Vlaanderen en Nederland is deze tendens eveneens voelbaar. Uit onderzoek in 2007 (Trajectum 2008) dat peilde naar het taalniveau van 1100 eerstejaarsstudenten aan de Vrije Universiteit Amsterdam bleek dat 41% van de studenten een onvoldoende haalde voor grammatica; 36 % voor spelling en 58 % van de studenten moeite had met schrijven. Ook in Vlaanderen ontsnappen we niet aan deze trend. Taalleerkrachten in het secundair onderwijs uiten hun onvrede over de gebrekkige taalbeheersing Nederlands van hun leerlingen. Ze wijzen met de vinger naar de overaccentuering van de communicatieve taalvaardigheid en het gebrek aan grammatica in het programma. Waarom steeds 'of/of' en niet 'en/en'? Onze voormalige onderwijsmi-
236