Joop van der Horst · 28ste Conferentie Onderwijs Nederlands · 2014 · pagina 217 - 218
8. Taal- en letterkunde
Haeseryn, W. e.a. (1997). Algemene Nederlandse Spraakkunst. Leuven/Groningen: Wolters-Noordhoff.
Smessaert, H. (2013). Basisbegrippen Morfologie. Leuven: Acco.
Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (2012). ‘Uitgangspunten bij de eindtermen Nederlands van de derde graad aso’. Online raadpleegbaar op: http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/secundair-onderwijs/derde-graad/aso/ vakgebonden/nederlands/uitgangspunten-nederlands-3egraad- aso-2012.pdf.
Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (2012). ‘Eindtermen “Nederlands” van de derde graad aso’. Online raadpleegbaar op: http://www.ond.vlaanderen.be/ curriculum/secundair-onderwijs/derde-graad/aso/vakgebonden/nederlands/ eindtermen-nederlands-3egraad-aso-2012.pdf.
Ronde 6
Joop van der Horst KU Leuven
Contact: joop.vanderhorst@arts.kuleuven.be
Lekenmeningen Over taal bestaan veel meningen. Ook mensen zonder enige taalkundige scholing hebben vaak uitgesproken meningen over taal. Op de een of andere manier lijkt immers iedereen bevoegd om taalkundige uitspraken te doen. Maar ‘lekenmeningen’ wijken dikwijls sterk af van wat in de taalwetenschap als gangbaar inzicht wordt aangenomen. In feite staan zelfs de meeste lekenmeningen haaks op wat wetenschappelijk bekend is over taal, of op wat in de wetenschap een bruikbaar uitgangspunt is. Bijvoorbeeld: de breed aangetroffen mening dat als een woord niet in het woordenboek staat, het niet bestaat. Of toch niet echt, of niet officieel. Een ander voorbeeld is: ‘Het Nederlands is een moeilijke taal’. Het Engels daarentegen geldt dan weer vrij algemeen als een taal die helemaal niet zo moeilijk is. Derde voorbeeld: ‘Engelse woorden zijn niet goed voor het Nederlands’: men dient die liefst te vermijden. Deze opvatting bestaat in gradaties: van strenge afkeurders van eigenlijk ieder Engels leenwoord, tot aan de rekkelijken die een Engels woord wel goedvinden als er niet een ander en Nederlands woord beschikbaar is. Dat lekenmeningen afwijken van wat in de wetenschap gangbaar is, is minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Medische meningen, of meningen over wijn, of over paarden, zijn door de breed verspreide populaire literatuur en door informatieve programma’s |
|
8 | |
217
28ste HSN-CONFERENTIE
over die thema’s helemaal niet zo radicaal afwijkend van wat in de vakwetenschappen gangbaar is. Taalkundige meningen daarentegen zijn, ondanks een kleine eeuw populariserende boekjes, columns, taalonderwijs en alle moderne media, hardnekkig bestand tegen bijna alle invloeden vanuit de taalwetenschap. Uitleggen hoe er in de linguïstiek over gedacht wordt, werkt niet. Dat alleen al maakt lekenmeningen tot een interessant object van onderzoek.
Maar belangrijker nog is de overwegingen dat zulke lekenmeningen steeds opnieuw zo’n grote rol spelen in taalbeleid, onderwijsbeleid en taalpolitiek. Het is een thema dat meer en serieuzer aandacht verdient dan het meestal krijgt. Met andere woorden: het thema is niet enkel vanuit wetenschappelijke hoek interessant, het speelt ook in de praktijk een soms doorslaggevende rol.
Voor het onderzoek is het in de eerste plaats wenselijk om dergelijke lekenmeningen eens te inventariseren. Wat is er zoal in omloop aan meningen? (De juistheid of onjuistheid is daarbij nauwelijks, eigenlijk pas in tweede instantie interessant). Dat inventariseren is minder eenvoudig dan het lijkt. Hoe stel je vast dat een bepaald idee breed onderschreven wordt in de samenleving? Iedereen die wat langer meedraait in de wereld van taalonderwijs, taalwetenschap en taalbeleid herkent de lekenmeningen makkelijk genoeg, maar dat is misschien niet voldoende om ze te identificeren. Menigmaal wordt een lekenmeningen niet expliciet geformuleerd, maar is ze impliciet aanwezig in een uitspraak over een of andere concrete kwestie.
Dan moet nagegaan worden of lekenmeningen tezamen een consistent geheel vormen. Mijn indruk is voorlopig dat de meeste lekenmeningen samen redelijk consistent zijn.
Belangrijke vragen zijn natuurlijk ook: waar komen zulke ideeën vandaan en waarom zijn ze zo hardnekkig? Hoe komt het dat een eeuw taalkundige voorlichting zo weinig effect heeft?
Tot nu toe hebben lekenmeningen slechts enige aandacht gekregen binnen wat men wel noemt folk linguistics, waar vooral de gedachte heerst dat (a) de goegemeente verkeerde opvattingen heeft, en (b) dat dat komt doordat taalkundigen hun wetenschappelijke inzichten onvoldoende verspreiden. Ik denk dat zeker het tweede, en wellicht soms het eerste, niet juist is, en dat de opmerkelijke hardnekkigheid van de lekenmeningen veel dieper zit dan enkel in een tekort aan voorlichting.
Referenties
Bauer, L. & P. Trudgill (1998). Language Myths. London: Penguin Books. Yaguello, M. (1988). Catalogue des idées reçues sur la langue. Paris: Du Seuil.
218