Johan van Iseghem · 8ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1994 · pagina 11 - 16
Bij de opening van de achtste HSN-conferentie
Johan van Iseghem
Aggregatie Nederlands K. U. Leuven
De conferentie Het Schoolvak Nederlands is aan haar achtste editie toe. En als HSN niet alleen maar de federatie zou zijn die ons allen na aan het hart ligt, maar ook nog eens ons levend kind, dan zouden we het nu schoolrijp verklaren en naar de basisschool verwijzen voor o.a. het vervolg op zijn eerste lessen moedertaal. Maar HSN moet wel een heel bijzonder produkt zijn, aangezien het op achtjarige leeftijd al aan de Alma Mater opduikt. Méér zelfs : morgenavond zullen we al kunnen zeggen of het ook als volwaardig geslaagd geproclameerd kan worden.
Samen met mijn medewerkers in de lerarenopleiding Nederlands van de faculteit Letteren aan deze universiteit voel ik me in ieder geval erg opgetogen dat ik deze conferentie en u allen vandaag in Leuven mag verwelkomen. We hebben drukke maanden achter de rug, maar ik blijf de collega's van de federatie HSN bijzonder dankbaar dat ze ons vorig jaar in Amsterdam de kans hebben geboden om voor 1994 de wimpel over te nemen.
1994: een belangrijke conferentie
Het moment waarop dit gebeurt, is noch voor het secundair onderwijs in Vlaanderen, noch voor deze universiteit toevallig of onbelangrijk.
Vlaanderen heeft bij de start van dit schooljaar overal dezelfde onderwijsstructuur opgelegd gekregen, de zgn. eenheidsstructuur, die de netten voor de uitdaging van nieuwe, al of niet uitgewerkte leerplannen plaatst en die op dit ogenblik ook vorm begint te krijgen in fel besproken eindtermen.
Anderzijds heeft deze universiteit vorig academiejaar het definitieve startsein gegeven voor het A.V.L., het Academisch Vormingsinstituut voor Leraren, dat algemeen-didactisch en vakdidactisch onderzoek, lerarenopleiding en permanente vorming voor leraren overkoepelt. Die twee gegevens hebben me er vorig jaar in Amsterdam toe aangezet om de HSN-conferentie tot bij ons te halen en de achtste editie vanuit die dubbele invalshoek te organiseren.
Maar ik had ook mijn derde reden. Ik twijfel er namelijk niet aan dat zeker in Vlaanderen de afstand tussen de secundaire school en de universitaire wereld groot, misschien wel té groot is. Nog afgezien van het feit dat (om het maar eens in modieuze, economische termen uit te drukken) de eindprodukten van de ene onderwijsvorm in hoge mate het basismateriaal vormen voor de andere, betreur
12 Johan van lseghem
ik geregeld dat sommige leraren van de secundaire school in de praktijk weinig of geen voeling hebben met wat er aan inzichten op literair, taalkundig en didactisch vlak in de academische wereld leeft. Een aantal onder hen is daar zelfs vrij principieel, om niet te zeggen hardnekkig in, maar ze hebben ongelijk.
Anderzijds is Vlaanderen een land waar ook die leraar wellicht reden tot morren heeft. Velen verklaren aan het secundair onderwijs geregeld hun liefde of belangstelling, maar de onderwijsopleiding van de licentiaten zit door praktische en principiële problemen van allerlei aard structureel zo vast dat wie er zich dagelijks voor inzet, alleen maar met schroom in de ogen van zijn buitenlandse collega's durft kijken. Voor de opleiding en voor het ambt van de leraar, ook voor de concrete realiteit en voor het ritme van zijn dagelijkse klaspraktijk liggen er in Vlaanderen stapels verbale waardering op de speelplaatsen, maar als het op middelen aankomt zijn die er vaak niet. We zijn daarom bijzonder verheugd dat onze minister van onderwijs nog deze week het uitermate prangende probleem van de opleiding in een lezing heeft aangesneden, en dat hij verklaarde de intentie te hebben om daar op relatief korte tijd ingrijpend werk van te maken. Met vele collega's zien we vol belangstelling naar zijn voorstel uit.
We geloven immers niet in een situatie waarin lerarenopleiding en -nascholing telkens weer losgehakt, om niet te zeggen veroverd moeten worden op de uren of op de bestaffing van de basisopleiding. We delen ten tweede geenszins de mening dat wie lesgeeft in het secundair onderwijs, al die academische inzichten zonder meer kan missen, zoals we ook niet geloven in een goede academische opleiding als er geen concrete voeling bestaat met de kansen en de problemen van levende leerlingen in het secundair onderwijs, of als het lerarenambt als finaliteit van een universitaire opleiding slechts als een marginale interesse van zonderlingen wordt bestempeld.
De HSN-conferenties hebben altijd gemikt op de combinatie van onderwijsveld en beleid, van onderzoek en opleiders : omdat de leraar de academicus het zwijgen niet kan opleggen op grond van diens wetenschappelijke interesse en zijn oog voor het detail; en omdat de academicus ook niet het omgekeerde kan doen als de leraar zijdelingse invalswegen gaat zoeken wanneer hij worstelt met minder enthousiasme bij zijn leerlingen of met een niet automatisch geïnteresseerd publiek. Bovendien is er een belangrijke nevendoelstelling aan de conferenties verbonden : het aanwakkeren van de professionele cultuur onder leraren, waarbij bespreken, evalueren en uitwisselen van lessen en opvattingen onder vakgenoten een normale zaak kan worden. Op dat punt hebben we als leraren nog veel weg af te leggen.
Dat bij dit initiatief de opleidingsinstituten uit Noord en Zuid betrokken zijn, hogescholen en universiteiten, en dat leerplanontwikkelaars, begeleiders, professoren en leraren over diverse facetten van het vak met elkaar rond de tafel gaan zitten, is in dit perspectief een goede zaak. Ik hoop dat HSN-8 het zoveelste overtuigende bewijs kan leveren dat dergelijke ontmoetingen te boeiend zijn om de actuele gedachtenwisseling over opleiding, nascholing en onderwijs door de ene of door de andere instantie te laten monopoliseren. We kunnen ons in dat opzicht overigens afvragen of in de toekomst ook het moedertaalonderwijs van de basisschool geen ruimte binnen de conferentie moet krijgen.
Opening van de achtste HSN-conferentie 13
Het programma
De komende twee dagen worden er u veertien presentaties over literatuuronderwijs gebracht. De modale leraar Nederlands staat immers voor een grote uitdaging. We beleven de bloei van een boeiende jeugd- en adolescentenliteratuur, er wordt gevraagd om aandacht te besteden aan de Europese dimensie van literatuur, het multiculturele aspect eist tijd en aandacht op en het interartistieke element blijft een lokkend perspectief met talrijke didactische mogelijkheden. Diverse werkwinkels gaan op facetten hiervan in. Wat doen we b.v. met de mediatisering van de literatuur, met een schrijver die geregeld voor de lens probeert te schuiven of die over literatuur spreekt in termen van 'performance' ? Leerlingen hebben daar vragen en bedenkingen bij : hier liggen dus aanknopingspunten voor de lespraktijk. Welke bruggen kunnen we slaan vanuit het perifere leesgedrag van leerlingen om ze te leiden naar kwalitatief betere literatuur? Hoe kunnen we jongeren via de systematiek van een zes jaar volgehouden schoolproject tot het lezen, smaken en misschien zelfs schrijven van gedichten brengen ? Het zijn maar enkele vragen die in de literatuurstroom van deze conferentie .aan de orde zijn, maar ik twijfel er niet aan dat het om boeiende materie gaat, waarbij mensen uit de praktijk met succes kunnen rapporteren over uitgeprobeerd onderwijsgedrag.
Ook taalkunde en taalbeschouwing hebben hun deel gekregen. Vanochtend al hadden we een soort aanloop tot deze conferentie, waarin William Van Belle (KU Leuven) kritische reflecties formuleerde bij de evolutie van leerplannen en eindtermen moedertaalonderwijs. Ik dank hem bij deze officiële opening nogmaals van harte omdat hij op ons verzoek inging en de uitdaging aanvaardde om vanuit de taalkunde toetsstenen aan te reiken waar de praktijk van het moedertaalonderwijs af en toe misschien wat kritiekloos overheen stapt. De zo nodige praktijk van de vier vaardigheden moet inderdaad gerealiseerd worden op een goed overwogen, gecontroleerde en afgemeten manier. Ik geloof dat we in het moedertaalonderwijs op dat vlak nog naar een modus vivendi moeten zoeken : althans in Vlaanderen kwamen vele scholen nog maar pas onder het andere extreem uit en riskeren we zonder goede didactische begeleiding wellicht vele roekeloze sprongen in het ongewisse. Communicatief gericht moedertaalonderwijs efficiënt uitbouwen door het veilig langs de gevaarlijke klip van het babbelonderwijs heen te loodsen, dat is geen sinecure.
We vonden het bij de planning van deze conferentie daarom ook belangrijk de vier vaardigheden systematisch aan bod te laten komen in een afzonderlijke stroom. De gedachte aan een repertorium van taalvaardigheden, het aanbrengen van deelvaardigheden binnen de totaliteit van elke vaardigheid, lijkt me daarbij een concept dat in de toekomst veld moet winnen : jongeren hebben nood aan afgebakende stapstenen, zodat ze steeds weer naar complexere taalhandelingen kunnen overgaan. In dat opzicht vind ik het op dit ogenblik b.v. een beetje ontmoedigend te moeten vaststellen dat vele leerplanonderdelen, rapporten over eindtermen en didactische publikaties nogal gemakkelijk alinea's van mekaar herhalen. Een doorgedreven leerlijn met graduele opbouw ontbreekt, tot ergernis van veel competente en oprecht meezoekende leraren en begeleiders. Boven-
14 Johan van Iseghem
dien stellen we niet zelden vast dat de vakwerkgroepen binnen de scholen vastlopen op de vraag van de evaluatie van de vaardigheden. De VVM-studiedag van dit voorjaar heeft het er al uitgebreid over gehad, maar er is nog maar weinig opgelost. Schrijven biedt daarbij nog het grootste houvast, maar dat levert meteen ook het grootste pak huiswerk voor de leraar Nederlands op. In dat opzicht is hij al de absolute recordhouder van de secundaire school. Wat de evaluatie van spreken en luisteren betreft, tasten vele leraren compleet in het duister. Gedachtenwisseling, materiaalontwikkeling en verdere informatie daarover lijken me bijzonder belangrijk. Ik hoop dat referaten en daarop aansluitende besprekingen van deze conferentie daar een verdere aanzet toe kunnen vormen.
We hebben bewust ook plaats ingeruimd voor enkele lezingen vanuit het Steunpunt Tweede Taal, dat o.l.v. Koen Jaspaert aan deze universiteit werkzaam is. Wat door deze groep — in een bestendige dialoog tussen onderzoek en lespraktijk —al werd gerealiseerd, lijkt me een levendig bewijs van de stelling dat wetenschap en onderwijs elkaar eerder dienen op te zoeken dan uit te sluiten. Binnen de acute maatschappelijke problematiek van taalarme leerlingen, migranten en anderstalige neveninstromers levert het Steunpunt — in wisselwerking met proefscholen en zelfs schoolboekenontwikkeling — uitermate boeiend werk. Ik ben blij dat ze ertoe bereid waren hun concept in vier lezingen aan ons te komen voorstellen.
Ook voor het technisch en beroepsonderwijs hebben we bewust en principieel een afzonderlijke stroom ingeruimd. Sedert vorig jaar hebben we elke aspirantleraar die bij ons de opleiding Nederlands volgt, ertoe verplicht om minimum één derde van zijn stagepakket binnen deze onderwijsvorm af te werken. Voor de studenten blijkt het telkens een ontdekking : licentiaten Nederlands in opleiding komen bijna steevast uit het algemeen secundair onderwijs, studeren in functie daarvan en denken al te uitsluitend om ook dáár alleen maar te solliciteren. Het indringende aroma van cosmeticaprodukten bij de afdeling haarkapsters, de snerpende machines op de draaibanken of de geur van de schaafkrullen bij schrijnwerkers in opleiding kennen ze niet. De reacties van de meeste studenten op deze stage-opdracht zijn onverdeeld positief We kunnen ons bovendien verheugen op een uitermate enthousiaste respons vanwege de betrokken scholen. Wel rijzen er bij de studenten soms indringende vragen over ervaren tekorten en over de relevantie van elementen in de basisopleiding. Ook die vraag zullen we in de toekomst, in een open dialoog tussen onderwijs en universiteit, onder ogen moeten zien.
De feiten liegen er immers niet om. Zowat twee derden van de jongeren ronden hun studieloopbaan vóór 18/19 jaar af in deze onderwijsvorm; meer dan 70 % van ze studeert verder in het hoger technisch onderwijs. Twee derden van de afgestudeerde licentiaten komen daar dus ook in terecht. Als de universiteit echt een `universitas' is, een 'denker' van de universele wereld, dan kan ze niets anders dan in haar academische basis- en lerarenopleiding ook dat grootste gedeelte van de onderwijswerkelijkheid 'mee-denken'. Ik ben ervan overtuigd dat dit belangrijke gesprekken zal opleveren en dat er op een aantal terreinen misschien bijsturing vereist zal zijn. Maar er bestaat geen eerlijk alternatief : we kunnen geen aanspraak maken op de titel `universitas' als de realiteit en de problematiek
Opening van de achtste HSN-conferentie 15
van de werkelijkheid vooraf op maat moeten worden geknipt. Ooit lukte het Galilei niet om de pausen met een sterrekijker het bewijs van zijn inzichten te leveren, alleen maar omdat ze vreesden dat het wereldbeeld van de bijbel aangetast zou worden. Als de lerarenopleiding in haar inhoudelijke en didactische aspecten de sociale realiteit van de grootste groep jongeren niet mee verrekent, komen we in een soortgelijke situatie terecht.
In deze schets van krachtlijnen voor HSN-8 kan ik niet op alle stromen en referaten ingaan. De sprékers zullen me dat vergeven. Toch wil ik nog graag uw aandacht vragen voor een paar andere, belangrijke conferentie-onderdelen. Vooreerst het referaat over Nederland en Nederlands in Vlaamse schoolboeken, dat we helaas geen pendant konden geven over Vlaanderen in de Nederlandse schoolboeken. Wie gelooft in de eenheid en/of integratie van de Nederlanden, kan op dit ogenblik beter niet lezen in de schoolboeken : het is in dat opzicht over de hele lijn bijzonder droevig. Onze medewerker Geert Claeys is zo vriendelijk geweest om daar de nodige kritische ideeën bij te formuleren. Vanuit het beleid is hier ongetwijfeld nog veel ondersteunend werk mogelijk. Daarom verheug ik me ook bijzonder over de komst van Greetje van den Bergh, de algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie, naar deze conferentie morgen : ze zal een nieuw initiatief aankondigen, dat voor verdere consensus tussen alle betrokkenen kan zorgen. Ik ben haar dankbaar dat ze de voorstelling van deze primeur voor Leuven heeft willen voorbehouden.
Wie nog verder over de dialoog tussen leraar en beleid wil nadenken, kan daarna de denkpistes van Mark van Bavel volgen, die het zal hebben over de eventuele noodzaak van een beroepsvereniging — geen vakbond — voor leraren Nederlands.
Tot besluit
Er is dus stof voor gedachtenwisseling op deze twee dagen. Dat we vandaag daarvoor met zo'n 250 en morgen met 280 zijn, geeft ons als organisators een heerlijk gevoel van respons. We zijn u allen dankbaar voor uw deelname.
Ik dank ten slotte onze sponsor, de verzekeringsmaatschappij ABB, zonder wie dit initiatief dit jaar compleet ondenkbaar zou zijn geweest. Ik dank mijn medewerkers, Bernadette Rutgeerts en Jan Uyttendaele, die al van december 1993 met mij de vele praktische zorgen deelden die bij een organisatie van dergelijk formaat dagelijks om het hoekje komen kijken. Ik dank het A.V.L. voor zijn morele steun en de diensten van deze universiteit die mee hielpen financieren.
Een gemeend woord van dank ook aan collega Frans Zwitserlood van de universiteit van Amsterdam en aan Peter Nieuwenhuijsen uit Groningen, die in de loop van het voorbije jaar goede vrienden zijn geworden — al had dat soms te maken met heel late telefoontjes uit Brugge naar Nederland en omgekeerd; dank ook aan Mark van Bavel, begeleider Nederlands in het bisdom Antwerpen; aan Hugo
1 6 Johan van Iseghem
de Jonghe, voorzitter van de leerplancommissie Nederlands voor het katholiek secundair onderwijs; aan collega's Michaël Goethals en Jan Nowé; aan Lies Sercu, assistente; aan Agnes Van Beveren, secretariaat : ze zijn ons met hun ervaring en met talloze adviezen telkens op het goede moment behulpzaam geweest.
Ik dank ook de vele sprekers, die aan dit gebeuren hun medewerking verlenen. Laat me ter afronding al deze mensen en ook mezelf als spreker maar vergasten op twee kwatrijnen van Leonard Nolens, die in weliswaar andere omstandigheden toch treffend de onzekerheden en de complexe psychologie van optredende dichters of referaathouders wist te verwoorden.
Heel de reis naar hier heeft hij zijn komst verstopt, Hij dacht, als ik daar straks zal staan in een zaal Vol vechtende stemmen, vol zwemmende schimmen, Als ik dat podium zal beklimmen om af te dalen
In mezelf, als ik die menigte mijn mens zal tonen
In de volle glorie van zijn logge monoloog,
Hij dacht, zal iemand zich dan kleden in mijn maten
En gewichten, me verdunnen of verdichten met zijn naam?
Aan al wie hier vandaag of morgen het woord zal voeren, wens ik dat dan ook toe : dat het publiek zich af en toe zou kleden in de maten en gewichten van de referaathouders. Want of we elkaar nu gemakkelijk weten te vinden of met onze gedachten nog ver bij elkaar vandaan blijken te wonen, als we hier samen zijn, dan is het alleen maar omdat één gemeenschappelijke interesse ons allen boeit en samenhoudt : méér kansen en groeiende kwaliteit voor Het Schoolvak Nederlands.
Met die overweging verklaar ik de achtste conferentie graag voor geopend.