Joop Wammes · 5de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1991 · pagina 263 - 266
Joop Wammes
BERGBEKLIMMEN OF PARACHUTESPRINGEN? VOORSTELLEN TER VERBETERING VAN HET LEESGEDRAG VAN ANDERSTALIGE IBO- LEERLINGEN
Wij hebben een samenhangende reeks uitgewerkte oefentypes besproken, die mogelijk zijn om de gevorderde anderstalige in klas 2-4 van het ibo tot een aanzienlijk beter leesgedrag te laten komen. De lezing was niet alleen bedoeld voor docenten Nederlands van het ibo, maar ook voor docenten Nederlands in de onderbouw lbo-Mavo en remedial teachers.
We mogen aannemen dat de gemiddelde anderstalige leerling in het vo. een leesachterstand heeft ten opzichte van de gemiddelde autochtone leerling. Wij mogen bovendien aannemen, dat een tekort aan woordenschat een zeer belangrijke oorzaak is van het leesprobleem. Dat tekort aan woorden kan m.i. niet worden ingehaald door de leerling 'extra lessen' te geven. Beter is het om de woordenschat te accepteren als een eigenheid van de leerling, en de leerling een ander leesgedrag aan te leren. Een ander leesgedrag aanleren houdt in, dat we het huidige leesgedrag moeten veranderen.
Gesteld dat de anderstalige leerling de volgende tekst moet lezen uit een Kennis der Natuur-methode:
De levende wezens op aarde kunnen we in drie grote groepen verdelen: mensen, dieren en planten. Elk soort heeft zijn eigen manier van leven. Een zwaluw leeft anders dan een madeliefje.
De tekst is tot de laatste zin goed te begrijpen. Maar voor te stellen is dat een anderstalige leerling de als uitleg bedoelde woorden zwaluw en madeliefje niet begrijpt. Het woordenboek zal geen uitsluitsel kunnen geven. Wat heb je immers aan de uitleg trekvogel en meizoentje?. Wat U de anderstalige moet leren is deze onbelangrijke moeilijke woorden te durven negeren. De beide woorden verstoren slechts het begrip voor de tekst.
De meeste leerlingen lezen woord-na-woord. We noemen dit leesgedrag Bergbeklimmend Lezen, omdat totaaloverzicht pas kan worden verkregen op het einde van de beklimming. Althans: dat hoop je dan. Voor anderstalige leerlingen is deze methode fataal: door ontbrekende woordkennis raakt ieder verband verloren, en weet de leerling al na enkele minuten niet meer wat hij/zij aan het begin gelezen heeft.
263
Ik pleit dus voor een benadering waarbij de anderstalige leerling eerst een totaaloverzicht probeert te verkrijgen. Zoals een parachutist tijdens zijn sprong eerst op grote hoogte een totaaloverzicht van het landschap heeft, en pas daarna de details kan zien, zo kan de lezer de ogen eerst over de lay out laten glijden. Hierdoor krijgt de lezer een globaal idee van de inhoud. Vandaar dat we spreken van Parachute-springend Lezen.
De eerste stap: parachutespringend lezen
ÃÂ
Als eerste activiteit bekijk de parachute-springende lezer de illustratie, en vervolgens de titel. Dan daalt de parachutespringer af naar de tussenkopjes.De tussenkopjes verwijzen vaak naar de diverse deelaspecten van het besproken onderwerp. Verdere ondersteuning geven de cursief- of vetgedrukte woorden. Een speciale 'blikrichter' is de kantlijn-tekst, die vaak in schoolboeken voorkomt.
Nu is de leerling al enigszins tot schematiseren van de tekst in staat: het onderwerp kan aangegeven worden (titel, illustratie), en in welke onderdelen het onderwerp uiteenvalt (tussenkopjes, kantlijnteksten, gedrukte woorden, etc). Dit schematiseren als geheugensteuntje is belangrijk om de rode draad van het verhaal vast te kunnen houden. Vervolgens moet de anderstalige leerling leren inzien, dat niet elke alinea even belangrijk is. Anecdotes b.v. moeten niet in het schema opgenomen worden. |
|
fig. 1. De Parachutespringer |
De parachutespringer is nu bijna geland. De alinea zelf moet gelezen worden. Niet elke zin in de alinea is belangrijk. Vaak bevat de eerste zin de essentie van de alinea, b.v,:
Ongelukken
Oude mensen en kleine kinderen hebben de meeste kans op een ongeluk. Oude mensen krijgen vaker een ongeluk omdat ze minder goed zien en horen en omdat hun reactievermogen achteruit is gegaan. Oudere mensen zijn bovendien minder soepel. Kleine kinderen
264
krijgen vaker een ongeluk omdat ze speels zijn en nog niet goed weten, wat er allemaal gevaarlijk is.
De eerste zin vat de alinea heel begrijpelijk samen, en de rest van .de alinea is als een uitleg op te vatten. Een opvallend kenmerk van de eerste zin is dat deze in eenvoudige bewoordingen is gesteld, en de uitleg daarentegen in moeilijke bewoordingen (soepel, reactievermogen en speels). In deze alinea zou de anderstalige leerling drie keer onnodig zijn vastgelopen op de uitleg, en niet op de informatieve kernzin! (Vergelijk het madeliefje-voorbeeld). We moeten de anderstalige leerling dus leren zich te concentreren op de kernzin (in schema zetten!), en een eventueel woordenschatprobleem in de rest van te alinea te negeren.
ÃÂ
De tweede stap: bergbeklimmend lezen
De anderstalige leerling weet dat onbelangrijke moeilijke woorden genegeerd moeten worden. Maar wat te doen als het moeilijk woord in een belangrijk tekstgedeelte staat? Nu volstaat het parachutespringend lezen niet meer: de leerling zal woord-na-woord moeten lezen om de betekenis te kunnen kra- |
Deze moeilijke woorden kunnen in het woordenboek worden opgezocht, maar dat kost erg veel tijd. Misschien is een betere strategie de betekenis van het moeilijke woord te raden op basis van de woordvorm. De woorden speels, reactievermogen en trekvogel zijn wel-
licht zo te raden, maar de woorden soepel en madeliefje niet. Deze raadmethode is dus niet volledig genoeg.
Er is een betere strategie: raden op basis van de context. Belangrijke moeilijke woorden komen in een tekst in verschillende pregnante contexten voor, en met behulp van die contexten valt de betekenis te raden. Problematisch aan het leesgedrag van slechte lezers is dat ze die context onvoldoende gebruiken. Om de contextbenutting te verbeteren, gebruiken we de zgn. 'gatentekst' als oefentype. De woorden die weggelaten zijn kunnen alleen ingevuld worden door de context erbij te betrekken, b.v:
"De kievit is een trekvogel. Vroeg in het voorjaar komt hij terug naar ons land. zijn
grondbroeders. Zij maken hun nest op de
ken.
265
fig. 2. De Bergbeklimmer
Verder is in deze fase de analyse van signaalwoorden van belang. Signaalwoorden die b.v. oorzaak en gevolg met elkaar verbinden (door, doordat, daardoor, hierdoor). Door leerlingen bewust te maken van de functie van signaalwoorden, leren ze het verband tussen belangrijke woorden te doorzien.
Bergbeklimmend lezen is verder van belang bij het beantwoorden van tekstvragen. Vragen beginnen veelal met vraagwoorden. Zo vraagt het vraagwoord Waardoor ? naar een oorzaak. Door nu in de tekst het signaalwoord voor oorzaak te zoeken, vindt de leerling het antwoord op de vraag: achter het signaalwoord staat dan de gezochte oorzaak.
Literatuur
De docent die door mijn lezing overtuigd is geraakt van de juistheid van de aanpak, behoeft niet zelf het lesmateriaal te maken. Er zijn gelukkig drie methoden beschikbaar:
Anders Nederlands Verder Lezen; LPC. Deze methode traint vooral het "parachute-springen".
Weet wat je leest; Jacob Dijkstra. Helaas is de lay-out niet al te aantrekkelijk.
Parachutespringend en bergbeklimmend lezen, leerlingenboek. Deze methode sluit nauw aan bij bovenstaande theorie. Verkrijgbaar bij I. Herstel (020-6762758), en H. Roeten (020-6714554).
266