Ward Peinen · 7de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1993 · pagina 197 - 199
Uitspraakleer
Ward Peinen(1)
Wie uitspraken wil doen over iemands uitspraak van het Nederlands, begeeft zich op glad ijs. Als Vlaming in Nederland komen praten over uitspraak geeft een gevoel dat vergelijkbaar is met dat van de legendarische hoogleraar fonetiek Daniel Jones, toen hij zijn al even legendarische English Pronouncing Dictionary inleidde met het vermoeden dat zijn criteria om iemands uitspraak van het Engels beschaafd te noemen in Amerika niet veel succes zouden boeken.
In feite is hiermee de toon gezet. Trouwens, alleen de term 'beschaafd' is al een probleem. 'Received Pronunciation' (RP) in de Engelssprekende wereld en 'Algemeen Beschaafd Nederlands' (ABN) in Nederland en Vlaanderen zijn begrippen uit een tijd toen men botweg stelde dat 'beschaafd' werd gesproken door (hoog)geschoolde lui -en dialect door sociaal lagere klassen die dus minder beschaafd waren. Het is in dat verband aardig om te merken dat Daniel Jones' voorkeur uitging naar 'boarding schools'. Want leerlingen die na de lesuren gewoon weer naar huis gingen, kwamen van de weeromstuit weer terecht in de invloedsfeer van het dialect en maakten dus, zo meende hij, behoorlijk weinig kans om RP-Engels ooit vlot te beheersen.
Griffioen en Damsma hebben daar heel andere ideeën over. In hun Zeggenschap laten zij er geen twijfel over bestaan dat louter de uitspraak van een taal nooit een middel mag of kan zijn om arbeidersmilieus te onderscheiden van hogere milieus of om discriminaties in te bouwen in het onderwijs en daardoor leerachterstanden te laten accumuleren. Toch wil dat in de dagelijkse schoolpraktijk nog wel eens voorkomen. Leraren onderdrukken vaak niet zonder moeite de neiging om dialectsprekers in de klas een lagere quotering te geven, zelfs wanneer die gelijk presteren met de 'b eschaafdsprekers'.
Dan is er de vraag: wat is correct? Mijn collega's en ik zaten daarmee, want wij wilden een boekje maken over uitspraak. Een boekje dat bruikbaar was voor iedereen vanaf het eerste jaar voortgezet onderwijs. En zo'n boekje kàn toch gewoon niet zonder normatieve standpunten...Maar normen zijn arbitrair, bewegen zich op het scherp van de snede. Geen twee personen, afkomstig uit dezelfde plaats van geboorte en opgegroeid in hetzelfde dialect of sociolect, spreken hun taal op dezelfde manier uit. Als ik Robert Long beluister en even later één van de nieuwslezers op het BRTN-journaal, hoor ik duidelijk verschillen maar ik kan niet zomaar beweren dat één van beiden een minder correcte uitspraak heeft. Ik zou ook niet kunnen kiezen tussen het Frans van het Ile-de-France en de regio rond Marseille, evenmin tussen het Duits van de Berlijner en dat van een inwoner uit Salzburg.
Laten we dus aannemen -terwille van de lieve vrede- dat 'correct' varianten heeft. Daniel Jones gaf dat overigens ook ruiterlijk toe. Hij schreef zijn Pronouncing Dictionary enkel en alleen op basis van dàt lokale taalgebruik waarmee hij dagelijks voeling had en waarvan hij volledige en accurate gegevens kon optekenen. En die regionale taal noemde hij niet noodzakelijk beter of mooier dan om het even welke
197
andere regionale taal.
Blijft de vraag naar de functionaliteit van een standaard. Het feit dat standaard-Nederlands vlot verstaanbaar is in heel het Nederlandssprekend deel van de wereld (het zogenaamde communicatiebereik) betekent niet dat standaard-Nederlands door de meerderheid van de nederlandstaligen gesproken wordt. Het ligt integendeel in de mond van een minderheid. Dat stemde de Vlaamse pionier voor een 'beschaafde' uitspraak, dr.Em.Blancquaert, wanhopig en hij verdedigde met gloed de missie van de 'Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal' (vso) die in 1913 werd gesticht om tot in de verste uithoeken van Vlaanderen lessen en voordrachten ter verspreiding van het beschaafd Nederlands te geven. Zijn gedrevenheid stoelde op de vaststelling dat de Belgische taalstrijd tussen Frans en Nederlands in wezen een sociale strijd was tussen de franstalige elite en het in alle aspecten van het sociale, economische en culturele leven achtergestelde Vlaanderen. Het was zijn overtuiging dat het Vlaamse volk maar goed respect kon afdwingen en zijn rechtmatige belangen binnen het Belgische staatsbestel kon opeisen van zodra het zijn taalgebruik ging veredelen tot een volwaardig cultuur- en communicatieinstrument. Als het nu dus Vlamingen zijn die een Uitspraakvademecum op de markt brengen, heeft dat zo zijn historische context.
Die tijd van idealisme ligt nu wel ver achter ons; vele objectieven uit de barricaden-tijd zijn gehaald. Eigenaardig genoeg lijkt nu een tijd van speelse afbraak te zijn begonnen: Vlaanderen exporteert de taaldraak Urbanus als opperste vorm van jolijt, Nederland voert de wanklanken van Zeg 's Aa en Flodder uit en reclamespotjes slaan pas echt goed aan als ze in puntig dialect zijn gesteld.
Een en ander noopt dus tot bescheidenheid. Schrijvers van uitspraakboekjes koesteren best geen ambities om de rol van uitspraakhervormer te spelen. Het opleggen van één model zal overigens wel een illusie blijken. Als er een standaardversie moet komen, komt die er wel vanzelf -zij het dan met af en toe een stapsteen in de goede richting, bijvoorbeeld in de vorm van een publikatie die registreert wat op een bepaald ogenblik voor een aanzienlijke bevolkingsgroep aanvaardbaar is als referentiegegeven. Onze bekommernis als auteurs van een uitspraakvademecum was dus niet de bekommernis van Griffioen en Damsma. Hun uitgangspunt zat in de hoek van de didactiek, en in die context is tolerantie van leraren ten aanzien van dialect op de school een verdedigbaar besluit. Wij wilden een referentiewerkje bieden over de uitspraak van het Nederlands zoals wij dat horen in de Brabantse as Breda-Antwerpen-Leuven, uitspraak die trouwens het dichtst de normering benadert die na het baanbrekend werk van Em.Blancquaert in Vlaanderen algemeen wordt aanvaard. Daarmee is zoveel als gezegd dat wij in een reeks gevallen beduidend afwijken van het Uitspraakwoordenboek der Nederlandse Taal van De Coninck. In dat woordenboek is naar ons gevoel teveel toegeving gedaan aan de neiging tot spreken met slappe articulatiemotoriek. Anders gezegd : okay voor 'correct met varianten', maar geen tolerantie die teveel op normloosheid gaat lijken.
Wat de opportuniteit van een uitspraakvademecum betreft, stellen we intussen wel vast dat in formele communicatie een onverzorgde of sterk dialectisch gekleurde uitspraak gesanctioneerd wordt op een wijze die vergelijkbaar is met de manier waarop spelfouten worden gesanctioneerd. In het onderwijs hebben 'progressieve' denkers goed praten over het relatieve on-belang van dt-fouten, de sociale conventies
198
zien er nog altijd heel anders uit. Wij gingen ervan uit dat het met de waardering van de uitspraak dezelfde kant opgaat. Wat we zeggen is een soort auditief visitekaartje en dat bieden we toch liever niet aan als het beduimeld is. Wij zijn dan ook de mening toegedaan dat didactisch-pedagogische tolerantie t.a.v. dialect niet noodzakelijk het algemene streven naar een zo zuiver mogelijke uitspraak van het Nederlands in de weg hoeft te staan.
Wij vinden bijvoorbeeld dat de uitspraak met halflange o van het woord gewoon correcter is dan de diftongering waarmee de Nederlanders die klank bewerken. Wellicht is demèntie een veel gevaarlijker ziekte dan dementiè, maar wij hebben geen moeite met mensen die daar anders over denken. Wij hebben wel een klein beetje moeite met Vlamingen die mordicus 'Hollands' willen klinken teneinde noordelijk van onze landsgrens toch maar niet als Vlaming gedetecteerd te worden.
We zijn er ons inmiddels van bewust dat op uitspraakboekjes een bepaald stigma kleeft : men vindt ze betuttelend, of al gauw achterhaald, of ver verwijderd van de dagelijkse functionele taalgebruikssituaties. Daarom gaan er ook altijd weer stemmen op die zeggen: uitspraakonderwijs, zo dat al nodig mocht zijn, moet geïntegreerd worden in de andere taalonderwijscomponenten. Het is nog maar de vraag wat met geïntegreerd wordt bedoeld. Je kunt iets zo integreren dat het onder de oppervlakte verdwijnt. Onze benadering is: luister, die klank in dat woord klinkt zo, spreek het woord eens uit -eerst apart en dan in een zinnetje zoals we er per dag wel tientallen gebruiken- en gaandeweg gaat het woord voldoende gaaf klinken in levensechte dialoogjes. Zonder de zwaarte van academische theorieën. Maar we zijn wel voorstander van enige regelmaat in bewustwording en oefeningen (die overigens niet eens zo lang moeten duren).
Dat is overzichtelijk, bevattelijk, berekend op succeservaring en zelfs bruikbaar voor de niet-Nederlandstalige die zich de uitspraak van onze taal eigen wil maken via confrontatie met voorbeelden die boven en onder de Vlaams-Nederlandse grens (wederzijds) worden aanvaard.
Of daar ooit eenklank uit voortkomt, weten we niet. Misschien is die ook niet zo heel echt nodig.
Noot
1. Co-presentatoren en co-auteurs waren Jelle Aalbrecht en Paul Sas.
199