Beeldende schrijfopdrachten

Gilberte Aerts  ·  11de Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  1997  ·  pagina 10 - 17

Beeldende schrijfopdrachten

GILBERTE AERTS

Verantwoording en opzet

(Beeldend) schrijven is meer dan stellen, het is de moeizame ontmoeting van wanhopige docenten en wanhopige leerlingen die samen de even moeizame weg gaan van 'Bah, schrijven' naar 'Ha, schrijven'.

Ja, het kan, een schrijfpracticum geven op een motiverende, effectieve en efficiënte manier, als er gewerkt wordt met een stap–voor–stap–methode. Samen moeten we de vicieuze cirkel doorbreken en veel meer energie steken in het creatief schrijfproces dan in de traditionele correcties en beoordelingen. Elke leerling kan de schrijver worden die hij in aanleg is als hij zijn waarnemingen kan vertalen, hanteren en beeldend verwoorden. Het hoofddoel van schrijven is graag schrijven en dat doet elke tiener bijzonder graag als hij mag computeren en als zijn geesteskinderen mogen gebundeld worden in een schrijfdossier, een écht boek met illustraties, net als in het poëzieboekje uit zijn kinderjaren.

Onze volgelingen zijn pc–tv–kinderen. Willen wij hen blijven motiveren, dan moeten wij meespelen. Een atelier, griezelmaskers maken op een krakende toneelzolder, samen kijken naar een film, een fotoboek omwerken tot dia's, zelf filmen, mijmeren bij kaarsen en ballonnen, het parfum van een lenteboom opsnuiven, de buik van een wilde kastanje strelen, even de nieuwe spellingsles in de lade opbergen en met de leerlingen naar buiten lopen om de eerste sneeuw van het jaar door de vingers te laten glijden... meer is er niet nodig om gewapend met een bagage schrijfvaardigheid bezield en hoopvol aan een verhaal, een gedicht, een rollenspel of een fotoromannetje te beginnen en beeldend uit te werken. 't Lukt vast als de docent meeschrijft en mee op zoek gaat naar associaties, krachtige beelden die omschrijvingen in veel woorden overbodig maken.

Graag bied ik u een les `schrijfbrood' aan (niet gesneden, dat moet u zelf doen!) met een dankjewel aan mijn ex-leerlingen, die me al hun workshopmateriaal zomaar gegeven hebben, gratis, belangloos en ... met een knipoogje.

Noot

1.   De lessen 'Beeldend schrijven' verschijnen in het leerboek 'InterNed'. Lier: Van In.

10

Vertellen

Niet zomaar een verhaal maar wel een griezelverhaal

Angst is zoals een vuurtje. De mens speelt er graag mee... maar hij blijft liefst op afstand. Griezelen is het afreageren van je angst. Het is zelfs prettig. Met genotvolle rillingen kun je genieten van een spookverhaal, een stukje vampirisme, magie, occultisme, horror of voor de toekomstmensen onder ons: een spetterende SF-story.

1. De inleiding van een kort griezelverhaal

De beste manier om zich van een dodelijke beklemming te bevrijden is een vertelling, een spel, maar dan wel een akelig spel. Dat spel speel je bij een haardvuur in november of onder je donsdeken na een beklemmende laat-avond-film. Aan zo'n verhaal begin je niet zomaar. In de bibliotheek brengen grootmeesters als A.Conan Doyle, T.L. Peacock, Oscar Wilde, Robert Bloch, John Flanders, Edgar Allen Poe en Roald Dahl je in de sfeer.

Begin er nu zelf aan. Schrijf je angst uit, schrijf je angst weg!... De introductie van 'Een akelige opdracht' kan je op weg helpen. Het verhaal speelt zich af in het 'nu'. Hoe weet je dat zeker? De postkoets met de paarden doet ons echter denken aan 'toen'.

DE GAMMELE POSTKOETS met de twee schichtige paarden ervoor en de oude koetsier op de hok snelde door de nevelige herfstnacht. Het vroor en een gure noordooster deed de ontbladerde pijnboomtakken afknappen. In de verte klonk het gejammer van een in doodsnood kermend wolfsjong en voor de paardenbenen schoot een vreemd soort viervoeter grommend en blazend over het halfduistere bospad. Het door de nevel gefilterde maanlicht bescheen zijn pokdalige gezicht en deed dit vaalgroen oplichten. Ongeveer halverwege tussen zijn te ver uiteenstaande ogen ontsprong een formidabele neus, die tot over zijn bovenlip reikte. Het leek of zijn onsierlijke gelaat ooit door een brute blikseminslag volledig was onthaard. Dit was inderdaad het geval geweest.

In een onverstaanbaar dialect blafte hij de hengsten toe, maar die weigerden in beweging te komen, hoe gemeen ze ook afgeranseld werden. Navloekend hinkte de koetsier op het passagierscompartiment toe. Hij opende de deur, mompelde iets onaangenaams en hielp ten slotte een wonderbaarlijk knap meisje uitstappen.

'Gossie, zijn we d 'r eindelijk, haas?' vroeg Melissa, want zo heette het door een uitzendbureau naar een nieuwe werkgever gezonden meisje.

'Grak grak horm', sprak de koetsier ontkennend. Hij klom weer op de bok om de met koper beslagen kist die zich daar bevond eraf te tillen. Weer hijgend op de grond beland, hees hij het gevaarte op zijn schouder.

'Hork horrelwop', sprak hij uitnodigend tot Melissa en wenkte haar hem te volgen, de nevel in.

'Zeg es, baas, u weet de weg toch wel?' vroeg Melissa argwanend.

'Rokkol hor', antwoordde de koetsier kortaf omdat hij geen tegenspraak duldde.

'0 juist', sprak Melissa.

Nadat ze geruime tijd gelopen hadden, ontwaarden ze in de verte de contouren van een bouwvallige steenklomp, die eens een grafelijk slot was geweest.

   1.1   Wie zijn de personages? Zijn het hoofdpersonages? Zouden er later nog andere figuren

opduiken in dat verhaal? Is de koetsier een echte griezel? Past Melissa in deze vertelling?
   1.2   Waar speelt het verhaal zich af? (gammele postkoets, halfduister bospad, bouwvallige

steenklomp, grafelijk slot).

   1.3   Wanneer speelt het griezelverhaal zich af? (nevelige herfstnacht). Sluit de suggestie van het verleden goed aan bij de sfeer van een griezeltekst?

   1.4   Mag je in een griezelverhaal spelen met de tijd?

   1.5   Waar gaat het toen-verhaal het nu-verhaal ontmoeten?

   1.6   Welke functie heeft het decor? (plaats, weersomstandigheden, tijdstip, geluiden).

11

Onthoud

  1. De inleiding van een kort griezelverhaal geeft een antwoord op de vragen wie, waar, wanneer, wat en hoe.

  2. De introductie begint vóór de eigenlijke gebeurtenissen.

  3. Hou je inleiding kort, wek de nieuwsgierigheid van de lezer op.

2. De inhoud van een griezelverhaal

In 'Een akelige opdracht' moet Melissa in een griezelig kasteel een werkje gaan opknappen voor een graaf, het hoofdpersonage van het verhaal. Die graaf is natuurlijk niet zomaar een graaf en zeker geen sprookjesprins! Zou hij iets van Dracula hebben? Hij valt het meisje aan. En... 's anderendaags begraaft de koetsier een oude vrouw die Melissa' s jurk draagt. Nadien gaat hij op zoek naar een nieuwe bloedbruid. Akelig, hè! Had jij graag het volledig uitgewerkte verhaal als voorbeeld gekregen?

Wij dachten dat het beter was je eigen fantasie aan het werk te zetten. Die heb je, dat heb je al bewezen in vroegere schrijfopdrachten. De inhoud van je griezelverhaal mag je zelf kiezen. We willen je wel helpen met enkele raadgevingen in verband met spanningselementen. Stapje voor stapje moet je die spanning opbouwen.

   2.1   Breng afwisseling in de gebeurtenissen.

   2.2   Vermeng fictie met realiteit. Schep niet-bestaande griezels.

   2.3   Onverwachte, eigenaardige elementen wekken de spanning op.

   2.4   Bouw korte zinnen, maar werk een spannend moment, een functionele beschrijving, een griezelig decor gedetailleerder uit.

   2.5   Schep een griezeltaaltje, een echt griezeljargon (ijzingwekkende spoken, scheefgeslagen tanden, uitgetrokken ruggengraten).

   2.6   Gebruik voor je dialogen gespreksmodellen A en B (zie InterNed1)

   2.7   Verrassingen, vermoedens, onverwachte verklaringen maken het spannend.

   2.8   Een goedgekozen griezeldecor is een sfeeropbouwer.

Onthoud

  1. De kern (het corpus) van een griezelverhaal is opgebouwd uit verschillende gebeurtenissen.

  2. In die gebeurtenissen zitten onverwachte, niet-realistische problemen voor de hoofdpersonages.

  3. Een sterke uitwerking van het decor of de locatie is erg belangrijk voor het scheppen van een gepaste sfeer.

3. Het slot van een griezelverhaal

Het slot sluit het verhaal af. Dat wil niet zeggen dat het een happy and moet zijn.

Vooral in een griezelverhaal hou je het 't best bij een open, verrassend einde, zo laat je aan de lezer de kans om zelf een origineel slot te bedenken. Misschien zullen er zoveel besluiten zijn als er lezers zijn.

12

De volgende ochtend trachtte de zon de dauw te verdrijven. De koetsier zeulde met een loodzware last door het woud. Bij een sinds mensenheugenis door oppassende lieden gemeden kerkhof hield hij halt. Hij wierp zijn vracht neer en ontdeed die van het omhullende laken. Op de grond lag nu het ontzielde lichaam van een oude vrouw, die, aan de rimpels te zien, een jaar of 90 oud moest zijn. Ze droeg de jurk van Melissa...

Met een roestige spade groef de koetsier een niet gering gat in de weerbarstige aarde en rolde het in het weinige zonlicht snel ontbindende lijk erin.

Na een aansterkende teug uit een flacon met zeer sterke drank, begaf hij zich naar waar de koets met paarden hem wachtte. Wederom ging het in de richting van de stad, waar bij het uitzendbureau een nieuwe bloedbruid voor de graaf besteld was. Terwijl hij flink opschoot en door de nevel snelde, overviel hem een akelige hoestbui, waarbij hem de laatste rotte kiezen uit de mond vielen.

`Borgel mokkelpor', riep hij oneerbiedig en voor de zoveelste keer betreurde hij het dat hij geen eerzaam vak had geleerd.

   3.1   Had je dit slot verwacht?

   3.2   Zou jij dat verhaal op een andere manier afgesloten hebben? Welke?

3.3 Heeft de schrijver naar een climax toe gewerkt en heeft hij je laten griezelen tot het eind? Welke griezelelementen gebruikt hij? Houd ook rekening met de gevoelsgeladen taal, (loodzware last, een gemeden kerkhof een roestige spade, de weerbarstige aarde, zeer sterke drank, een bloedbruid, een akelige hoestbui, rotte kiezen).

   3.4   Wat heeft de auteur het meest gebruikt: dialoog of gewone tekst?

3.5 Een titel moet bondig zijn, maar hij mag toch drie aspecten bevatten: het thema, een deelgebied van dat thema en het standpunt van de schrijver. Herken je deze aspecten in de titel van het verhaal?

   3.6   Welke titel zou jij gekozen hebben nadat je het griezelverhaal uitgeschreven had?

Onthoud

  1. Het slot moet verrassend zijn.

  2. De titel moet kort en onvoorspelbaar zijn.

  3. De titel bedenk je pas als je verhaal uitgeschreven is.

  4. De eindopdracht

Schrijf een griezelverhaal van ongeveer 30 á 40 regels. Maak het niet te lang! Schrijven is schrappen! De inleiding en het slot mogen een 10-tal regels bedragen.

   4.1   Het eigenlijk verhaal moet opgebouwd zijn uit enkele spannende gebeurtenissen die goed samenhangen. Let op het gebruik van bindwoorden, tekstmarkeerders!

   4.2   Schep originele, niet-realistische personages.

   4.3   Hou rekening met bovenstaande griezelelementen.

   4.4   Laat het decor op je fantasie en je emoties inwerken.

   4.5   Bedenk een originele titel voor je griezelverhaal als het verhaal af is.

   4.6   Maak een voorbereidend schema in je werkschrift.

   4.7   Tik je verhaal uit op je pc. Print het uit en laat het aan een paar klasgenoten lezen. Goedmoedige kritiek is opbouwend!

   4.8   Als je een tekenprogramma hebt, kun je met je computer illustraties maken.

4.9 Vraag aan je leerkracht of jullie de griezelverhalen mogen bundelen. Een zwart lint doet wonderen. Ik Zie jullie klassegriezelboek al je klasse-bibliotheek 'onveilig' maken! Veel rilgenot!

Wat heb je geleerd?

Waarop je moet letten als je een griezelverhaal schrijft.

13

Een gesprek (een polyloog)

Niet zomaar een gesprek maar wel een coole babbel van spoken onder mekaar

De actiemensen onder jullie of diegenen die niet graag lange verhalen schrijven, maar mekaar liever de loef afsteken met kwetsende woorden en dat in werkelijkheid niet kunnen of niet durven, mogen dat nu doen in de wereld van de fictie. Zij mogen hun fantasie de vrije loop laten in een hartverstijvend gesprek.

  1. De inleiding van een griezelpolyloog

De inleiding van een spookgesprek is gewoon een korte samenvatting van wat voorafging, vertolkt door een verteller. Vermeld de omstandigheden waarin het gebeuren zich afspeelt.

  1. De inhoud van een griezelgesprek

Deze maal ga je niet te rade bij grote auteurs maar wel bij leeftijdsgenoten. Zij hebben het je voorgedaan, maar jij kunt het net zo goed als zij. Zeker weten!

   2.1   In een gesprek moet je eerst aandachtig luisteren naar wat de andere zegt en pas daarna mag je gevat ingaan op de uitspraak van de andere.

   2.2   Een polyloog is niet zomaar een ongeordende babbel, hij heeft ook een structuur. Gesprekspartners reageren op mekaars signalen.

   2.3   In een gesprek wil je meer zeggen dan je zegt. Je moet ook achter de letters kunnen lezen.

   2.4   Griezels praten niet zoals gewone mensenkinderen. Zij hebben een eigen vakjargon, die
ze al dan niet opgesnord hebben in films en jeugdliteratuur. (zie griezeldossier)

2.5 Spoken zien er lijkbleek en bijzonder akelig uit. Ze rammelen met hun vingerkootjes tegen elkaar. Ze leefden eeuwen geleden. Sommigen zijn gesneuveld in wrede veldslagen. Zij bewegen zich voort op beenstompen. Anderen hebben geen benen of geen hoofd. Zij zweven. Als ze op aarde zijn hebben ze het wel eens lastig om terug zichtbaar te worden en weer te keren naar donkere kerkers in oude kastelen of naar hun kisten op akelige kerkhoven. Ze weeklagen, gillen, sidderen en klappertanden. Ze ruiken naar ongewassen oksels en Camembert. Ze eten soep met drijvende mensenogen en gemalen wonnen en ze overgieten de krokodillenstaarten met bloederige sauzen. Het liefst wat ze doen is kleine kinderen knijpen en grote mensen de angst op hun lijf jagen, ze doen bibberen als een juffershondje.

2.6 Verwerk deze gegevens tot een griezelige polyloog. Stel de spookervaringen levendig voor, laat de fantastische dingen groeien naar een climax toe, naar een angstervaring zonder einde. Ook griezels kunnen op een eigen manier zien, voelen en horen...

Schrijf een zo luguber mogelijk gesprek. Bezorg je klasgenoten genotvolle rillingen als ze jouw schrijfopdracht lezen.

  1. Het slot van een griezelgesprek Je moet je griezelgesprek kort en verrassend afsluiten (ongeveer vijf regels).

14

Onthoud

  1. Ook in een griezelgesprek zit een lijn.

  2. In een goed gesprek nemen alle sprekers deel. Ze drukken hun mening niet te vaag en niet te uitgebreid uit.

  3. Griezels geven op een treiterende en akelige manier knotsgekke irreële informatie over: waar, wanneer, wat, met wie, waarover, waarom en hoe. Zwarte humor mag!

  4. Een akelige sfeer schep je in een griezeltaaltje.

4. De eindopdracht

Schrijf een griezelgesprek. Maak het niet langdradig, tik een A4'tje vol! De pc is al uitgevonden!

   4.1   In de zeer korte inleiding (ongeveer 5 regels) heb je het over de omstandigheden waarin de spoken verschijnen.

4.2 In een akelig gesprek laat je de spoken mekaar - maar vooral hun lezers of hun toeschouwers - treiteren met hun lugubere gewoonten en ervaringen. Wees irreëel en origineel, dan kunnen zelfs kettingen je ongebreidelde fantasie niet beteugelen!

   4.3   Schrijf in een griezeltaaltje (gebruik treffende woorden, zegswijzen en uitdrukkingen die `angst' opwekken).

   4.4   Bedenk een verontrustende titel.

   4.5   Je slot moet kort (ongeveer 5 regels) en mag verrassend (verassend?) zijn.

4.6 Schrijf en herschrijf en gun je medeleerlingen het beoordelingsgenot, want je krijgt pas een cijfer op het eindproduct. Als je de namen van je medeleerlingen vernoemt in je polyloog en ze omvormt, geef je ze een nieuwe bestaansmogelijkheid die berust op vergelijking van eigenschappen (zie griezelboek). Succes verzekerd, want dan is het net of je klasgenoten 'meespelen'.

4.7 Als je vlug en goed werkt, mag je misschien van je leerkracht je gesprek omvormen tot een rollenspel en mag je acteren in de klas of op een toneelzolder. Witte lakens, zwarte doeken (of zwarte plastiek), zelfgemaakte griezelmaskers en lugubere achtergrondmuziek doen wonderen.

Wat heb je geleerd?

Waarop je moet letten als je een griezelgesprek schrijft.

Bibliografie

Van Hageland, A., Land van de Griezels. Zele: D.A.P. Reinaert Uitgave, 1976 Vlasman, C. Léér ze schrijven.

BIJLAGE

Voorbeeldverhalen van leerlingen

15

Sreduo? !

Aan de rand van een verlaten bos stond een akelige villa. Hier woonde Diethera, een meisje van zes met haar ouders. Ze was altijd vrolijk maar op een dag veranderde dit.

Diethera hield zielsveel van haar teddybeer. Ze ging er iedere avond mee slapen. Maar toen ze op een morgen wakker werd, was hij verdwenen.

Die avond sliep ze dan maar met haar pop. Toen ze wakker werd, was de pop ook weg. Ze doorzocht haar kamer maar vond nóch haar beer nóch haar pop.

Ze ging dan maar slapen zonder een knuffeldiertje. Toen ze wakker werd waren haar ouders plotseling verdwenen. Ze at alleen, ze sliep alleen.

Op een keer hoorde ze angstaanjagende geluiden op zolder. Eerst durfde ze niet te gaan kijken, maar ze raapte al haar moed bij elkaar en ging de zoldertrap op.

Toen ze het licht wou aanknippen, werd ze gegrepen door een harige hand.

Ze draaide zich om en zag een vreselijk monster voor zich staan. Het monster had rode uitpuilende ogen die haar op een angstaanjagende manier aankeken.

Op zijn rug had het monster groen haar, maar op zijn kale schedel had het zwarte en bruine vlekken. Het monster hing het meisje aan een haak. Ze wachtte tot de griezel sliep, maakte zich stilletjes los van de haak, zodat ze op het matje dat onder haar lag, terechtkwam. Ze kroop op haar knieën over de vloer, maar plotseling schrok ze toen ze in een hoek nog zo 'n monster zag. Door haar verbazing was ze vergeten dat de zoldertrap kraakte. De monsters ontwaakten door het akelige geluid. Ze holde zo vlug ze kon de voordeur uit en rende het bos in. Haar vader was jager, dus ze wist waar het jagershuisje stond. Toen ze bij het huisje aankwam, nam ze het jachtgeweer van haar vader.

Haastig vulde ze de kamer van de loop met patronen. Plotseling voelde ze een koude adem in haar nek. Ze draaide zich om en zag het monster voor zich staan. Voor het monster de kans kreeg haar vast te grijpen, schoot ze het neer. Opeens zag ze het andere wezen voor zich staan. Ze twijfelde geen seconde en schoot ook het andere monster neer.

Ze bekeek de griezels goed en schrok plotseling. Ze zag dat het ene monster het kettinkje van haar moeder droeg en het andere monster de trouwring van haar vader.

Opeens veranderden de monsters in haar ouders. Het meisje schrok zo dat ze ter plekke neerviel. De politie trof haar later samen met haar ouders dood aan.

Nele Janssens en Lieselot Moens, 1Latijn B

16

Roosteren! Sudderen! Gaarkoken!

Op een avond wandelde ik door het Diëgerwoud naar huis. Er hing een lugubere sfeer, het was nacht. Maanlicht scheen door de kruinen van de hoge eikenbomen die wirwar langs het paadje stonden. Opeens zag ik iets in het struikgewas ritselen. Ik keek nog eens. Het leek niet op een konijn, want daarvoor was het te klein. Maar een vogel was het zeker niet, daarvoor was het dan weer te groot. Ik besloot te gaan kijken. Heel voorzichtig, stapje voor stapje, naderde ik de struik.

"Nog een stap en ik spring erop!" dacht ik bij mezelf Maar voor ik iets kon doen sprong er een afgrijselijk wezen op mij. Het keek recht in mijn ogen. Ik zag dat het een trol was. Plotseling kwam er een walgelijke geur over mij. Die stonk naar bedorven stoofvlees in maderasaus. De tanden in zijn gapende smoel kon je op je ene hand tellen. Zijn ruwe huid was bedekt met een mix van groene blubber, vette knobbels en stekelige haren. Om Van zijn neus nog maar niet te spreken.

De trol bond mij vast met iets dat op spaghetti leek. Hij sleurde mij met een ijzersterke greep naar zijn hol onder de grond. Uit talrijke gangen en pijpen kwamen er nog een handvol van dergelijke trollen. Er was er eentje bij die wat groter leek. Het was de baas van het groepje. Hij had een hamertje in zijn linkerhand en klopte ermee op een houten biervaatje. Hij sprak de andere gedrochten toe: "Mannen!" riep hij, "Bush, onze kameraad heeft een van de grote lieden verschalkt en gevangen." Zo noemden zij ons, mensen. "Nu is de vraag: wat doen we ermee?" "Roosteren! Sudderen! Barbecuen! Gaarkoken!" bulderden ze door elkaar. Zo bleven ze tegen elkaar kibbelen. Ik keek en wachtte af wat er met mij zou gebeuren. De trollen maakten behoorlijk wat ruzie. Er waren er zelfs een paar die niet elkaar op de vuist gingen.

De hoofdman riep boven alle geruzie uit: "GENOEG!" "Ik zal wel beslissen wat er met hem gebeurt! We roosteren hem!" De trollen bonden mij aan een houten paal. Ze hingen mij boven een vuurtje. Het vuurtje wakkerde aan terwijl zweetdruppels over mijn voorhoofd rolden. De trollen waren aan het watertanden, kwijl droop uit hun muil. Toen schreeuwde één van die afzichtelijke wezens: "Dansen!" De gekke sprongen leken eerder op een wilde vreugdedans dan op een ritueel. Maar door hun gestamp en het gezang van de hoofdtrol, waren zij de tijd vergeten. Zoals elke dag kwam de zon op en waren alle trollen in enkele seconden in rotsblokken veranderd.

Maar ja, dáár hing 'ik' boven het vuur dat steeds meer zin kreeg om hogerop te klimmen. Toen de vlammen al bijna de toppen van mijn achterwerk bereikt hadden, hoorde ik stemmen. Het waren mijn ouders en mijn jongste zusje. Ik gilde de ziel uit mijn lijf opdat ze me zouden vinden. Gelukkig hoorden ze me en was ik vlug bevrijd.

Toen ik het hele verhaal aan mijn klasgenoten vertelde, barstten ze in lachen uit.

Diether De Ruyte, Ben Schelfhout en Bram De Pauw, 1Latijn B

17

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
mondelinge taalvaardigheid
spreken
schrijfonderwijs
land
Nederland
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs
thema
onderwijsleeractiviteiten

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

11de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1997