Samen onder één koepeldak

Koos Hawinkels  ·  6de Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  1992  ·  pagina 120 - 130

Koos Hawinkels

SAMEN ONDER ÉÉN KOEPELDAK

Voor mijn inleiding van vanmiddag neem ik als uitgangspunt de open brief in Levende Talen 470, mei/juni 1972:198-199. Ik vat de kern ervan zometeen kort samen. Sinds het schrijven van die open brief heb ik met een aantal mensen contact gehad en mede daardoor heb ik meer informatie en zijn dus ook mijn eigen ideeën wat verder uitgewerkt geraakt. Ik heb met name veel geleerd van Gerard Westhoff en Pieter Loonen, die voor de Vereniging van Leraren in Levende Talen (VLLT) een advies voorbereiden over de doelstellingen van die vereniging. Ik ontleen al parafraserend erg veel aan een concept van hun pre-advies.' Het resultaat van dat alles wil ik u graag voorleggen.

Vooraf nog even: in Levende Talen schreef ik over het onderwijs in talen, bedoelend Nederlands en de klassieke en moderne vreemde talen. Vandaag spreek ik uitsluitend over Nederlands. Samenwerking met de andere talen is voor mij om praktische redenen niet meer zo vanzelfsprekend. Behalve op het terrein van het literatuuronderwijs. Ik ben nog steeds uit volle overtuiging voorzitter van de SPL (Stichting Promotie Literatuuronderwijs) die de latitudinaliteit hoog in haar vaandel heeft staan.

1. Samenvatting open brief

Ik schreef dat leraren in het algemeen prioriteit geven aan hun onderwijs. Door de zwaarte van de leraarstaak is dat natuurlijk niet verwonderlijk. Dat die leraarstaak tegenwoordig niet alleen meer bestaat uit het geven van een beperkt aantal lessen en proefwerken, en daarnaast het lezen van mooie boeken en gedichten, dat hoef ik u niet te vertellen. Omdat vakverenigingen2 niet deskundig zijn op gebieden als leerlingbegeleiding, schoolkrantcoaching, schooltoneel, ouderopvang of andere buitenschoolse activiteiten, verwacht een leraar van een vakvereniging terecht ondersteuning bij het onderwijzen van zijn vak. Daarvoor ziet hij volgens mij vooral twee middelen: nascholingsbijeenkomsten waarin hij handelingsbekwamer wordt, en een tijdschrift dat oplossingen aan de hand doet voor ondervonden problemen en hem ideeën aan de hand doet voor lessen in de praktijk. Theoretisch onderwijskundige bespiegelingen irriteren hem, maar een vlot geschreven stuk over een nieuwe theorie op zijn vakgebied wil hij nog wel eens lezen.

120

Aan de andere kant, schreef ik, heb je de vakverenigingen. Zij sloven zich uit om de leraar in zijn werk te ondersteunen. Zij hebben daartoe statuten, een traditie en organisatie, ontvangen contributie en een enkele keer subsidie, en drijven sinds jaar en dag op de gedrevenheid, het idealisme van enkelen, die bovendien steeds moeilijker te vinden zijn.

Het tragische van de huidige situatie is nu dat de werelden van de leraren en die van de organisaties zo ver uiteengegroeid zijn en dat de communicatie zo gebrekkig is, dat leraren massaal weggelopen zijn. Niet onder luid protest, maar met stille trom. Crisis dus van twee kanten: leraren keren de vakverenigingen de rug toe of sluiten zich er niet eens meer bij aan (in Nederland is 'de' tweedegraads leraar niet georganiseerd in een vakvereniging), en de vakverenigingen verkeerden, zoals de VON, of verkeren, zoals de VVLT in een nogal existentiële crisis en vinden geen kader meer om hun taak te vervullen. Tijd voor bezinning en zo nodig drastische wijzigingen.

Als mogelijke oplossing stelde ik voor: verregaande samenwerking tussen de vakverenigingen in een federatief verband. Efficiency en kostenbesparing.

2. Doel

Vandaag ga ik u voorstellen de mogelijkheden te laten onderzoeken van een vooral facilitaire koepelorganisatie voor alle vakverenigingen die zich inzetten voor de kwaliteit van het onderwijs in het Nederlands. Of dat voor Nederland en Vlaanderen in één kan, kan ik niet overzien. Wel lijkt het mij een nastrevenswaardig doel. Misschien moeten het er voorlopig twee worden met onderlinge waarnemers. Dat zou onderzocht moeten worden. Die koepelorganisatie tast niet de autonomie van de bestaande organisaties aan, maar zij kan intern zorgen voor coördinatie, voor grotere bekendheid van wat elke organisatie doet en voor opvulling van leemten, en naar buiten kan zij het krachtige gezicht van het moedertaalonderwijs vormen. Om invloed te hebben, moet je in deze wereld groot zijn. 'United we stand', zoiets.3

De uitwerking van mijn voorstellen zou kunnen geschieden door een werkgroep met vertegenwoordigers van de bestaande vakverenigingen. Zij kan wellicht onder de. vleugels van het Samenwerkingsverband Literaire Vorming i.o. (SaLVo i.o.) van de Nederlandse Taalunie opereren. Ik stel mijzelf en Ronald Soetaert, die als coördinatoren van SaLVo i.o. fungeren, beschikbaar om bij die besprekingen te assisteren en/of te coördineren.

Zo'n beoogde koepelorganisatie kan het onderwijs vertegenwoordigen in de landelijke voorziening voor de leesbevordering die WVC van plan is op te zetten. Je hoeft geen groot deskundige te zijn om in te zien dat het onderwijs in de moedertaal een belangrijke rol speelt bij de bevordering van het lezen van leerlingen.

121

  1. Werkwijze

Er zijn in Nederland en Vlaanderen samen zo'n twaalf vakverenigingen en andere organisaties of publikaties voor het onderwijs in het Nederlands. Ik heb er niet voor gekozen eerst een vergelijkend warenonderzoek uit te voeren naar hun activiteiten. Dat lijkt mij straks een van de eerste bezigheden van een op te richten werkgroep.

Uit het materiaal dat ik had en uit mijn eigen ervaringen met vakverenigingen concludeer ik dat er erg veel overlap zit in de zaken die zij in hun doelstellingen hebben staan en die zij ook uitvoeren, zoals daar zijn: een periodiek uitgeven, scholings- of nascholingsbijeenkomsten verzorgen, de belangen van het onderwijs in het Nederlands behartigen.

Een tweede gegeven is dat de reikwijdte van publikaties en andere activiteiten beperkt blijft tot de eigen gelederen, waardoor er veel goeds en moois voor veel belanghebbenden onbekend blijft. Daarnaast is mijn idee, maar dat kan een kwestie van perceptie zijn, dat de kenmerkende eigenheid van vakverenigingen vaak minder dwingend separaat functioneren voorschrijft dan gedacht wordt.

Twee voorbeelden: 1. samenwerking van de VLLT en de VON in een koepel tast het specifieke karakter van geen van beide verenigingen aan (het sectiebestuur Nederlands van de VLLT is zelf voor samenwerking met VON en VDN, en de voorzitter van de VON heeft zich op de laatste jaarvergadering uitgesproken voor 'samenwerking waar dat kan, maar met behoud van eigen identiteit'); 2. ondanks historische en politieke verschillen streven vakverenigingen in het Vlaamse vrije en gemeenschapsonderwijs sterk vergelijkbare didactische en vakinhoudelijke doelen na.

Ik offreer nu niet anders dan een uitgangspunt, een abstract kader waarmee de vakverenigingen aan het werk kunnen opdat er een redelijk volledig beeld voorhanden is voor het werk van de coördinerende werkgroep. Ik ga daarbij uit van de vraag: Welke doelstellingen heeft een vakvereniging idealiter? Ik licht die vraag in onderdelen toe en ik geef soms suggesties voor de vervulling van de uit die doelstel- lingen voortvloeiende taken. Uiteraard zal ik de voordelen van een koepelorganisatie daarbij aangeven.

  1. Voorwaarde

Wil mijn voorstel tot iets concreets leiden, dan zou iedere vakvereniging eerst vanuit haar eigen situatie de volgende vragen moeten beantwoorden:

  1.    Welke doelstellingen heeft een vakvereniging idealiter?

  2.    Welke van deze doelstellingen realiseren wij optimaal, welke minder goed en aan welke komen wij niet toe? Wat zou de efficiëntste manier zijn om die lacunes op te vullen?

122

  1.    Houden andere organisaties zich met ongeveer hetzelfde bezig? Wat vinden wij van de kwaliteit van hun activiteiten die de onze overlappen?

  2.    Zijn wij bereid met een of meer van die organisaties samen te werken? Zo ja, onder welke voorwaarden en op welke wijze? Zo nee, hoe verkopen wij dat aan onze leden en aan de andere organisaties?

  3.    Zouden bepaalde van onze activiteiten wellicht effectiever kunnen worden uitgevoerd? Aan welke voorwaarden zou daarvoor voldaan moeten worden?

Intussen zou er een coördinerende werkgroep gevormd moeten zijn die de resultaten van die diverse gewetensonderzoeken inventariseert en dan overleg tot stand brengt tussen de organisaties die niet alles optimaal zelf doen, met als doel te komen tot een faciliterende koepelorganisatie die het subsidiariteitsbeginsel hoog in het vaandel voert.

  1. Taken en middelen van een vakvereniging 5.1. Algemeen

Ik zie vier centrale taken:

  1.    Belangenbehartiging;

  2.    Kwaliteitszorg;

  3.    Ledenservice;

  4.    Informatie en communicatie.

Belangenbehartiging

Ik bedoel hier niet de belangen van de leden in rechtspositionele zin. Of hun persoonlijke werkomstandigheden. Daarvoor zijn vakbonden. Ik bedoel het formuleren, profileren, versterken en verdedigen of in stand houden in het sociaal-culturele en politieke krachtenveld van de belangen van het vak in brede zin, dus onderzoek, materiaalontwikkeling en onderwijs.

Kwaliteitszorg

Hieronder vallen het bewaken, bevorderen en garanderen van de kwaliteit van het produkt, in ons geval het onderwijs in het vak Nederlands; de producent, in ons geval de opleiders en opleidingen tot leraar Nederlands; en de leverancier, de leraren zelf. Ook reken ik ertoe de kwaliteit en kwantiteit van het onderzoek in dienst van dat onderwijs en de leerplanontwikkeling.

Ledenservice

Al datgene wat het lidmaatschap van de vakvereniging voor de leden direct en concreet profijtelijk maakt, wat hun voordeel oplevert.

123

Informatie en communicatie

Het organiseren van interne en externe informatie-uitwisseling over alles wat bij het bovenstaande bedoeld wordt.

5.2. Belangenbehartiging

Belangenbehartiging valt onder te verdelen in een aantal aspecten:

  1.    Veldvertegenwoordiging;

  2.    Advisering;

  3.    Promotie.

Veldvertegenwoordiging

Veldvertegenwoordiging kan gebeuren door zitting te hebben in commissies, besturen en andere organen die de vakverenigingen overstijgen. Te denken valt aan leerplancommissies, de VALO-M, de CEVO, eindtermencommissies, commissies vernieuwing eindexamens, maar ook het SVO-bestuur. Ook reken ik hieronder een regelmatig en geïnstitutionaliseerd overleg met de inspecties.

Voor ieder die een beetje ingevoerd is in de manier waarop dit soort zaken werkt, hoef ik niet uit te leggen hoe belangrijk deze vertegenwoordiging en contacten zijn.. Evenmin behoeft het betoog dat het onmogelijk is alle vakverenigingen in deze organen etc. te vertegenwoordigen en evenmin dat het onmogelijk is voor deze moeilijke taak voldoende bekwame mensen te vinden die ook nog bereid zijn dit te doen. Bundeling van krachten is dus geboden.

Een apart probleem dat hiermee samenhangt, is het volgende. De bestaande vakverenigingen vertegenwoordigen bijna uitsluitend de eerstegraders. Uit gesprekken met Vlaamse collega's krijg ik de indruk dat het bij hen niet veel anders is dan in Nederland en wat die Nederlandse situatie aangaat, weet ik zeker dat de tweedegraads leraren slecht of niet vertegenwoordigd zijn. Om de doodeenvoudige reden dat ze - met enige overdrijving nogmaals gezegd - niet georganiseerd zijn. Toch overtreft het aantal tweedegraders het aantal eerstegraders verre en dat zal gezien de aantallen studenten in de universitaire leraarsopleidingen alleen nog maar sterker worden.4

Nu zijn er gelukkig al voorbeelden van samenwerking. Nederland kent het Platform van Vakinhoudelijke Verenigingen voor het Voortgezet Onderwijs (VVVO), waarin VLLT, VON en VDN vertegenwoordigd zijn. Dat platform heeft tenminste twee maal per jaar geïnstitutionaliserd overleg met O&W in Zoetermeer en heeft sinds kort voor zijn secretaris taakuren. De VLLT en de VON kennen het Werkoverleg Onderzoek VON-Levende Talen, dat zich inspant om onderzoekswensen van beide verenigingen te coördineren. De samenwerking in dat werkoverleg verloopt goed.

124

Daarnaast kennen we, ook op het terrein van het onderzoek, sinds 1986 de MOM, Maatschap Onderzoek Moedertaalonderwijs, waarin op dit moment twaalf organisaties zich laten vertegenwoordigen. Bovendien weet ik dat binnen het sectiebestuur Nederlands van Levende Talen de wens leeft om nauwer samen te werken met zowel de VON als de. VDN.

Advisering

Advisering kan bestaan uit:

het gevraagd en ongevraagd adviseren van de overheid, volksvertegenwoordiging, beleidsorganen, adviescommissies etc.; lobbyen dus;

het (in een vroeg stadium) reageren op beleidsvoornemens van de overheid; deelnemen aan het openbaar debat over alles wat met onderwijs in het Nederlands direct of indirect te maken heeft.

Dit lijkt mij net als het vorige een zaak van groot gewicht. Er komt op het ogenblik weinig van terecht. Over de basisvorming of over de voorstellen van de CVEN bij voorbeeld ken ik niet één openbare publikatie namens Levende Talen of VON of VDN. Wel hebben individuen zich soms geuit en wel hebben de verenigingen in hun eigen publikatiemedium gediscussieerd.

Ook voor dit punt, de advisering, lijkt mij bundeling van krachten noodzakelijk. Voor het lobbyen ligt het volstrekt voor de hand. Je kunt niet met twaalf afzonderlijke individuen namens twaalf afzonderlijke organisaties met ieder zijn eigen nuanceringen in wensen en opvattingen bij volksvertegenwoordiging, politieke partijen, of ministeriële commissies aankomen en dan dok nog verwachten dat men zich daar iets van je aantrekt.

Voor de andere onderdelen van de advisering zal het moeilijker zijn, maar wil je invloed hebben, dan zul je talrijk moeten zijn. Enig water in elkaars wijn is dan onvermijdelijk. Nu word je soms tegen elkaar uitgespeeld.

Promotie

Tot Promotie en PR kun je alles rekenen wat de faam vergroot van een vereniging en datgene waartoe zij dient. Reclame maken voor eigen zaak dus.

De mogelijkheden zijn misschien niet zo talrijk voor iets dufs als moedertaalonderwijs, maar ik noem

systematisch en geïnstitutionaliseerd de leraarsopleidingen bewerken opdat studenten en afgestudeerden zich aansluiten. Wat je kunt bieden, zijn bij voorbeeld aanzienlijke kortingen aan studenten op alle activiteiten van de eigen club en die van verwante organisaties, waardoor een studentenlidmaatschap netto winst kan opleveren. En pas afgestudeerden gedurende een jaar of vijf een korting van bij voorbeeld 25% bieden, opdat er een band met de vereniging kan ontstaan.

125

het gezamenlijk of afzonderlijk organiseren van congressen, conferenties, symposia etc. en daar pers en andere media via persberichten over inlichten, zo mogelijk journalisten persoonlijk erbij uitnodigen en verslagen ervan openbaar maken.

het instellen van prijzen, wedstrijden, prijsvragen etc. Ik denk aan een prijs voor het beste moedertaaldidactisch artikel uit een jaar, aan een prijsvraag analoog aan die van de Stichting Krant in de Klas, die een prijsvraag heeft voor de beste les waarin de krant gebruikt wordt: een prijsvraag voor de beste leesles, de beste literatuurles, de beste schrijfles, de beste aan de actualiteit gekoppelde les etc. Aan Bulkboek's Dag van de Literatuur, waaraan de vakverenigingen een substantiële bijdrage zouden kunnen leveren, waarvoor zij veel publiciteit maken en krijgen. En aan een kinderjury voor leerlingen van het secundair/voortgezet onderwijs, compleet met prijsuitreiking aan de winnende auteurs etc.

Misschien dat aan dit aspect van promotie en PR een argument valt te ontlenen om de sectie Nederlands van de VLLT uit de vereniging te lichten en samen te laten gaan met VON en. VDN. Dan kan die nieuwe organisatie het moedertaalonderwijs promoten. Dat zou zij kunnen doen door dnderzoek, ontwikkeling en onderwijs beter op elkaar af te stemmen en door de buitenwacht nu eindelijk eens duidelijk te maken dat onderwijs in het Nederlands iets anders is dan spelling en grammatica, en wat het maatschappelijk nut is van communicatief taalvaardigheidsonderwijs.

5.3. Kwaliteitszorg

Kwaliteitszorg valt onder te verdelen in:

  1.    Waken over de beroepsvereisten;

  2.    Stimuleren van onderzoek en leerplanontwikkeling;

  3.    Deskundigheidsbevordering.

Waken over de beroepsvereisten

Dat komt neer op: ervoor zorgen dat met reden het beroep zowel binnen het onderwijs als daarbuiten gezien wordt als een volwaardige 'professie' en de beroepsbeoefenaars dus als echte 'professionals'. Dit heeft alles te maken met het opkrikken van het imago van het leraarsberoep (waarvoor in Nederland de commissie Van Es in het leven geroepen is). Bij mijn weten bestaan er op dit ogenblik geen andere beroepsvereisten dan het bezitten van een (universitair, hogeschool-, of normaalschool-) diploma waarin inbegrepen een bewijs van didactische bekwaamheid. Een degelijke analyse van de taak van een leraar Nederlands zou als uitgangspunt kunnen dienen voor een discussie over minimale beroepsvereisten en dus bij voorbeeld over een minimale cursusinhoud en -duur. Bij de discussies over het één- of tweevakkige

126

karakter van de studie aan de nieuwe leraarsopleidingen in Nederland hebben bij mijn weten de vakverenigingen geen openbare bijdrage geleverd. En wanneer op het ogenblik de duur van universitaire studies in discussie is, gaat het uitsluitend om technische studies. Intern hoor je wel geregeld over de opvatting dat Nederlands een steunvak voor alle andere vakken zou moeten zijn, een officieel standpunt daarover draagt hooguit de VON uit.

Stimuleren van onderzoek en leerplanontwikkeling

Hiermee bedoel ik aanvragen en doen uitvoeren van zowel didactisch onderzoek als de ontwikkeling van leerplannen en deelleerplannen. Daar wordt - ik heb dat boven ook vermeld - al veel aandacht aan geschonken, maar wellicht dat er nog andere organisaties bij de samenwerking betrokken zouden kunnen worden, waardoor het gewicht van aanvragen kan stijgen.

Deskundigheidsbevordering Dat kan door:

  1. het bevorderen, zo nodig coördineren en (mede of doen) uitvoeren van nascholing, en het faciliteren en bevorderen van het volgen ervan.

Als de nascholingsgelden in de toekomst naar de scholen gaan, zal er grote behoefte bestaan aan een instantie die de nascholingsbehoeften inventariseert en formuleert en die bemiddelt tussen de vraag- en aanbodzijde. Hoe meer lerarenorganisaties door die instantie vertegenwoordigd zullen worden, hoe dwingender haar stem zal zijn en hoe krachtiger zij ook in financiële en facilitaire onderhandelingen een rol kan spelen.

  1. het organiseren van congressen, conferenties, symposia, studiedagen etc. Ik heb deze activiteiten hierboven genoemd om hun bekendheidvergrotende uitstraling, hier doel ik natuurlijk op hun inhoudelijke kant; opfrissen en uitbreiden of up to date brengen van de kennis, houding en vaardigheden die een leraar Nederlands voor een adequate uitoefening van zijn beroep nodig heeft.

HSN is een goed voorbeeld van een overkoepelende organisatie die op ad hoc basis één maal per jaar die taak voortreffelijk uitvoert. Het valt te onderzoeken of deze organisatie niet als uitgangspunt voor een koepel zou kunnen dienen.

  1. het bevorderen van en zo nodig meewerken aan het implementeren en verbreiden van nieuwe inzichten en mogelijkheden op het eigen beroepsgebied.

Voor Nederland liggen consequenties van de Basisvorming, de voorstellen van de CVEN en de herinrichting van de tweede fase voor de hand. In Vlaanderen de nieuwe leerplannen voor het secundair onderwijs. Vooral bij de eerste wordt duide lijker dan ooit dat het leraarschap niet een vak is, maar een beroep dat gebruik

127

maakt van onderdelen van het vak Nederlands, maar daarnaast ook van vakken als psychologie, sociologie en onderwijskunde. Iets wat bij nogal wat leraren op enige weerstand stuit.

d. het uitgeven van een of meerdere bladen. Periodieken van vakverenigingen bieden dikwijls bijdragen van zeer verschillende aard.

Ik noem drie hoofdcategorieën die je bijna steeds terug vindt: 1. Een soort achtergrondartikelen. Zij bieden een overzicht van de stand van zaken op een bepaald. vakonderdeel, presenteren uitkomsten van onderzoek, signaleren een nieuwe ontwikkeling en lichten die toe, of zij bieden een pleidooi voor enige verandering die als verbetering wordt gezien. 2. Praktijkverslagen. Iemand doet verslag, van succesvolle onderwijsactiviteiten en pleit voor navolging en licht condities, mogelijkheden en beperkingen toe. 3. Verenigings- en ander nieuws. Mededelingen: vanuit de besturen, aankondigingen van activiteiten van allerlei aard en dergelijke. Soms is er nog een vierde categorie, nl. recensies en signaleringen.

Mijn ervaring met leraren in de nascholing is dat de meesten nauwelijks geïnteresseerd zijn in het eerste type artikelen, maar een grote voorkeur aan de dag leggen voor het tweede. Mijn ervaring met lerarenopleiders is dat deze van een goed blad eisen dat er vooral artikelen van de eerste categorie in voorkomen, met een stevige onderbouwing in noten en bibliografie. Zij gebruiken die artikelen ook vaak in hun eigen onderwijs aan a.s. leraren.

Mij lijkt dat er ruimte moet blijven voor veel diverse periodieken, maar dat er alles voor te zeggen is om die periodieken vooral een duidelijk karakter te geven.

5.4. Ledenservice

Veel leraren worden lid van een vakvereniging in de hoop er voordeel van te hebben. Zij hopen dat de uitoefening van hun beroep lichter wordt doordat de vakvereniging hen ondersteunt in ideële en materiële zin. Vakverenigingen kunnen hun leden aan zich binden door zaken als:

  1. kortingen op periodieken en activiteiten van verwante organisaties. Een grote koepelorganisatie zou wellicht ook allerlei kortingen buiten de deur kunnen proberen te krijgen, ook in de vorm van collectieve abonnementen;

  2. hulp, raad en advies bij het verkrijgen van subsidies voor eigen activiteiten, uitwisselingen van docenten en leerlingen, het bestaan en de verkrijgbaarheid van voor de leden interessant onderwijsmateriaal. Een koepelorganisatie zou misschien zelfs met de belastingdienst kunnen onderhandelen over de redelijkheid van aftrekbaarheid van literatuur voor leraren Nederlands die literatuuronderwijs geven. Daarvoor zou wellicht deskundige hulp ingehuurd moeten worden, maar een koepel. zou over meer mogelijkheden beschikken dan elke afzonderlijke groep.

128

c. bekend maken 'wat er te koop is'. Ik denk aan signaleringen zoals achterin het blad Literatuur over activiteiten van anderen, een kalender met herdenkingsdata, signaleringen zoals ikzelf jarenlang min of meer regelmatig in Levende Talen heb verzorgd, belangrijke recensies elders, en indien moeilijk bereikbaar, in overdruk, komende radio- en tv-programma's etc.

5.5. Informatie-uitwisseling

Iedere vereniging informeert haar leden periodiek over allerhande zaken die samenhangen en voortvloeien uit alles wat tot nu toe genoemd is. In de huidige situatie blijft er veel informatie bij een kleine groep hangen, doordat het betreffende periodiek een beperkte verspreiding kent. In een koepel kan de informatieverspreiding veel breder en doelmatiger geschieden.

6. Slot

In het bovenstaande heb ik geprobeerd aan te geven aan welke eisen een vakvereniging idealiter zou moeten voldoen. Mijns inziens zal het duidelijk zijn dat geen enkele van de huidige vakverenigingen al deze taken optimaal vervult. Ik denk ook dat zulks met de beperkte mogelijkheden in financiële, materiële en personele zin waarover men beschikt, niet kan. Op de plaatsen waar dat nu al te overzien lijkt, heb ik aangegeven wat het voordeel zou zijn van een koepelorganisatie voor alle bestaande vakverenigingen. Ik zie die voordelen vooral op de terreinen van ledenwerving en -binding, van facilitering van de afzonderlijke organisaties en dus in kostenbesparing, van invloed op overheidsbeleid en uiteindelijk dus op het gebied van de kwaliteit van het onderwijs in het Nederlands.

De koepelorganisatie die ik voor ogen heb, kan als volgt omschreven worden: een koepelorganisatie waarin zo veel mogelijk - liefst alle - bestaande vakverenigingen op het gebied van het onderwijs in het Nederlands samenwerken en liefst opgaan, met behoud van zo veel eigenheid en autonomie (ook financiële!) als mogelijk en zo veel gezamenlijkheid als nuttig is (bureau, seviceverlening, veldvertegenwoordiging, informatie-uitwisseling, publikaties, optreden naar buiten etc.).

Een dergelijke koepel zou een heel klein Dagelijks Bestuur kunnen hebben. Het Algemeen Bestuur zou bestaan uit de voorzitters van de aangesloten organisaties. De koepel geeft een aantal tijdschriften uit, uiteraard gebaseerd op wat er nu al bestaat, maar mogelijk ontstaan uit fusies. Sommige met gedegen achtergrondartikelen, sommige met primair praktijkgerichte bijdragen en weer andere met vluchtige, sterk tijdgebonden informatie. Abonnementsgelden worden losgekoppeld van de contributie, en iedereen kan, los van lidmaatschap van enige vereniging, naar believen

129

abonnementen nemen op periodieken tegen aanzienlijke kortingen. De financiering van de koepel gebeurt van onder op. Iedere organisatie draagt af wat voor gezamenlijk optreden nodig is. Er is een klein (professioneel bemand) bureau dat ledenadministratie verzorgt, conferenties en andere bijeenkomsten organiseert, de verzending van alle periodieken verzorgt, de technisch-administratieve kant voor zijn rekening neemt van een reeks brochures of boekjes (zoals de DCN-cahiers waren) etc.

De koepel kan een plaats claimen in besturen van landelijke organen als SVO, SLO en LPC, zou vertegenwoordigd moeten zijn in de landelijke voorziening voor de leesbevordering van WVC en is qualitate qua leverancier van de leraren in de CVE/CVO e.d.

Het pad erheen zal lang en smal zijn., vol lastig te nemen hindernissen, maar ieder. van u die katholiek of christelijk is opgevoed, weet waarheen de brede weg leidt.

Noten

1   Deze hele bijdrage is in feite een bewerking en adaptatie van hun Concept stuk van de commissie Doelstellingen VVLT van 1 oktober 1992.

2   Ik heb gekozen voor de term vakvereniging, waar ik ook veldvereniging had kunnen kiezen of beroepsvereniging. De keuze is niet geheel arbitrair.

3 Dat het bestaan van een dergelijke koepel soms ingrijpende gevolgen kan hebben voor structuur en taken van bestaande organisaties, is zeker. En dat zulks voor individuen pijnlijk kan zijn, ben ik me bewust. Ik vind echter dat we individuen die ellende mogen aandoen, omdat het huidige concept van de vakverenigingen kennelijk achterhaald is.

4 De noodzaak om tweedegraders binnen de bestaande vakverenigingen te halen, is voor deze laatste een kwestie van zelfbehoud. Ik voorzie voor Nederland de volgende ontwikkeling. Door een tekort aan leraren eerste graad zal de overheid binnen afzienbare tijd tweedegraders dispensatie verlenen om in de bovenbouw onbevoegd les te geven. Deze ontwikkeling lijkt zelfs versneld te worden doordat de scholen wellicht autonoom worden in het bevoegd verklaren van docenten, ongeacht hun diploma. Na een periode van een jaar of tien zal er een evaluatie-onderzoek gehouden worden naar de kwaliteit van het onderwijs dat deze onbevoegden gegeven hebben. Die kwaliteit wordt uiteraard afgemeten aan de examenresultaten. Uit dat onderzoek zal blijken dat deze tweedegraders het niet slechter hebben gedaan dan hun eerstegraads collega's, waarna de eerstegraads lerarenopleiding wordt opgeheven. Ongetwijfeld met een cosmetische argumentering, maar niettemin.

130

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
NT2-leerlingen/cursisten
domein
overige
land
Nederland
onderwijstype
basisonderwijs
volwassenenonderwijs
voortgezet/secundair onderwijs

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

6de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1992