Nieuwe ontwikkelingen in de literatuurgeschiedenisschrijving en hun betekenis voor de waardering van de 19e eeuw

Marita Mathijsen  ·  7de Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  1993  ·  pagina 163 - 167

Nieuwe ontwikkelingen in de literatuurgeschiedschrijving

en hun betekenis voor de waardering van de 19e eeuw

Marita Mathijsen

Een goede leraar Nederlands kan de saaiste wetenschap zo in de klas brengen, dat zijn leerlingen bij de les blijven. Zelfs de droogste stof kan doorgegeven worden. De leraar is in veel opzichten zin belangrijker dan zijn vak. De terughoudendheid die er wel eens te constateren valt bij het overnemen van nieuwe wetenschappelijke uitkomsten in het onderwijs is gebaseerd op een onnodige vrees voor saaiheid. En andersom is de geringe bereidheid van wetenschappers om hun onderzoek te vertalen naar vwo-niveau, illustratief voor het dedain dat sommige universitaire wetenschappers voelen voor een vereenvoudiging van hun stof. Te weinig wordt beseft dat er een bevruchtende wisselwerking tussen beoefening en uitwerking van wetenschap kan plaatsvinden, juist door de eis van helderheid die vanuit het onderwijs gesteld wordt.

Het doorgeven van de resultaten van universitair en ander onderzoek op het gebied van de Nederlandse literatuur, behoort tot een van de voorname taken van de universiteit behoort. Ik betreur het dat er steeds minder academische leraren Nederlands opgeleid worden. Ondanks de kwaliteiten van de lerarenopleidingen aan de hogescholen, geloof ik dat een academisch geschoolde afgestudeerde meer aan wetenschappelijke houding meeneemt dan degene die van de lerarenopleiding afkomt. Het is zeer betreurenswaardig dat de directe band tussen wetenschappelijk onderzoek en het onderwijs is verbroken toen de universitaire opleiding Nederlands niet meer praktisch automatisch tot een leraarsdiploma leidde. Het kan zijn dat we sindsdien beter geoefende leraren hebben gekregen, maar juist de combinatie onderzoeker-leraar was zo produktief. Toch moet ik toegeven dat er bepaalde ontwikkelingen in de literatuurwetenschap zijn die minder prioriteit verdienen als het er om gaat ze in de klas te introduceren. Ik wil in het kort een aantal nieuwe stromingen in de literatuurwetenschap, met name de historische, aangeven en proberen hun waarde voor het vwo te bepalen.

Eén van de disciplines die een snelle wetenschappelijke ontwikkeling doorgemaakt hebben, is de teksteditie. Tekstediteren is een aparte wetenschap geworden, waar hooggeschoold personeel voor nodig is. In Den Haag zetelt het zogenaamde Constantijn Huygens Instituut, dat sinds enkele jaren zeer pretentieuze edities uitgeeft. Vooral de historisch-kritische, met nauwgezette weergave van alle variante versies, trekken de aandacht, niet altijd even positief. In Duitsland spreekt men al van hysterisch-cryptische edities. Doelstelling van de editietechniek is teksten uit te geven die betrouwbaar zijn, waarin dat staat wat de auteur bedoeld heeft, en om de groei van een tekst van de 'wieg tot het graf' te documenteren.

De variantenproblematiek zal de gemiddelde leerling worst zijn. Hij zal het liefst een herspelde, nog liever een hertaalde tekst uit het verleden lezen, woordannotaties vervelen hem en alleen een directe historische toelichting door de leraar zal hem boeien. In het algemeen kan men dan ook stellen, dat, de theorie van de editiewetenschap niet specifiek prioriteit heeft als er nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen

163

doorgegeven moeten worden in de klas. Maar op het werk van de editeur bouwt de leraar. Wanneer een editeur niet zorgt dat er goede teksten beschikbaar zijn, liefst met commentaar, heeft de leraar geen materiaal. Hoe zou de leraar Nederlands lessen over de negentiende eeuw moeten geven, als er geen moderne uitgaven waren van Piet Paaltjens' poëzie, geen brieven van De Schoolmeester of Bilderdijk, geen verhalen van Kneppelhout, geen goeie Max Havelaar? En overigens ben ik van mening dat ook de teksteditieproblematiek nog wel in de klas door te geven zijn. De geschiedenis van de eerste druk van Max Havelaar is aangrijpend genoeg om na te vertellen en de invloed van de censuur op Vondels toneelstukken kan een spannende les opleveren. De speurtocht van een editeur naar brieven kan tot een eigen verhaal gemaakt worden door de leerlingen te laten zoeken naar brieven van (over)groot-ouders. Zelfs bij een van de meest gespecialiseerde takken van de literatuurwetenschap blijkt aansluiting bij het onderwijs nog wel mogelijk te zijn, mits de leraar inventief te werk gaat.

Hoeveel makkelijker ligt dit bij de ontwikkelingen in de bestudering van het literaire verleden. Het zal u niet ontgaan zijn dat de accenten in de literatuurgeschiedschrijvingen van de laatste decennia anders zijn komen te liggen. Analyse van teksten staat niet meer centraal, zeker niet als het gaat om close reading of om stijlanalyses. En wat er dan wel aan interpretatie gedaan wordt, is verworden tot een maniertje. Elk gedicht gaat in laatste instantie over de Poëzie zelf, volgens publikaties in wetenschappelijke tijdschriften. Ik betrapte mezelf er onlangs op dat ik ook Fidessa van Couperus als een metasprookje interpreteerde, een poeticaal stuk over het harnas van de vorm en de zuiverheid van de poëzie. En in proza-analyses idem dito: alles is uiteindelijk metaliteratuur of metafoor van literatuuropvattingen.

Wat het aanwijzen en benoemen van historische stromingen betreft, is de wetenschapper veel voorzichtiger geworden. Er is zoveel kritiek gekomen op stromingenconcepten, zoals Symbolisme, Romantiek of Modernisme, dat de wetenschapper de zo makkelijke zelfklevende etiketjes nauwelijks meer durft te hanteren. Onder bepaalde invalshoeken blijkt namelijk elke tekst modernistisch en symbolistisch genoemd te kunnen worden. Ik zelf omzeil in de collegezaal een begrip als romantiek tegenwoordig maar zo'n beetje, want voor je het weet krijg je een hele 'berg' van commentaar over de betekenis van het begrip 'romantisch' over je heen. Ik spreek maar liever van 'de eerste helft van de negentiende eeuw', of de 'tweede helft', of hanteer de termen die de tijdgenoten zelf gebruikten, zoals 'Jong Holland'.

Overigens is er op het gebied van de begrippenstudie wel het een en ander gebeurd. Maar om dat uit te leggen moet ik eerst een toelichting geven op een nieuw verschijnsel aan de universiteiten. Aan de Faculteiten der Letteren fungeren tegenwoordig onderzoeksinstituten, waarin neerlandici, kunsthistorici, gewone historici, germanisten etc., hun onderzoek koppelen, althans op papier. De oprichting van de onderzoeksscholen is een van de vele veranderingen waar de gemangelde universiteit mee te maken krijgt, en die alleen maar tot toenemende bureaucratisering leiden. Want in een onderzoeksschool vindt geen echte bundeling van onderzoek plaats, of een opleiding van promovendi, maar het gaat alleen maar om een model ter berekening van de relatieve produktiviteit.

In één van de afdelingen van één van de Amsterdamse onderzoeksscholen zijn

164

mensen samengebracht die zich bezig houden met begripsgeschiedenis: ze onderzoeken hoe in de loop van de tijden sommige begrippen andere waarden krijgen. Ook hier zal uw eerste reactie zijn: dat lijkt me ideaal om mijn leerlingen eens uit de doeken doen hoe het woord 'verbeelding' in de achttiende en in de negentiende eeuw gebruikt werd, en welke verschuivingen er wel zijn. Dan kan ik beter meteen een afspraak met de hulpverlener voor overspannen leraren maken. Maar bij nader inzien kan er aan de hand van een begripsgeschiedenis een bespiegeling gegeven worden met een uitstraling in de orde van grootte van 'herfsttij der middeleeuwen'. Want bepaalde begrippen zijn sleutelbegrippen in de mentaliteiten van mensen. Wie de connotaties van het begrip 'nationalisme' door de eeuwen heen bekijkt, kan conclusies over het denken van mensen geven. Zo is ook denkbaar dat een studie van het 'begrip' 'God' door de eeuwen heen, veel zal duidelijk maken over godsdienstige literatuur en een mogelijkheid zal bieden om schijnbaar verouderde teksten aan te vatten. Wanneer de veranderende symboolwaarde van God duidelijk gemaakt wordt, en vergeleken met huidige symbolen, heeft men meer greep op historische teksten. Voor zover ik weet zijn er nog geen pogingen ondernomen om begripsgeschiedenis te vertalen naar vwo-gebruik, maar hier is zeker veel van te verwachten, mits de juiste sleutelbegrippen onderzocht worden.

De duidelijkste veranderingen in de literatuurgeschiedschrijving liggen op het gebied van de aandacht voor de lezer en de functie van literatuur. Door een gewijzigde invalshoek van het onderzoek blijkt een visie op een periode te kunnen veranderen. Dat is er met name gebeurd voor mijn eigen vakgebied: de negentiende eeuw.

De toepassing van een consequent historische visie op de periode heeft ertoe geleid, dat de aandacht en waardering voor dit tijdperk zijn toegenomen. Historici hoefden er niet van doordrongen te worden dat in geschiedkundig opzicht de negentiende eeuw buitengewoon interessant is, omdat die al wisten dat allerlei moderne bewegingen in die tijd begonnen zijn. De mentaliteitsveranderingen van de negentiende eeuw maken die tijd zo meeslepend, ook al zijn veel keerpunten voorbereid in achttiende eeuw, en pas bereikt in de twintigste eeuw.

Wat voor de historici nogal voor de hand lag, lag anders voor de literairhistorici. De waardering voor de literaire negentiende eeuw heeft altijd wat moeilijker gelegen. Die is steeds bekeken door de bril en met de oogkleppen op van tachtig. Overigens is de negatieve meningsvorming over de negentiende eeuw al in de eeuw zelf begonnen, zoals uit universitair onderzoek gebleken is.

Potgieter hekelde zijn tijd vanwege de stilstand. Hij was niet de eerste: voor hem had Bilderdijk zich al uitgesproken.. Terwijl de eeuw nog nauwelijks begonnen was had hij het al over de lauwwatereeuw en de rijmeeuw. De hekeling wordt voortgezet door Busken Huet, door Multatuli, en weer opgepakt door de tachtigers. Dezen kerfden het beeld van een vervelende eeuw heel diep in het denken. Dit beeld werd overgenomen in de schoolboeken, waar men het tot op de dag van vandaag aantreft.

Ook aan de universiteiten treft men het negatieve beeld nog wel aan, ofschoon juist daar de andere waardering voor het tijdperk tot ontwikkeling gekomen is. In een artikel in het onvolprezen tijdschrift De negentiende eeuw schrijft de enige hoogleraar negentiende-eeuwse letterkunde, W.van den Berg, dat een enkele schrijver uit de

165

negentiende eeuw hem nog weet te boeien. De Nijmeegse hoogleraar K.Fens zegt dat we de directe relatie en de herkenning in de zin van verbondenheid en gemeenschappelijkheid met de negentiende eeuw al lang kwijt zijn. Een dergelijk beeld treft men ook aan in de recente literatuurgeschiedenis van de Leidse hoogleraar T.Anbeek, die Tachtig een definitieve breuk met de voorgangers noemt, en een aantal kenmerken geeft voor de tachtigers, zoals een eenling zijn en buiten de maatschappij staan, die juist in de vroege negentiende eeuw van toepassing zijn. Anbeek noemt Tachtig dan ook een late doorbraak van de romantiek in Nederland, wat op zijn minst een weinig historisch standpunt genoemd moet worden.

Bij Anbeek wreekt zich de algemene aanpak van veel literair-historische overzichten. Gewoonlijk zijn die als volgt opgebouwd: in het buitenland bestond stroming X - wat bestond er in Nederland? Die stroming kan nu eens uit Frankrijk, dan weer eens uit Duitsland of Engeland gehaald zijn. het kan om een mengelmoesje van ideeën gaan of om een manifest van een kunstenaar, maar in elk geval dient het buitenlands patroon in Nederland nageborduurd te worden, en als Nederland dat niet doet, loopt het achter.

Zo zijn de meeste literatuurgeschiedenissen, inclusief de schoolboeken, of positivistische opsommingen, of gammele pogingen tot stroomlijning via buitenlandse stromingen. Na een algemeen overzichtje stapt de beschouwer maar gauw over op behandeling van individuele schrijvers. De nieuwste literatuurgeschiedenis (Nederlandse literatuur, een geschiedenis) kampt met een ander gebrek. De anecdotiek is hier ingeslopen en een verband tussen de vele stukjes is niet te ontdekken. De lezer krijgt een zak vol met kralen in allerlei materialen en kleuren en vormen, maar geen rijgdraad, laat staan sluitinkjes om er snoeren van te maken.

Vooral de buitenlandse invalshoek bleek voor het beeld van de negentiende eeuw negatief te werken. Pas doordat men oog kreeg voor het typisch Nederlandse, 'the Dutchness' om dan toch maar een buitenlandse term te gebruiken, kon er nieuwe waardering ontstaan. Een dergelijke historische invalshoek vereist dat de onderzoek afstand doet van enkele schijnbare vanzelfsprekendheden. In elk geval moet een esthetisch standpunt verlaten worden als uitgangspunt. Dit kan erg boud klinken voor leraren die zich ook als taak hebben gesteld de schoonheid van de Nederlandse taal te laten zien, en liefde voor de literatuur bij te brengen. Maar ik meen dat het niet meer dan een didactisch startpunt mag zijn om uit te komen bij een bredere blik.

Hetzelfde geldt voor het comparatistisch standpunt. Wie vanuit het binnenland naar het buitenland kijkt en dan weer terug, vervalt al gauw in oncontroleerbare statements als: er is geen romantiek in Nederland geweest. Want alles was maar modieus navolgsel, de romantiek was niet doorleefd, er waren geen echte godsloochenaars en geen onmaatschappelijke zwervers. Afgezien daarvan dat het moeilijk aan te tonen valt dat een verschijnsel slechts modieus was en niet doorleefd, geloof ik ook dat het weinig zinvol is dat te onderzoeken. Zo nodig kan ik een dozijn sifilislijders, hoerenlopers, antichristenen, zuiplappen, opiumschuivers en vluchtelingen uit de hoge hoed van de literaire historie toveren, maar daar gaat het niet om. Wat uitgangspunt voor de onderzoeker moet zijn is, dat er een continue proces van schrijven en lezen is geweest en die situatie moet beschreven worden. Het gaat om het hele literaire leven, en niet alleen om kleine aspecten daarvan.

166

Hoe kan het esthetisch en comparatistisch standpunt verlaten worden en de literatuur als historisch verschijnsel bestudeerd worden? Daarvoor zijn twee methoden aan te wijzen. De eerste gaat uit van de functie van de literatuur. Literatuur is in alle tijdperken te zien als een handreiking bij het leven, of een travestie van algemeen maatschappelijke problemen. In de negentiende eeuw heeft de literatuur vooral een functie als moraalvormer. De tijden waren zo sterk veranderd, dat de maatschappij een nieuwe moraal nodig had. De literatuur hielp daarbij.

Bij de tweede methode wordt minder dan vroeger naar teksten gekeken, maar naar het hele literaire leven. De onderzoeker probeert te achterhalen hoe schrijvers, lezers, uitgevers en andere betrokkenen bij de literatuur op elkaar inspeelden, hoe men dacht over letterkunde, wat er gelezen werd. Dan ontdekt men pas hoe bloeiend het literaire leven in de negentiende eeuw was. Er was een enorme diversiteit aan tijdschriften en uitgevers, het leespubliek groeide, er was een literaire voordrachtscultuur door het hele land. In elk plaatsje waren leesbibliotheken te vinden. Leesgenootschappen en leeskringen deden ongesubsidieerd aan leesbevordering. Nieuwe genres kwamen in tel. Er is een professionalisering gekomen in de literatuur, niet alleen onder de schrijvers, maar ook onder de critici en de leraren. De letteren-faculteiten geven voor het eerst onderwijs in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Alleen op deze manier krijgt men zicht op typisch Nederlandse ontwikkelingen.

Maar wat moet de leraar nu met de dominees en hun huiselijke poëzie, met de gedichtjes op eerste tandjes, op het welvaren van het gezin, de verheerlijking van eerlijke armoede en godsvrucht? Die bestonden toch zeker?

Natuurlijk zijn die er, maar er is ook nog zoveel anders. Als men een tijd al wil beoordelen, dan gaat het niet aan om naar de middelmaat te kijken. Ten slotte wordt de Duitse romantiek ook niet op Matthias Claudius of Friedrich Rückert beoordeeld, maar op Hölderlin. Multatuli en Beets, De Schoolmeester, Bilderdijk, Van Lennep en HaverSchmidt, De Génestet en Staring, Kneppelhout en Cremer, om maar enige namen te noemen, zijn unieke schrijvers die niet in de achttiende, en niet in de twintigste eeuw bestaan zouden kunnen hebben.

Dit is de boodschap: saaie eeuwen bestaan niet. Onderzoek dat te saai is om door te geven aan het onderwijs ook niet. Alleen de vorm van de overdracht telt, en die is maar al te vaak droog, dor en fantasieloos.

167

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
literatuuronderwijs
land
Nederland
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

7de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1993