Stijn Brouwer & Noortje Jonker · 11de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1997 · pagina 58 - 60
Het activeren van voorkennis
STIJN BROUWER, NOORTJE JONKER
Hogeschool Domstad
In de didactiek van het begrijpend lezen wordt de waarde van de eerste fase - het activeren van voorkennis - algemeen erkend. Jammer genoeg is dit nog lang niet in de dagelijkse praktijk terug te vinden, maar ook in de nieuwere methoden wordt het belang ingezien.
Door Boland wordt meteen in de eerste module aandacht besteed aan het fenomeen voorkennis. 'Voorkennis is te beschouwen als een mentaal kader, waarin gegevens uit een tekst kunnen worden geplaatst. Dit mentaal kader wordt in de literatuur meestal een schema genoemd. Dit schema zorgt er niet alleen voor dat nieuwe feiten worden geïntegreerd binnen de al bestaande kennis, maar er ook toe bijdraagt dat nieuwe feiten worden gevormd.'
Vervolgens wordt er ingegaan op de vraag, hoe je voorkennis kunt activeren. Er worden twee mogelijkheden genoemd. Ten eerste: met leerlingen voorspellingen doen over de inhoud van de tekst op grond van titel en illustraties. Ten tweede: met leerlingen associaties maken naar aanleiding van het onderwerp van de tekst.
In deze workshop willen wij nog andere mogelijkheden tot het activeren van voorkennis laten zien en hun invloed op het verdere lesverloop aantonen. We geven daartoe een uitgebreidere opsomming van voorkennis als mentaal kader. We behandelen achtereenvolgens de associatie, de eigen ervaring, het script, het stofschema.
De associatie is een psychisch gegeven, dat woorden (of beter begrippen) andere woorden oproepen. De structuur van de opgeroepen kennis kan weinig samenhangend zijn en ernstige hiaten vertonen. Het hulpmiddel in de les is het woord- of associatieveld.
De eigen ervaringen laten vertellen naar aanleiding van een woord, bijvoorbeeld boot, roept kennis op die meer gestructureerd is, maar erg subjectief kan zijn. Het didactische hulpmiddel is het ervaringsgesprek.
Het script (vgl. Drop) is een begrip dat in het onderwijs nauwelijks gebruikt wordt en daarom meer uitleg behoeft. Een korte definitie is: de kennis van een eenheid van handelingen. Hoe groot die eenheid is, kun je zelf bepalen. Zo is afrekenen bij een kassa een kleiner script dan boodschappen doen. Zo ook de bus nemen en op visite gaan.
Bij het spontane leren van peuters en kleuters neemt het leren van scripts een hele belangrijke plaats in. Het script is het kader waarin ze de werkelijkheid verkennen. Kijk maar eens naar kleine kinderen in een supermarkt: ze rennen naar de mini-winkelwagentjes, gooien er van alles in, sluiten aan in de rij voor de kassa, leggen op hun tenen de boodschappen op de lopende band en helpen bij het inpakken. Ook al doorziet het kind het script niet (waarom moeten boodschappen op een lopende band?), toch weet het wat er gaat gebeuren en het kan daarop inspelen. Dat doen ze dan ook volop. En het wordt helemaal leuk als je scripts kunt gaan spelen: 'winkeltje', 'schooltje' of 'doktertje'. In de poppenhoek zie je vaak 'vadertje en
58
tekst lezen met de opdracht moeilijke woorden, zinnen of overgangen te noteren. Bij het bespreken zal hij de afweging maken aan welke problemen hij aandacht besteedt en aan welke nauwelijks of niet. En hij zal tenslotte bij de verwerking beslissen welke opdrachten hij negeert, verplaatst, verandert of toevoegt, zodat het script/het verhaal duidelijk is.
Het stofschema is in de tekstwetenschap een wat bekendere term, maar wordt in de didactische literatuur voor het basisonderwijs niet gebruikt. Met stofschema wordt bedoeld de kennisonderdelen die in een referentiële tekst over een onderwerp ter sprake worden gebracht. Er bestaan veel stofschema's, waar een ervaren lezer graag gebruik van maakt. Zo bevat een filmrecensie informatie over: de acteurs, de regisseur, de productie, het verhaal, de beeldtaal, de filmstroming, de mening van de recensent. Twee recensies kunnen het zelfde stofschema bevatten, maar kunneneen volkomen verschillende volgorde hebben en een totaal verschillende samenhang.
Ook teksten in de basisschool bieden mogelijkheden om stofschema's te ontdekken. Het ontdekken van zo'n stofschema kan via een raadspelletje. Zo gebruiken we in de opleiding: wat voor dier is een alopex? Je mag alleen ja/nee-vragen stellen. Van iedere vraag wordt het kernwoord op het bord geschreven en voorzien naar gelang het antwoord met een - of een +. Er ontstaat een rij: staart+, bruin-, 4 poten+, Nederland-, bos-, roofdier+, enz. Als het dier geraden is, kijken we naar, waar je eigenlijk naar vraagt, als je een dier wilt raden. De woorden op het bord worden gerubriceerd en voorzien van de kopjes: het uiterlijk, het gedrag, de omgeving en de soort (eigenlijk de classificatie).
Op zich is het ontdekken van zo'n stofschema al een les, maar vervolgens kan de leraar in een aantal lessen het gemak van het lezen van een tekst aan de hand van een stofschema verduidelijken. Bij eenvoudige teksten kunnen de leerlingen met viltstiften (rood, geel en blauw) kleuren en ontdekken dat sommige zinnen paars, groen of oranje worden, omdat er in die zin een overstap van de ene rubriek naar de andere gemaakt wordt. Het stofschema kan ook dienen om de inhoudsopgave van bijvoorbeeld een informatieboekje gerichter te lezen, of een vergelijking maken tussen verschillende boekjes over het houden van een huisdier.
Maar terug naar het activeren van voorkennis. Met behulp van een stofschema kunnen leerlingen veel gerichter hun voorkennis over een onderwerp in kaart brengen. Vervolgens kunnen ze er vragen aan verbinden en dan pas de tekst lezen. De gelezen informatie kan nu toegevoegd worden aan het deels ingevulde stofschema, dat niet alleen uit woorden, maar ook uit tekeningetjes, een tijdbalk en een grafiek kan bestaan.
De genoemde mentale kaders, waarin je voorkennis kunt activeren, leveren een belangrijke bijdrage tot een beter leesbegrip niet alleen in de eerste fase van een les, maar ook in de volgende fasen.
Bibliografie
Boland, J., Nascholing begrijpend lezen. SLO, 1995 Drop, W., Instrumentele tekstanalyse. Groningen, 1997 Taalkabaal (uit het hoofd geciteerd).
60