Theun Meestringa & Elsbeth van der Laan · 17de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2003 · pagina 11
Handreiking sectorwerkstuk
Theun Meestringa, Elsbeth van der Laan
(SLO, Enschede)
Achtergronden van het
sectorwerkstuk
Heel in het kort: leerlingen in de theoretische en
gemengde leerweg maken aan het eind van hun schoolloopbaan in twintig uur tijd een sectorwerkstuk.
Het moet een vakoverstijgende thematiek hebben, twee docenten beoordelen zowel het product als
proces. Het werkstuk moet met een voldoende of goed worden afgesloten. De informatie over het
sectorwerkstuk (inhoudelijk en proces) worden op enig moment in gecomprimeerde vorm opgeschreven op
het formulier gedocumenteerd schrijven. Dit formulier mogen leerlingen als achtergrondinformatie
meenemen naar het centraal schriftelijk eindexamen Nederlands schrijfvaardigheid.
Het werkstuk mag, maar hoeft niet, een schriftelijk verslag zijn. Een werkstuk kan dus een model van een kippenhok zijn, zonder dat daar een geschreven werkstuk van 10 pagina's bij hoort. Het is verre van denkbeeldig dat vmbo-leerlingen veel liever een kippenhok bouwen, een video monteren of een plattegrond tekenen, dan een geschreven werkstuk te presenteren.
In eerste instantie hebben we (de auteurs van de handreiking Het Sectorwerkstuk. Een handreiking voor begeleiders, docenten Nederlands en coördinatoren[1]) gezocht naar welke stappen leerlingen zouden moeten zetten in hun onderzoek. Zie hier op welke stappen wij uitkwamen.
Tabel 1: Fasen en activiteiten bij het maken van een sectorwerkstuk
fase | activiteiten |
voorbereidingsfase |
|
uitvoeringsfase |
|
presentatiefase |
|
evaluatiefase |
|
Bij elke stap zijn taalvaardigheden nodig. Het hele overzicht staat in de handreiking, hieronder staat een impressie:
Tabel 2: Taalvaardigheden in fase 1 van het sectorwerkstuk
doel en publiek bepalen |
|
presentatievorm kiezen |
|
relevante vragen formuleren |
|
Maar... dit hele model is natuurlijk nogal academisch, analytisch. Leerlingen kiezen een onderwerp, bedenken er vragen bij en gaan vervolgens op zoek naar het antwoord. Dit is een tamelijk abstracte en analytische manier van onderzoeken die goed past bij academici die een week of acht (of een jaar of vier) de tijd hebben voor onderzoek. Het 'gevaar van het theezakje' is nogal groot. Academici bedenken een goede werkwijze en hebben zodoende een heerlijk kopje thee.
VWO-leerlingen past deze werkwijze wel, ze hebben wel minder tijd beschikbaar (maximaal 80 uur), maar ze zijn over het algemeen verbaal-analytisch. Hun kopje thee is een aftreksel, maar het smaakt best. Havisten zijn al wat minder gelukkig: in 40-80 uur ronden zij hun werkstuk af en vaak liggen hun talenten al niet meer zo snel in bovenstaande stappen. De vmbo-leerlingen moeten het onderzoek in 20 uur afronden. Wat blijft er, met hun talenten en wensen, over van het kopje thee? Een heel slap, smakeloos aftreksel?
Het formulier gedocumenteerd schrijven maakt dat de
leerlingen hoe dan ook toch de verschillende onderzoeksfases doorlopen moeten hebben (en er iets
over moet kunnen opschrijven), maar zegt niks over de volgorde. Een leerling mag best beginnen met
het bouwen van een kippenhok, en gaandeweg nadenken over vragen als: waar moet de legplaats komen,
hoe groot moet de uitloop zijn, enzovoort. Het is aan de begeleidende docent om deze vragen op enig
moment te vertalen naar 'deelvragen' in het formulier gedocumenteerd schrijven.
Moet Nederlands de regie willen hebben van het
sectorwerkstuk?
Tijdens de presentatie stond vooral deze vraag
centraal. 'Ja', zei de een, 'leerlingen moeten namelijk uiteindelijk wel het
schrijfvaardigheidsexamen Nederlands doen op basis van het sectorwerkstuk'. 'Nee, zeker
niet', stelde een ander, 'We hebben het al zo druk. Bovendien: het sectorwerkstuk is een
taak van alle vakken!'.
Voor beide standpunten is wat te zeggen. In de presentatie hebben we bekeken welke handvatten de Handreiking Sectorwerkstuk (SLO, 2003) levert voor de bijdrage van de verschillende vakken, en welke rol het vak Nederlands zou kunnen of moeten vervullen. In de Handreiking zijn onder andere verschillende materialen (handleidingen sectorwerkstuk) van andere vakken, informatie over de beoordeling van proces en product en ideëen voor afstemming tussen vakken opgenomen.
Daarnaast is in de Handreiking op een rijtje gezet op welke punten het vak Nederlands een bijdrage zou kunnen leveren in het aanleren van taal- en onderzoeksvaardigheden. Hierbij is gebruik gemaakt van eindexamentermen en zijn vier methoden Nederlands geanalyseerd op de manier waarop zij de onderzoeksvaardigheden aan bod laten komen in de vier leerjaren.
Tabel 3: Voorbeelden van taalsteun bij vragen van het formulier gedocumenteerd schrijven
6b. Wat is je goed bevallen aan het samenwerken of aan het alleen werken? |
|
Het invullen van het formulier, een taak van
het vak Nederlands?
Het formulier gedocumenteerd schrijven vervult een
sleutelrol: het vertaalt de informatie van het sectorwerkstuk naar een document dat leerlingen
raadplegen tijdens het examen. Het formulier (en het voorbeeldexamen) vragen vooral naar stappen in
het onderzoeksproces, minder of niet naar inhoudelijke informatie over het werkstuk.
Wie moet het invullen van het formulier begeleiden? Dat hangt af van de rol van Nederlands. Als Nederlands de rol vervult van kartrekker, bijvoorbeeld omdat het vak al jaren werkt aan onderzoek en gedocumenteerd schrijven, dan is het logisch om ook het invullen van het formulier in handen te laten van de docent Nederlands. Maar wanneer andere vakken net zo veel of misschien meer ervaring hebben met het laten maken van werkstukken, dan kan het invullen van het formulier ook in handen van de begeleidende docent liggen. Die moet dan wel leerlingen voorzien van de taalmiddelen waarmee ze op een goede manier het formulier kunnen invullen. Op de vraag: wat is je goed bevallen aan het samenwerken of aan het alleen werken? (vraag 6b op het formulier) zal het antwoord: 'ik vond samenwerken gezellig' waarschijnlijk niet volstaan als informatiebron voor het schrijfexamen. De begeleidende docenten moeten daarom zicht krijgen op de taalmiddelen die nodig zijn voor het beantwoorden van de vragen. Daartoe is in de Handreiking een overzicht opgenomen van didactische suggesties per vraag op het formulier:
Als de begeleidende docent het formulier invult met de leerlingen, dan kan de docent Nederlands controleren en beoordelen of het ingevulde formulier volstaat voor het examen.
Noten
[1] Laan, E.van der, T. Meestringa & T. Ekens. Het Sectorwerkstuk. Een handreiking voor begeleiders, docenten Nederlands en coördinatoren. Enschede: SLO, 2003.