Jeroen Steenbakkers · 20ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2006 · pagina 71 - 76
3. (inter)actief Ieren
Ronde 6
Jeroen Steenbakkers
Ludgercollege – Doetinchem
Contact: j.steenbakkers@ludgercollege.nl
Het diploma voor de werkwoordsspelling
De werkwoordsspelling levert vaak frustratie op. Is het niet bij leerlingen, dan wel bij docenten. Docenten klagen over het gebrek aan spellingsvaardigheden en over slordigheid van de leerlingen. Bij de werkwoordsspelling is er bovendien vaak een gebrek aan `transfer': leerlingen maken dan een toets werkwoordsspelling op niveau, maar ze passen vervolgens hun kennis niet toe op 'normale schrijfproducten': proefwerken, opstellen, werkstukken en dergelijke.
Enkele jaren geleden concludeerde ik dat de onderbouwmethoden waarmee ik had gewerkt, geen effectief antwoord gaven op deze problemen. Ik wilde het anders aanpakken en schreef een syllabus voor de werkwoordsspelling waarin motivatie, relevantie en transfer een duidelijke plek kregen. Ik werk er nu twee jaar mee. Hoewel niet alle problemen zijn opgelost, zijn mijn nieuwe lessen werkwoordsspelling aantoonbaar effectievers en voelbaar leuker geworden.
Het diploma A en B voor de werkwoordsspelling
Brugklasleerlingen werken aan het 'diploma A voor de werkwoordsspelling'. De test bestaat uit 25 werkwoorden. Bij vijf fouten of minder zijn leerlingen geslaagd. Bevraagd worden de persoonsvorm tegenwoordige en verleden tijd en het voltooid deelwoord. Leerlingen die het diploma behaald hebben, (sommigen vwo-leerlingen doen dat in twee lessen!) mogen stoppen met de spelling. Andere leerlingen doen er (veel) langer over.
Nadat het diploma is behaald, draait het alleen nog om de transfer naar gewone schrijfproducten. Daar worden leerlingen in getraind. Zolang ze in gewone schrijfproducten (brieven, proefwerken, opstellen, e.d.) weinig werkwoordsfouten maken, is er niets aan de hand. Wanneer leerlingen echter teveel fouten maken, krijgen ze een herkeuring. Slaagt de leerling voor de herkeuring, dan kan er een gesprek volgen over motivatie en zorgvuldigheid. Zet hij zich genoeg in op zijn kennis van de werkwoordsspelling ook echt te gebruiken? Als de leerling zakt voor de herkeuring, dan constateer ik dat de kennis weggezakt is. De leerling zal dan het diploma opnieuw moeten behalen.
6 Leerlingen in de vwo-brugklas krijgen een toets met 25 werkwoorden. Bij 5 fouten halen ze een 6. Het merendeel scoort voor deze toets een (ruime) voldoende. Verder heb ik nog weinig harde gegevens, mede omdat ik twee jaar in mijn sectie heb gepionierd. Inmiddels werkt een groter deel van de sectie met de syllabus, op termijn zijn er dus meer gegevens.
71
TWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
In de tweede en derde klas werken leerlingen aan 'diploma B voor de werkwoordsspelling'. De norm ligt hoger. De leerlingen vervoegen nu alle werkwoordsvormen. Leerlingen corrigeren bij die toets ook twee korte teksten met storende werkwoordsfouten. Verder moeten ze tien werkwoorden invullen in een tekst die door een medeleerling geschreven is.
Transfer en de relevantie duidelijk maken
Aan de lessenserie werkwoordsspelling in de brugklas laat ik een opstelopdracht vooraf gaan. Naar aanleiding van de gemaakte fouten, hou ik een klassengesprek over de relevantie van werkwoordsspelling. Ik begin met de vraag hoe belangrijk leerlingen zelf de spellingsvaardigheid vinden. Aan de hand van voorbeelden leg ik uit dat er maatschappelijk belang wordt gehecht aan een correcte werkwoordsspelling, vooral bij officiële teksten. Ik bespreek met hen de stelling: Als je de middelbare school hebt doorlopen, moet je in staat zijn een tekst te schrijven zonder werkwoordsfouten.' Brugklasleerlingen onderschrijven die stelling meestal unaniem. Bovendien laat ik leerlingen thuis ervaren dat een digitale 'spellingscontrole' nog lang niet alle werkwoordsfouten uit teksten haalt; de meeste andere spellingsfouten worden daarentegen wel verbeterd.
Moeilijkheden aan het begin
Pas na dit klassengesprek beginnen we aan de werkwoordsspelling.- Van bij het begin van de lessenserie komen alle werkwoordsvormen door elkaar aan bod. Leerlingen vervoegen onmiddellijk werkwoorden in enkelvoudige én in complexe samengestelde zinnen. De oefeningen vragen om inzet en concentratie. De eerste paragrafen maken de leerlingen in de klas. Omdat de oefeningen van een pittig niveau zijn, is een sterke docentsturing, voorafgaand aan de oefeningen, belangrijk. In de nabespreking moeten de antwoorden én de manier van werken worden geëvalueerd. Ik bespreek met de leerlingen de studievaardigheden die worden vereist.
Snelle beloning
Gedurende de lessenreeks is het einddoel (diploma A) steeds in zicht. De moeilijkheden worden al aan het begin van de lessenserie zichtbaar. Want aan het begin van het traject zijn ze nog productief te maken. Frustraties die worden herkend (en erkend), kunnen energie leveren om écht aan de slag te gaan met de werkwoordsspelling. Bovendien: als het einddoel steeds in zicht blijft, kunnen goede leerlingen snel worden beloond. Oefeningen zijn een middel, geen doel. Waar mogelijk, mogen goede leerlingen dus oefeningen overslaan. Een aantal leerlingen (ongeveer 30 procent in een vwo-klas) voldoet snel (sommige zelfs meteen) aan de eisen voor het 'Diploma A voor de werkwoordsspelling'. Ze kunnen daarna met andere onderwerpen aan de slag (fictie, projecten). De ervaring leert dat andere leerlingen zich daardoor laten motiveren. Ook zij behalen relatief snel het 'Diploma A voor de werkwoordsspelling'. De zwakke, onzekere of ongemotiveerde leerlingen blijven over. Zij gaan aan de slag met gevarieer-
72
3. (inter)actief Ieren
de opdrachten. Ze hebben daarbij heldere instructie, snelle feedback op gegeven antwoorden én reflectie op de manier van werken nodig. Aan de opdrachten kunnen ze dus beter in de les dan thuis werken.
Aansluiten bij voorkennis en 'slapende kennis'
De eerste opdracht van de cursus is erop gericht de voorkennis naar boven te halen en `gevoelens' over de werkwoordsspelling in het licht te zetten:
De basisregels van de werkwoordsspelling heb je al op de lagere school gehad. Je herinnert je vast nog wel de rijtjes met werkwoorden die je in je schrift moest schrijven:
voorbeeld: ik vertel jij vertelt hij vertelt wij vertellen
ik vertelde jij vertelde wij vertelden
wij (hebben) verteld
Wellicht komen er ook nog andere zaken naar boven, zoals: verleden tijd, stam, stam + t, 't kofschip of hele werkwoord, etc.
OPDRACHT 1
Wissel herinneringen uit met je buurman of buurvrouw over spelling op de basisschool. Je kunt daarbij denken aan de volgende zaken:
-
Wat weet je er nog van? Komen er regels of woorden naar boven die te maken hebben met de werkwoordsspelling?
-
Was je er goed in of juist niet?
-
Vond je werkwoordsspelling leuk of juist vervelend?
Andere opdrachten richten zich op bewustwording. Ze maken gebruik van voorkennis of van 'slapende kennis'. Een leerling die de werkwoordsvorm 'fietst' goed schrijft, heeft ook de nodigde kennis in huis om de werkwoordsvorm `beweert' correct te schrijven. Zelfs in de zin: 'Het is jammer dat hij na al die doelpunten nog steeds beweert dat hij niet kan voetballen. Meer dan kennis van de persoonsvorm en de rijtjes van de basisschool is niet nodig. En de concentratie en motivatie om het goed te doen.
OPDRACHT 2
a. Schrijf van de onderstaande zinnen de correcte werkwoordsvormen op. Wanneer je (bijna) zeker weet dat je een werkwoord correct hebt vervoegd, noteer je voor de kantlijn een plusteken (+). Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, behalve als de zin al in de verleden tijd staat of als er een tijdsvermelding in de zin staat.
Waarschijnlijk heb je minimaal 5 werkwoorden goed. Wanneer je bij deze oefening 9 of 10 werkwoorden goed hebt, ben je (nu al!) goed in de werkwoordsspelling.
73
TWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
voorbeeld:
U (schrijven) toch ook stukken in de krant. (+) schrijft
-
Hij (fietsen) dagelijks van Hummelo naar Doetinchem, behalve natuurlijk als er slecht weer is voorspeld.
-
Omdat de tandarts me eerst had verdoofd, (voelen) ik daarna niets van de behandeling.
-
(Denken) eerst na voordat, je iets opschrijft,' sprak de bezorgde leraar.
-
Vroeger (behoren) mijn oma tot de beste zwemmers van haar dorp.
-
Die onvoldoende van vorige week telde niet mee, vandaag mocht ik het proefwerk in een apart lokaal (maken)', vertelde de brugklassers thuis opgelucht.
-
Nu de weerman (melden) dat er storm op komst is, ga je zeker met de bus. 7 'Ik ben vroeger ook gezakt voor mijn zwemdiploma, zei mijn tante, en zij meende dat zij mij daarmee (troosten).
-
`(Verbinden) me nu eens eindelijk goed door,' riep hij ongelukkig.
-
Gisteren (landen) er op het grasveld een helikopter.
-
Het duurde lang, maar eindelijk kwam hij zich dan toch bij de docent (melden).
-
Als je van opdracht a de eerste 5 werkwoordsvormen goed hebt geschreven, dan heb je al veel kennis van de regels van de werkwoordsspelling. Je hebt zelfs al voldoende kennis om ook de moeilijkere werkwoordsvormen van zin 6 tot en met 10 correct te spellen.
Kijk nu de eerste 5 antwoorden na. De correcte antwoorden zijn:
1. fietst 2. voelde 3. Denk 4. behoorde 5. maken
-
Bestudeer nu nog een keer oefening a. Als je goed kijkt, dan valt op dat zin 1 lijkt op zin 6; zin 2 lijkt op zin 7; zin 3 lijkt op zin 8; zin 4 lijkt op zin 9 en zin 5 lijkt op zin 10. Vergelijk de werkwoorden en verbeter, zo nodig, werkwoordsvormen van zin 6 tot en met zin 10.
-
Vergelijk nu je antwoorden met die van een medeleerling. Bespreek eventuele verschillen en verbeter zo nodig naar aanleiding van die bespreking je antwoorden. Maak ook de opdrachten e en f samen.
-
Is het werkwoord van zin 5 een persoonsvorm? En het werkwoord van zin 10?
-
Leg uit: waarom is het lastiger om het werkwoord van zin 10 (melden) correct te spellen dan het werkwoord van zin 5 (maken).
Ik probeer de leerlingen meteen op niveau aan te spreken. Vooraf wordt dat niveau duidelijk gemaakt. Leerlingen mogen bij deze opdracht samenwerken. Samenwerking verhoogt de veiligheid bij een moeilijke opdracht. Fouten maken hoort erbij; dat moet
74
3. (inter)actief Ieren
al bij de eerste opdracht helder zijn. Maar fouten die leerlingen met getweeën hebben gemaakt, worden als minder eng ervaren.
Differentiatie naar niveau en leerstijl
Na de eerste twee paragrafen volgen leerlingen hun eigen weg. Verschillende leerlingen doorlopen verschillende routes. Leerlingen gebruiken verschillende leerstijlen. Ze kunnen daarom geregeld kiezen uit gevarieerde opdrachten. Het is niet de bedoeling dat ze de syllabus compleet doorwerken. Niet de oefeningen, maar het leerdoel staat centraal bij de instructie:
"Bij het nakijken van de test is je duidelijk geworden dat je vooral moeite hebt met de persoonsvorm in de verleden tijd. Je gaat nu een half uur werken aan dit onderdeel (paragraaf 5). Bepaal zelf wat je doet. Maak daarna opnieuw een testje en kijk die na. Vertel me of en hoeveel je vooruit bent gegaan."
Zwakke, onzekere leerlingen en ongemotiveerde leerlingen
De groep leerlingen die werkwoordsspelling moeilijk vindt of motivatie mist, vormt het probleem. Succesvol leren heeft baat bij een goede balans tussen inspanning en resultaat. Wanneer die balans verstoord is, komen er problemen. Er is een kans dat (ook) deze manier van werken frustraties gaat opleveren bij deze leerlingen. Veelvuldig oefenen met werkwoordsspelling wordt écht vervelend als leerlingen geen vooruitgang zien en als hun niveau onvoldoende blijft.
Het kan zinvol zijn om aan zwakke en onzekere leerlingen een ander (eenvoudiger) doel te stellen. Deze leerlingen hebben uitzicht op succes nodig. Voor hen is het dan (bijvoorbeeld) voldoende als ze persoonsvormen en voltooid deelwoorden herkennen en met een schema erbij correct kunnen spellen. Het diploma-A behalen ze dan pas later, bijvoorbeeld in klas 2. Ook bij 'gewone' proefwerken is er steeds een groep leerlingen die onvoldoende scoort. Bij deze aanpak wordt het gebrek aan niveau benoemd en geregistreerd: de bal blijft bij de leerling liggen. Zo'n leerling is (nog?) niet goed in de werkwoordsspelling. Dat kan gebeuren. Vraag is dan: wat doet zo'n leerling daarmee? Enkele leerlingen kunnen gaan klagen of zeuren. Ze verkiezen onbewust een slachtofferrol, zodat ze passief kunnen blijven. Het is dan de zaak van deze leerlingen om realistische eisen te stellen en om ervoor te zorgen dat ze actief en doelbewust blijven werken.
Ook bij zwakkere leerlingen is een koppeling naar functionele schrijfopdrachten belangrijk. Zwakke leerlingen kunnen leren om in teksten de mogelijk foutief gespelde werkwoorden te onderstrepen. Ze oefenen eerst in het onderstrepen van mogelijke fouten in teksten van een ander en vervolgens leren ze om in hun eigen schrijfproducten mogelijke fouten te onderstrepen. Hun schrijfproducten kunnen ze vervolgens door een ander laten nakijken.
75
TWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
Verder probeer ik niet onnodig lang op deze groep te focussen – en deze leerlingen niet te lang aan de werkwoordsspelling te zetten. Want dan kan de spelling wel eens een langdurig en vervelend verhaal worden, dat desondanks weinig oplevert. Als een groepje leerlingen gemotiveerd gewerkt heeft en toch het niveau niet bereikt, dan kan het verstandig zijn de spelling even te laten rusten.
Ronde 7
Josje Hamel & Monique Metzemaekers
APS - Utrecht & Het Hogeland College - Warffum Contact: josjehamel@zonnet.nl
mmetzemaekers@cs.com
Schrijfvaardigheid: werken met redacties
Vorig schooljaar zijn wij in onze havo 4 –klassen begonnen met een tijdschriftenproject in het kader van schrijfvaardigheid. De leerlingen vormden in groepen redactieteams van een zelfgekozen tijdschrift. We zullen een presentatie geven van het project tot nu toe. Deelnemers worden uitgenodigd mee te denken over soortgelijke projecten op hun eigen school. Wat inspireert je? Welke ideeën krijg je hierdoor? Hoe kan je je schrijfonderwijs uitdagender en betekenisvoller maken? We hopen de deelnemers in de workshop antwoorden op dit soort vragen mee te kunnen geven.
76