Het nieuwe leren: frustratie of inspiratie?

Ron Oostdam  ·  21ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2007  ·  pagina 9 - 12

Download artikel

1. Primair onderwijs

Naast deze beschrijvingen die in de databank van het Taaluniversum opgenomen zijn, verrichten we in opdracht van de SLO literatuurstudies waarin de resultaten van het beschreven onderzoek geïnterpreteerd worden vanuit het perspectief van leerplanontwikkeling. In deze studies reflecteren we op het beschreven onderzoek en geven we antwoorden op de volgende vragen: Wat is er wel en niet onderzocht op het gebied van het betreffende domein? Wat weten we op grond daarvan wel en niet? Wat betekent dit voor de leerplanontwikkeling voor dit domein? Wat betekent het voor onderzoekers, leerkrachten en andere belanghebbenden bij het onderwijs op de basisschool? Onlangs verscheen het eerste deel in deze reeks, dat gewijd is aan het domein schrijfonderwijs (Bonset&Hoogeveen 2007).

In onze presentatie bespreken we kort de achtergrond en resultaten van het project HTNO en demonstreren we de databank. Vervolgens krijgen de deelnemers de gelegenheid de website met eigen vragen te raadplegen en te onderzoeken of de database van nut kan zijn voor hun onderwijs- opleidings- of begeleidingspraktijk.

Literatuur

Bonset, H. & M. Hoogeveen. Schrijven in het basisonderwijs. Een inventarisatie van empirisch onderzoek in het perspectief van leerplanontwikkeling. Enschede, SLO, 2007.

Hoogeveen, M. & H. Bonset. Het Schoolvak Nederlands Onderzocht. Een inventarisatie van onderzoek naar onderwijs Nederlands als eerste en tweede taal in Nederland en Vlaanderen. Leuven/Apeldoorn: Garant, 1998.

Onderwijsraad, Kennis van Onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad 2003.

Onderwijsraad, Naar meer Evidence-based Onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad 2006.

Ronde 2

Het nieuwe Ieren: frustratie of inspiratie?

Ron Oostdam

SCO-Kohnstamm Instituut, Universiteit van Amsterdam r.j.oostdam@uva.nl

Eind jaren negentig werd de term het nieuwe leren vooral gehanteerd bij de invoering van het studiehuis in de bovenbouw van havo en vwo. Het nieuwe leren wordt nu

9

EENENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

gebruikt als een verzamelterm voor allerlei uiteenlopende onderwijsvernieuwingen. Het is onderwerp geworden van een publieke discussie en bijna iedereen heeft er wel een mening over. Landelijke dagbladen als Trouw, de Volkskrant en NRC-Handelsblad hebben daar sterk aan bijgedragen. Met enige regelmaat verschijnen er achtergrondartikelen, discussiebijdragen en columns waarin voor- en tegenstanders uitgebreid aan het woord komen. De discussie loopt daarbij vaak hoog op met een zekere polarisatie als gevolg: nieuw leren versus oud leren, leerling-gestuurd versus docentgestuurd, competenties versus feitenkennis, goed leren versus fout leren.

Het nieuwe leren had oorspronkelijk vooral betrekking op het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs. In het schooljaar 1998-1999 is de bovenbouw van het voortgezet onderwijs vernieuwd tot de tweede fase (het studiehuis). Doel was om leerlingen zelfstandiger te laten werken en studeren zodat de aansluiting met het vervolgonderwijs zou verbeteren. Ondertussen heeft de term zich ook een vaste plaats veroverd in het basisonderwijs. De KPC Groep introduceerde als eerste de term als paraplu voor allerlei vernieuwingsinitiatieven in het basisonderwijs, het speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs. Volgens hun webstek omvat het nieuwe leren 'zo ongeveer alle concepten die te maken hebben met moderne opvattingen over onderwijs: leerlingen actief en zelfstandig laten leren, in plaats van klassieke kennisoverdracht'. De andere landelijke pedagogische centra volgden dit initiatief, maar introduceerden eigen termen. Het APS introduceerde het natuurlijke leren en het CPS ontwikkelde samen met onder meer Luc Stevens het begrip 'zin in leren'. Daarnaast was er de opkomst van het particuliere samenwerkingsverband van de Iederwijsscholen. De eerste school is in 2002 gestart in Schoonhoven en ondertussen is er een landelijke groei waar te nemen. Het motto van de Iederwijsscholen is 'levensecht leren'. Vooral het geprononceerde uitgangspunt van Iederwijs dat kinderen zelf kiezen wat, wanneer en hoe ze iets willen leren heeft tot maatschappelijke onrust gezorgd. Kinderen zouden onvoldoende leren en niet goed voorbereid worden op het vervolgonderwijs.

Alle initiatieven rond het nieuwe leren hebben gemeenschappelijk dat ze afstand nemen van de uitsluitend klassikale werkwijze op de meeste scholen. Tegelijkertijd verschillen de geformuleerde onderwijsalternatieven wel en brengen ze op hun eigen wijze accenten aan. De Iederwijsscholen kenmerken zich bijvoorbeeld door de grote vrijheid van leerlingen bij de besteding van de schooldag, terwijl andere initiatieven meer een tussenvorm proberen te realiseren tussen de klassikale docentgestuurde werkwijze en een meer leerling-gestuurde aanpak waarbinnen actief en zelfstandig gewerkt kan worden. Toch worden de uiteenlopende initiatieven in de publieke discussie vaak op één hoop geveegd, waarbij in het bijzonder de Iederwijsscholen fungeren als representanten van het nieuwe leren. De discussie lijkt als gevolg daarvan vooral te gaan over twee uitersten: volledige vrijheid van leerlingen die zelf wel bepalen wat, wanneer en hoe ze leren tegenover de klassikale werkwijze waarbij docentgestuurde instructie en kennisoverdracht centraal staan. In werkelijk is het beeld genuanceerder en is er sprake van een glijdende schaal.

10

1 . Primair onderwijs

In deze presentatie wordt verslag gedaan van een onderzoek naar verschijningsvormen van het nieuwe leren in het basisonderwijs. Doel was om het nieuwe leren in zowel de publieke als de wetenschappelijke discussie in een duidelijk kader te plaatsen. Het onderzoek is uitgevoerd door het SCO-Kohnstamm Instituut van de Universiteit van Amsterdam in opdracht van Ministerie van OC&W. De volgende vragen stonden centraal:

Welke verschijningsvormen kent het nieuwe leren; op welke onderwijskundige en leer-psychologische uitgangspunten zijn deze vormen gebaseerd; welke leeropbrengsten vallen van de vormen te verwachten?

Hoe krijgt het nieuwe leren in de praktijk van het basisonderwijs vorm?

Hoe vinden op scholen waar zich vormen van het nieuwe leren voordoen, registratie en toetsing plaats van leeropbrengsten en andere vorderingen?

Voor het beantwoorden van de eerste vraag is een begripsanalyse en een literatuurstudie uitgevoerd. Kernfasen waren: het specificeren van de contexten waarin de term wordt gebruikt, het vergelijken van de betekenissen in hun verschillende contexten en het ontwikkelen van een akkoorddefinitie die maximaal verenigbaar is met de verschillende gebruikscontexten. Van meet af aan was duidelijk dat de begripsanalyse zich niet moest beperken tot het nieuwe leren. Ook dienden verwante termen als natuurlijk leren, authentiek leren, vraaggestuurd leren en ict-leren aan de orde te komen. In overleg met het Ministerie van OCW is een lijst van kernbegrippen opgesteld als start voor een zoektocht naar relevante literatuur. Bij de analyse hebben we drie gebruikscontexten onderscheiden: de onderwijspraktijk, de overheid en de wetenschap. De begripsanalyse is afgerond met een voorstel voor een werkdefinitie van het nieuwe leren, waarin een zestal dimensies zijn opgenomen. Het literatuuronderzoek heeft zich gericht op de beantwoording van de vraag naar de leeruitkomsten van het nieuwe leren in het basisonderwijs.

Voor het beantwoorden van de overige twee vragen zijn kwalitatieve studies uitgevoerd op acht basisscholen, inclusief een school voor speciaal basisonderwijs. De scholen zijn geselecteerd uit een groslijst van omstreeks 50 scholen, die is samengesteld met hulp van velddeskundigen. Drie van de acht scholen zijn nieuw en hebben van begin af aan gekozen voor een vernieuwend onderwijsconcept. De vijf andere scholen bestaan al langer en hebben besloten hun aanpak min of meer ingrijpend te wijzigen. Een opvallend gegeven is dat slechts een van de acht scholen expliciet de term het nieuwe leren gebruikt. De andere scholen gebruiken andere termen om hun onderwijsvernieuwing te karakteriseren, zoals het wanitaconcept, 'met kinderen leren', de leerwerkplaatsen-aanpak en meervoudige intelligentie. Hieruit kan worden afgeleid, dat de steekproef een brede invulling geeft aan het nieuwe leren. Ook qua motieven voor de onderwijsvernieuwing bieden de scholen een brede doorsnede. Genoemde motieven zijn onder andere: de leerlingenpopulatie is veranderd, de moderne samenleving vraagt om andere competenties, de natuurlijke ontwikkelingsdrang van leerlingen moet juist worden

11

EENENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

uitgebuit in plaats van ingeperkt, het huidige onderwijsaanbod is te cognitief van aard en de school dient de zelfregulatie en de eigen verantwoordelijkheid van leerlingen te bevorderen.

Op elke school verrichtten wij een zogeheten gevalsstudie. We bestudeerden beschikbare documenten zoals de schoolgids en het schoolplan, we voerden gesprekken met de directie, teamleden en ouders, en we observeerden tijdens lessen activiteiten met leerlingen. Ook legden we de school een zelfscoringsvragenlijst voor over het nieuwe leren. Deze lijst bood de school de gelegenheid de eigen onderwijsaanpak te karakteriseren aan de hand van de zes dimensies van het nieuwe leren die we als resultaat van de begripsanalyse hebben onderscheiden. De verzamelde gegevens zijn samengebracht in een schoolportret. De portretten zijn door de scholen geautoriseerd. Ze vormden vervolgens de basis voor een vergelijkende analyse.

In deze presentatie wordt ingegaan op de (theoretische) achtergronden van het begrip nieuw leren. Duidelijk wordt gemaakt dat het een containerbegrip betreft en dat het voor de publieke en vakinhoudelijke discussie belangrijk is om precies aan te geven wat er nu wel en niet onder het nieuwe leren moet worden verstaan. Vervolgens wordt een begripsdefinitie van het nieuwe leren gepresenteerd met een zestal centrale dimensies. Deze zes dimensies impliceren dat innovaties op schoolniveau kunnen verschillen in de mate waarin ze het nieuwe leren representeren: aan hoe meer uitgangspunten er recht wordt gedaan, des te meer is er sprake van nieuw leren. In taal zou deze niet onbelangrijke nuancering uitgedrukt kunnen worden door bijvoorbeeld te spreken over eenkaraats of tweekaraats nieuw leren. De definitie vormde tevens het beschrijvingskader voor een beknopte reviewstudie van grotendeels internationale wetenschappelijke publicaties, waarin voor elk van de zes dimensies is nagegaan welke wetenschappelijke evidentie er is voor de effectiviteit ervan. De uitkomsten van deze studie worden samenvattend gepresenteerd. Tenslotte wordt ingegaan op de resultaten van de gevalsstudies op de scholen. Besproken wordt onder andere hoe deze scholen het nieuwe leren vormgeven, hoe toetsing en registratie van leeropbrengsten plaatsvindt, waar knelpunten zitten en welke uitdagingen er zijn voor de toekomst. Tot slot wordt ingegaan op de toekomst van het nieuwe leren. Welke ontwikkelingen zijn er de komende jaren te verwachten? Verschillen tussen leerlingen nemen toe en ouders zijn steeds mondigere geworden en minder aarzelend om passend onderwijs voor hun kinderen te verlangen. Is het nieuwe leren een inspiratiebron om hiermee om te gaan of leidt het slechts tot deceptie en frustratie bij onderwijsgevenden en ouders?

12

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
nieuwe leren
land
Nederland
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

21ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2007