Judith Nobels & Tanja Simons · 23ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2009 · pagina 228 - 231
DRIEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
Ronde 1
Judith Nobels & Tanja Simons
Universiteit Leiden
Contact: j.m.p.nobels@hum.leidenuniv.nl t. a.simons@hum.leidenuniv.nl
Brieven als buit: op zoek naar ons taalverleden in 17e- en 18e- eeuwse brieven
In the National Archives in Londen ligt een fascinerend stuk Nederlandse geschiedenis verborgen. Honderden doodgewoon ogende kartonnen dozen herbergen duizenden privébrieven en stapels zakelijke correspondentie uit de Nederlanden van de 17e, 18e en begin 19e eeuw. Het gaat om brieven van Nederlanders op of over zee naar huis (en omgekeerd) en om brieven van de thuisblijvers naar hun geliefden in het buitenland: ongeruste moeders die hun zonen op zee op het hart drukken het voorbeeld van de schipper te volgen, echtgenotes die hun man ervan proberen te overtuigen dat ze er geen minnares op nahouden, stoere zeebonken die hun vrouw met honingzoete koos-naampjes aanspreken, handelaren die de ravage beschrijven die ‘the great hurricane’ in de Caraïben veroorzaakte, en zo veel meer. De verscheidenheid aan verhalen en personen die aan bod komen in deze fascinerende correspondentie is heel groot, maar het gaat dan ook om een slordige 15.000 privébrieven. Stuk voor stuk bieden ze ons een inkijk in het dagelijkse leven van mensen uit lang vervlogen tijden die vaak weinig andere sporen hebben nagelaten. Hier gaat het meestal niet om de nationale geschiedenis van oorlogen, verdragen en politieke verwikkelingen, maar ironisch genoeg hebben we het bestaan van die prachtige bron juist aan oorlogstijden te danken.
In de voorbije eeuwen zijn Nederland en Engeland verschillende keren met elkaar in aanvaring gekomen. En dat kan bijna letterlijk worden opgevat: beide naties hadden een uitgesproken interesse in overzeese gebieden en dat zorgde voor rivaliteit. Wel 4 keer in de 17e en de 18e eeuw (1652-1654, 1665-1667, 1672-1674 en 1780-1784) voerden ze een Nederlands-Engelse oorlog en in verschillende andere conflicten stonden ze ook lijnrecht tegenover elkaar. Een oorlogsstrategie die zowel Nederlanders als Engelsen in die periode toepasten, was de kaapvaart. Kapers worden vaak verward met piraten, maar dat is onterecht. Daar waar piraten volstrekt illegitiem opereren en strafbaar zijn, werden kapers door hun natie officieel aangesteld om vijandelijke schepen buit te maken. Een schipper kon in tijden van oorlog een kapersbrief aanvragen waarmee hij dan de zee op mocht op zoek naar schepen van de vijand. Wanneer een Engelsman een schip gekaapt had, moesten Engelse instanties eerst beoordelen of het schip wel een ‘good and lawful prize’ was voor de buit verdeeld werd. Dat gebeurde
228
7. Taal- en letterkunde
door alle papieren en correspondentie aan boord in beslag te nemen, zodat de ‘high court of admiralty’ kon nagaan of het schip wel degelijk een vijandelijk schip was. Ook de brieven van de bemanning en alle post die het schip vervoerde, werden in beslag genomen om mogelijk interessante geheime informatie te onderscheppen. Na de rechtsgang, sloeg de ‘high court of admiralty’ alle paperassen zorgvuldig op en de legendarische bewaarzucht van de Engelsen zorgde ervoor dat ze nooit vernietigd of weggegooid werden. Wat voor de kapers van toen maar bijzaak was, is voor geschiedkundigen en de historisch taalkundigen van vandaag een fabelachtige schat geworden.
De brieven zijn immers ook materiaal voor sociaal-historici die niet zozeer de daden van slechts enkele ‘grote mannen’ van de politieke geschiedenis bestuderen, maar die geïnteresseerd zijn in het dagelijkse leven van mannen, vrouwen en kinderen uit alle lagen van de samenleving. En daar vertellen privébrieven met nieuwtjes en roddeltjes en zakelijke brieven met rekeningen veel over. De privébrieven zijn zogenaamde ‘egodocumenten’ (i.e. documenten waarin de schrijver als persoon aan het woord komt en zijn leefwereld beschrijft). Andere egodocumenten zijn bijvoorbeeld dagboeken. De brieven bieden ook aan taalkundigen een kans om op een andere manier naar de taalgeschiedenis te kijken. Tot voor kort was het bronnenmateriaal voor de geschiedenis van het Nederlands voornamelijk beperkt tot gedrukte teksten, die meestal geschreven zijn door mannen uit de hoogste regionen van de samenleving: dichters, schrijvers en politici. Het is duidelijk dat die bronnen een eenzijdig beeld geven van het Nederlands uit de 17e en de 18e eeuw. Het register waarin een dichter een sonnet neerpende, is immers vast niet gelijk aan het register dat hij gebruikte om met zijn vrouw over het huishouden te praten, laat staan aan de taal waarin een visverkoopster uit die tijd haar waar aan de man probeerde te brengen. Nu kunnen taalkundigen met de duizenden privébrieven in the National Archives ook die andere registers bestuderen en het Nederlands in een ander perspectief zien, namelijk vanuit ‘the language history from below’.
Die andere taalgeschiedenis willen wij in het onderzoeksproject ‘Brieven als Buit’ aan het licht brengen. Brieven als Buit is een vijfjarig onderzoeksprogramma, gesubsidieerd door NWO, dat wordt uitgevoerd aan de Universiteit Leiden, onder leiding van prof. dr. Marijke van der Wal. Een paar van onze onderzoeksvragen zijn:
-
Verschilde het taalgebruik van mannen en vrouwen?
-
Is het taalgebruik van mensen met een lagere sociale status anders dan dat van mensen uit de middelste of hoogste regionen van de samenleving?
-
Hoe evolueerde het Nederlands in de 17e en de 18e eeuw?
-
Hoe schreven mensen een brief in naam van iemand die niet kon schrijven?
-
...
7
229