Taalbelang in thematisch werken

Thijske Verdaasdonk  ·  23ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2009  ·  pagina 131 - 136

Download artikel

4. Lerarenopleiding Basisonderwijs

7. Hoe kom je erbij?

Brainstormen, kinderprogramma’s bekijken, hun boeken lezen, een klasparlement organiseren en vele andere factoren vormen de basis voor het uitbreiden van je spelmateriaal. Meestal liggen ideeën voor het grijpen. Maak van taal weer een feest en geef kinderen het geluk om graag met hun moedertaal of tweede taal bezig te zijn. We moeten namelijk bekennen dat communiceren iets is waar we zelf last mee hebben en dat de juiste code gebruiken zelfs voor veel volwassenen moeilijk is.

8. De 3 pijlers van het speelse communiceren. Wat heb je nu geleerd? We staan even stil bij de drie grondpunten van onze uiteenzetting.

Punt 1: Speelsheid in communicatie is essentieel, omdat spelen zelf communiceren is. Het natuurlijke oefenmechanisme om te leren communiceren is al van bij het begin van de mensheid spelen.

Punt 2: Spelen sluit aan bij de eigenheid van elk kind, want kinderen en spelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Punt 3: Durf spelen, durf het rationele te verlaten zonder angst te hebben om de doelstellingen van het Nederlandse vakgebied te verwaarlozen. Want elk spel bevat automatisch doelstellingen voor luister- en spreekvaardigheid, begrijpend lezen, woorden-schatkennis en attitudes naar taalgebruik en communicatie.

Ronde 4

Thijske Verdaasdonk

Fontys Pabo, ’s Hertogenbosch Contact: thijske@home.nl

Taalbelang in thematisch werken

1. Inleiding

Op school zijn leerkrachten en leerlingen continu met woorden in de weer: in alle klassen, bij alle activiteiten. Duizenden woorden passeren dagelijks de revue. Gesproken woorden, geschreven woorden, woorden die verwijzen, een uitleg inhouden, een mening of een gevoel uitdrukken, enz. Het zijn de woorden die centraal staan

4

131

DRIEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

bij het communiceren en bij het leren. Woordkennis is een voorwaarde voor succes op school. En tegelijkertijd is de school een plek waar ook veel nieuwe woorden (aan)geleerd worden. Niet alleen als ‘taal’ op het rooster staat, maar in allerlei mogelijke onderwijsleersituaties. Leerlingen met een geringe woordkennis – die dus minder goed hun woordje kunnen doen – dreigen (als je de zaak op z’n beloop laat) steeds verder achterop te raken.

Onderzoek wijst uit dat de scores van leerlingen op een woordenschattoets sterk samenhangen met hun schoolcijfers. Dat is voor leerkrachten geen verrassende uitkomst: in een klas vol verschillende kinderen, kan je al gauw zien hoe woordkennis en leerresultaten elkaar beïnvloeden. Het ligt dus voor de hand om keihard in de weer te gaan met al die woorden (Van den Nulft & Verhallen 2002).

Het was zover: mijn afstudeerjaar was aangebroken. In het jaar 2008-2009 zou ik mijn SOP gaan maken, ofwel School Ontwikkeling Project.

2. Wat is het SOP?

Het SOP is een project dat bestaat uit een onderzoek, met als doel een ontwikkeling op school te bevorderen. Een opdracht dus, waarbij je als student in staat bent om een project uit te voeren, onderzoek te doen en de resultaten te presenteren op je stageschool.

Het SOP geeft Pabo’s de mogelijkheid om aan te sluiten bij de schoolontwikkeling van basisscholen. Doordat de basisscholen mogen aangeven waar hun afstudeerstudenten onderzoek naar gaan doen, is het SOP voor de basisschool een betekenisvolle opdracht waar ze zelf voordeel uit halen. Op die manier werken de student en de school nauw betekenisvol samen. Ook zorgen Pabo’s ervoor dat hun aanbod aansluit op de SOP-opdrachten van de studenten. Door de aanwezigheid van een individuele coach die zich eveneens verdiept in de ontwikkelingen van de basisschool krijgen studenten gerichte hulp en feedback. De coach weet waar de student mee bezig is en probeert lessen aan te bieden die hierop aansluiten.

Een dergelijke manier van werken biedt studenten de mogelijkheid om zich gericht in een school te verdiepen: waarom wil een welbepaalde school dat soort onderzoek doen? Vanuit welke visie komt het voort? Welke manier van werken moet ik als student handhaven om binnen de ontwikkeling van de school te passen?

Een voorwaarde om het SOP succesvol te volbrengen, is goed overleg tussen de student en de directie van de school. De student moet immers goed weten wat de school van hem/ haar verwacht om het SOP uit te kunnen voeren.

132

4. Lerarenopleiding Basisonderwijs

Doordat de student zo nauw betrokken wordt bij de stageschool krijgt hij/zij ook de mogelijkheid om in contact te komen met interne en externe personen die bij de school betrokken zijn. Ik ben zelf in contact gekomen met een onderwijsadviseur vanuit het SOM. De basisschool had hem ingeschakeld om een bepaalde visie en werkwijze na te streven. Op die manier leerde ik als student welke visie en werkwijze dat precies was.

  1. Hoe ontstaat een SOP?

De school waar ik destijds mijn afstudeeropdracht deed, had 2 jaar eerder vanuit het Cito te horen gekregen dat de kinderen slecht scoorden op woordenschat. De school moest hier aan werken. Er is toen gekozen voor een nieuwe taalmethode bij groep 3, met name de vernieuwde methode Veilig Leren Lezen. Ook heeft de school begeleiding gevraagd. Zoals ik eerder al aangaf, heeft de school die begeleiding gevonden bij een onderwijsadviseur vanuit het SOM. Hij heeft zich gespecialiseerd in taalontwikkeling bij jonge kinderen en is gaan kijken naar de werkwijze bij de kleuters. Bovendien heeft hij handreikingen geboden om met bepaalde routines een thema op te starten en om van daaruit te werken aan de tussendoelen ‘beginnende geletterdheid’, ‘mondelinge communicatie’ en ‘woordenschat’. Toen dat in groep 1/2 redelijk op de rails lag, kreeg ik de taak om mee te helpen om het ook toepasbaar te maken voor groep 3. Maar waar moet je nu op letten bij woordenschat?

  1. Uitgangspunt: woordenschat verbeteren. Hoe pak je dat aan?

Woorden zijn het voertuig voor communicatie. Woorden en begrippen heb je nodig om taal te kunnen begrijpen en te kunnen gebruiken. Volwassenen en kinderen verschillen in het arsenaal aan woorden dat ze ter beschikking hebben en veel scholen zijn op zoek naar hoe ze de woordenschatcapaciteit van kinderen functioneel kunnen vergroten (SOM adviseurs 2009). In overleg met de onderwijsadviseur werd destijds gekozen voor thematisch werken. Dat paste goed bij de visie van de school (basisontwikkeling) en was een manier waarop veel leerkrachten al werkten. Groep 1/2 is zo van start gegaan. Ze zijn begonnen met het uitvinden hoe een thema nu in elkaar zit. Met behulp van het routineboek is gekeken naar welke sprongen gemaakt moeten worden om een thema op te zetten. Hierbinnen vallen altijd routines die de basis van een thema bepalen. Denk aan een beeldwoordenveld, een thematafel, een boekenrekje, een boek van de week en het interactief voorlezen. Dat zijn routines die binnen elk thema terugkomen. Daarnaast zijn er bepaalde routines die de beginnende geletterdheid bevorderen. Ook zijn er routines voor mondelinge communicatie en niet te vergeten, voor woordenschat. Alle activiteiten hebben betrekking op de tussendoelen ‘beginnende geletterdheid’, ‘mondelinge communicatie’ en ‘woordenschat’.

4

133

DRIEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Laten we ons nu even dieper ingaan op de routines rondom woordenschat.

Werken met woordenschatroutines bouwt verder op het werken met de zogenaamde 4-takt (i.e. de theorie van Marianne Verhallen). De 4-takt heeft de afgelopen jaren zijn effectiviteit bewezen. In veel taalmethodes is die didactiek reeds geïntegreerd. Echter, woorden beklijven beter als ze op een speelse manier ingeoefend en herhaald worden en in een betekenisvolle context aangeboden worden. Werken met woordenschatroutines biedt u een kader om aan extra woordenschatuitbreiding te kunnen doen bij het zaakvakonderwijs en bij begrijpend lezen. Ook ontdekt u de vele mogelijkheden om begrippen beter te laten opslaan en te laten inslijpen, waardoor ook uw woordenschatonderwijs binnen de taalmethode zeker verdiept zal worden (SOM adviseurs 2009).

De zogenaamde 4-takt bestaat uit het voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren van woorden. Veel methodes sluiten aan op de 4-takt om woorden eigen te maken. Ook de methode Veilig Leren lezen, waar ik op stage gebruik van maakte, werkte op die manier. Uit onderzoek bleek dat de knelpunten in de kern liggen: het semantiseren en consolideren. Op die vaardigheid is in de nieuwe aanpak het accent gelegd. Om te beginnen leren leerkrachten niet meer werken met losse woorden, maar met volledige woordclusters, waarin betekenisverbanden voor kinderen helder worden gemaakt. Vervolgens biedt het instrument van ‘de drie uitjes’ houvast bij het semantiseren. Het gaat om uitleggen, uitbeelden en uitbreiden. Hierbij wordt het accent gelegd op haalbaarheid, zowel voor de leerkracht als voor de leerlingen. Het gaat dus niet om nog meer materialen, maar om een eigen doelgerichte aanpak van woorden-schatuitbreiding in de klas (Van den Nulft & Verhallen 2002)

5. Enkele woordenschatroutines 5.1 De thematafel

De thematafel is een geschikte vorm om woorden te consolideren voor kinderen die nog niet erg leesvaardig zijn. Op de tafel staan concrete voorwerpen rond een bepaald cluster van themawoorden.

5.2 De woordenmuur

De woordenmuur is een variant op de thematafel. Rond een kernwoord worden kaarten met woorden, tekeningen en illustraties gehangen die uitdagen tot het verkennen van de betekenis van dat woord binnen de context.

134

4. Lerarenopleiding Basisonderwijs

5.3 Het woordweb

Wanneer u de onderlinge samenhang van een groepje woorden uit het woordenveld wilt verduidelijken, kunt u met de kinderen een woordweb maken. Aan een startwoord worden woorden gekoppeld die vervolgens weer startwoord kunnen zijn van andere begrippen. In het begin zult u kinderen moeten leren hoe ze vanuit een woord op andere woorden rondom dat begrip moeten komen. Er zijn verschillende varianten: woordwebben, woordtrappen, woordkasten en woordparachutes. Het zijn stuk voor stuk hulpmiddelen om de betekenisrelaties tussen woorden meer gestructureerd in beeld te brengen.

5.4 Lin, de woordspin

Lin de Woordspin – een zelf te maken pop – kan ingezet worden bij zowel taalzwakke als bij taalsterke kinderen. Met taalzwakke kinderen gaat Lin op zoek naar nieuwe woorden en begrippen. Dat doet ze bijvoorbeeld aan de thematafel of met het schoot-boek. Met taalsterke kinderen gaat Lin op zoek naar familiewoorden. Samen wordt een woordenweb rondom een bepaald woord gemaakt. Bijvoorbeeld rondom het woord ‘stoel’. De kinderen verzinnen allerlei soorten stoelen maar ontdekken dat ook tafel en bank woorden zijn die tot de familie van het woord stoel behoren.

5.5 Woordkoffertje

Het woordkoffertje is een koffer met woorden die bij een bepaald thema horen. Pak de woordenkoffer en maak hem open. Bespreek de woorden die erin zitten en schrijf er woorden bij. Welke woorden staan al op het woordenveld en welke nog niet? Waarom horen bepaalde woorden er in? Of bekijk het beeldwoordenveld en herhaal even de woorden die er al op staan.

6. Conclusie

Thematisch werken biedt een goede mogelijkheid om woordenschatroutines uit te voeren en binnen een thema bezig te zijn met geclusterde woordgroepen. Binnen de woordenschatroutines wordt gewerkt met de 4-takt. Ook biedt het de mogelijkheid binnen het semantiseren en consolideren de diepte in te gaan met behulp van de 3- uitjes werkwijze.

Werken met woordenschatroutines maakt u vaardiger in het systematisch plannen van woordenschatactiviteiten en in het benutten van kansen tijdens de taalles, de les in begrijpen lezen, de zaakvakles en zelfs tijdens het zelfstandig werken (SOM adviseurs, april 2009).

4

135

DRIEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Referenties

Van der Nulft, D. & M. Verhallen (2002). Met woorden in de weer. Bussum: Coutinho.

Ronde 6

Mariëtte Hoogeveen & Helge Bonset SLO, Enschede

Contact: h.bonset@slo.nl

m.hoogeveen@slo.nl

Lezen in het basisonderwijs. Wat weten we uit 35 jaar onderzoek?

Heeft onderwijs in leesstrategieën een positief effect op de leesprestaties van leerlingen? Is er een verband tussen leesattitude en vaardigheid in begrijpend lezen? Staan leerlingen in het basisonderwijs positief tegenover lezen in hun vrije tijd? Heeft televisiekijken het vrijetijdlezen verdrongen? Hoe presteren leerlingen in peilingen als het gaat om lezen: boven, onder of op de norm?

Deze en andere vragen komen aan de orde in onze recente inventarisatie van onderzoek van de afgelopen 35 jaar: Lezen in het basisonderwijs (Bonset & Hoogeveen 2009). Lezen in het basisonderwijs is de opvolger van Schrijven in het basisonderwijs (Bonset & Hoogeveen 2007).

Beide publicaties komen voort uit het project ‘Het Taalonderwijs Nederlands Onderzocht’ (HTNO)1. Het doel van HTNO is om de resultaten van het onderzoek naar het taalonderwijs en de taalvaardigheid van leerlingen toegankelijk te maken voor iedereen die betrokken is bij de vormgeving van het taalonderwijs. Dat gebeurt door middel van een systematische inventarisatie en beschrijving van empirisch onderzoek naar het taalonderwijs Nederlands in het basis- en voortgezet onderwijs, die vorm krijgt op tweeërlei wijze.

Allereerst via SLO-publicaties als de bovengenoemde, waarin we het onderzoek systematisch beschrijven en erop reflecteren via vragen als: Wat is er wel en niet onderzocht op het gebied van het betreffende domein? Wat weten we op grond daarvan wel en niet? Wat betekent dat voor de leerplanontwikkeling voor dat welbepaalde domein? Wat betekent het voor onderzoekers, leerkrachten en andere belanghebbenden bij het onderwijs op de basisschool?

136

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
woordenschat
land
Nederland
onderwijstype
basisonderwijs
lerarenopleiding
thema
onderwijsleeractiviteiten

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

23ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2009