Dialect in het onderwijs? Dat kan platter!

Jos Swanenberg  ·  24ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2010  ·  pagina 151 - 155

Download artikel

6. Taal- en letterkunde

Ronde 2

Jos Swanenberg

Universiteit van Tilburg

Contact: josswanenberg@erfgoedbrabant.nl

Dialect in het onderwijs? Dat kan platter!

  1. Inleiding

Dialect en onderwijs, en zeker het schoolvak Nederlands, staan al lange tijd op gespannen voet met elkaar. Die problematiek speelt zich af in een context, waarin de status van het dialect erg onduidelijk is. Aan de ene kant leven er veel vooroordelen omtrent dialectgebruik en de nadelige gevolgen die het voor de latere carrière van kinderen en de kwaliteit van hun Nederlands zou kunnen hebben. Aan de andere kant wordt het lokale dialect beschouwd als een bron van trots en identiteit en gaan er stemmen op om dialecten te beschermen, om ze zo voor uitsterven te behoeden.

  1. Vooroordelen over dialect

Generaties lang en tot op de dag van vandaag zijn er diepgewortelde vooroordelen over de kwaliteit van dialecten en de cognitieve capaciteiten van dialectsprekers. Die vooroordelen berusten op negatieve attitudes ten aanzien van dialect en dialectsprekers. Ze zijn voornamelijk gebaseerd op gedachtegoed en opinies uit de losse pols. Nagenoeg iedere dialectspreker, of hij nu in zijn dialect of met herkenbaar accent in de standaardtaal spreekt, kan er voortdurend mee worden geconfronteerd.

Voor het schoolvak Nederlands in het voortgezet onderwijs van de afgelopen twee eeuwen is taaluniformiteit een cruciale factor geweest. De standaardtaal heeft een absolute monopoliepositie in het onderwijs. Taaluniformiteit, het daarmee verbonden correctheidsideaal en de afwijzende houding ten aanzien van de dialecten werden na de invoering van de leerplicht overgenomen door nagenoeg alle taaldidactici, die via hun handboeken lange tijd een uiterst negatieve visie op taalvariatie op lerarenopleidingen hebben verspreid. Als gevolg van die leerplicht zijn namelijk kinderen uit alle rangen en standen massaal naar school gekomen en zijn bijgevolg de sociale en talige heterogeniteit in het onderwijs flink toegenomen – en daarmee ook de `bedreiging' van de standaardtaal (Kroon & Vallen 2004; Vallen 2009).

De negatieve attitude ten aanzien van dialecten is deel uit gaan maken van het gedachtegoed onder leraren en zodoende van de alledaagse praktijk op school. Dat heeft min-

151

VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

stens drie gevolgen gehad, die nog altijd bespeurbaar zijn: (1) een negatieve beeldvorming bij onderwijsgevenden over de talige en intellectuele capaciteiten van dialectsprekers, (2) een correctieve benadering van mondeling dialectgebruik op school en het hanteren van het rode potlood bij dialectkenmerken in geschreven Nederlands, zonder voor de leerlingen de verschillen tussen hun thuistaal en de schooltaal te verduidelijken en (3) het ontstaan van een negatieve houding tegenover dialect en dialectgebruik bij ouders, beleidsmakers en in de publieke opinie. Leerlingen op een bestraffende wijze aanspreken op dialectgebruik schaadt hun zelfvertrouwen, wat ervoor kan zorgen dat leerlingen zich minder in discussies mengen, liever niet voor groepen spreken... (Vallen 2009).

Leerlingen in het voortgezet onderwijs geven zelf nauwelijks aan dat dialect spreken een negatieve invloed heeft op hun schoolprestaties. De kleine minderheid die dat wel rapporteert (5 à 6% van Noord-Brabantse leerlingen), vindt dat vooral het schoolvak Nederlands lijdt onder dialect spreken (Langens 2006; Swanenberg 2006; Van Dooren 2006). Maar van de docenten vindt 21% dat dialect spreken nadelig is voor de ontwikkeling van het Nederlands en bovendien een negatief effect heeft op het maatschappelijk succes, en bijna 10% stelt dat dialect spreken het behaalde eindniveau lager houdt.

Terecht of onterecht? Laten we eens ingaan op de prestaties van kinderen die thuis dialect spreken. Moge dit alvast duidelijk zijn: de kinderen die dialect spreken, doen dat omdat ze er thuis mee opgegroeid zijn. Dialect is hun moedertaal, de taal waarmee ze zich het meest vertrouwd voelen en waarbij ze zich zelfverzekerd voelen.

3. Onderwijsprestaties en beroepsperspectieven van dialectsprekende kinderen

Grootschalig onderzoek naar prestaties van dialectsprekende kinderen in het voortgezet onderwijs is nauwelijks gedaan. Voor het basisonderwijs is dergelijk onderzoek er wel. Dialectsprekende kinderen scoren op de Cito-Eindtoets Basisonderwijs weliswaar een fractie lager dan hun standaardtaalsprekende leeftijdgenoten, maar dat verschil is statistisch niet significant (Kroon & Vallen 2009).

Kraaykamp (2005) onderzocht de effecten van dialect spreken op langere termijn voor de onderwijspositie en de sociaaleconomische positie. Hij keek daarvoor naar het opleidingsniveau en de beroepsstatus van het eerste en het laatste beroep van de ondervraagden en ging met een woordenkennistest hun verbale capaciteiten in het Nederlands na. Dialectsprekers blijken gemiddeld ruim een jaar minder opleiding te hebben gehad dan standaardtaalsprekers. Wat ook duidelijk blijkt, is dat de negatieve invloed van dialect op het opleidingsniveau in de loop van de tijd afneemt. Bij de jongere generaties is er nauwelijks nog verschil in opleidingsduur tussen dialect- en stan-

152

6. Taal- en letterkunde

daardtaalsprekers en is het dialect dus duidelijk veel minder van belang voor het bereiken van een hogere opleiding dan vroeger het geval was. Vervolgens bleek dat dialect spreken veel invloed heeft op de status van zowel het eerste als het laatst uitgeoefende beroep of op de status van het huidige beroep. Dialectsprekers oefenen qua status lager ingeschaalde beroepen uit dan standaardtaalsprekers. Blijkbaar geldt het spreken van dialect of met een dialectaccent toch nog steeds als een serieus nadeel voor de uitoefening van statusvolle beroepen.

Bij de Nederlandse woordenkennistest waren er echter – wanneer er voor sociaal milieu werd gecorrigeerd – geen verschillen tussen dialectsprekers en standaardtaal-sprekers. Sociale ongelijkheid is in dit onderzoeksdeel de bepalende factor en niet het spreken van dialect.

Dat zijn de resultaten. Maar ook hier werken de vooroordelen door. In een artikel in NRC Handelsblad doet Kraaykamp naar aanleiding van dit onderzoek de suggestie dat dialectsprekers logopedie zouden moeten krijgen om hun loopbaan te bevorderen. Van Reydt (1997) constateerde, onder meer door middel van een opsteltoets, dat dialectsprekers in het eerste leerjaar van het voortgezet onderwijs in Emmen (Drenthe) lager werden beoordeeld dan standaardtaalsprekers. Dat heeft meer te maken met de inschatting en de houding van de (eigen) leerkrachten dan met de taalvaardigheid Nederlands van de leerlingen. Ondanks de goede schoolprestaties van de huidige dialectsprekers leidt het dialect vanuit negatieve attitudes en vooroordelen van anderen op de arbeidsmarkt kennelijk nog steeds tot stereotypering. Daarmee staat het een objectieve beoordeling van de daadwerkelijke kwaliteiten van dialectsprekende personen in de weg. Het zijn dus niet de kwaliteiten van de dialectsprekers, maar de negatieve attitudes van anderen die de beoordeling van die kwaliteiten beïnvloeden.

4. Implicaties voor het onderwijs

Tegen de achtergrond van het belang van een zo goed mogelijke beheersing van de schooltaal als motor voor schoolsucces, zal er in het huidige reguliere onderwijscurriculum geen noemenswaardige rol zijn weggelegd voor dialect als doeltaal, noch als roostervak. Er zijn in het onderwijs echter wel andere wezenlijke functies voor andere talen en dialecten van belang. Twee functies zouden daarbij in eerste instantie centraal moeten staan (Vallen 2009).

Allereerst is er de didactische functie van dialect voor een soepele overgang van thuis(taal) naar school(taal). Maar al te vaak worden dialectsprekende kinderen aan het begin van hun schoolloopbaan zwijgende kinderen, wat later tot onzekerheid of spreekangst in de standaardtaal en gevoelens van minderwaardigheid kan leiden (met de eerder besproken vooroordelen die dat weer bij anderen oproept). Waarom zouden

153

VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

dialectsprekende kinderen op school op bepaalde momenten (kringgesprekken, culturele activiteiten) ter overbrugging geen dialect mogen spreken? Vergelijking van dialect en standaardtaal als gelijkwaardige variëteiten kan ook de verwerving van het Nederlandse schooltaalregister ondersteunen en biedt mogelijkheden om interferentieverschijnselen in woord en geschrift te onderscheiden van andere typen fouten en om deze uit te leggen.

Op de tweede plaats is het in de huidige tijd absoluut noodzakelijk om in taalbeschouwingsactiviteiten voor alle leerlingen nadrukkelijk aandacht te besteden aan autochtone en allochtone taaldiversiteit en daarbij rekening te houden met de situatie ter plaatse, dus ook met de lokale taalvariëteiten en dialecten. Goed taalbeschouwingsonderwijs moet aandacht schenken aan de linguïstische gelijkwaardigheid van talen en kan leiden tot betere inzichten in de ingewikkelde hedendaagse sociale, culturele en talige diversiteit, en daarmee mogelijk ook tot beter begrip daarvan, tot meer tolerantie en minder vooroordelen. Bestaande lespakketten in het dialect en algemeen taalbeschouwingsmateriaal bieden goede aanknopingspunten hiervoor (Van Hout e.a. 2009).

Dialect in het onderwijs? Dat kan platter!

Referenties

Kraaykamp, G. (2005). "Dialect en sociale ongelijkheid: een empirische studie naar de sociaal-economische gevolgen van het spreken van dialect in de jeugd". In: Pedagogische Studiën, jg. 82, nr. 5, p. 390-403.

Kroon, S.T. Vallen (2004). Dialect en school in Limburg. Amsterdam: Aksant Academic Publishers.

Kroon, S. T Vallen (2009). `Discoursen over dialect en school'. In: J. Jaspers. De klank van de stad. Stedelijke meertaligheid en interculturele communicatie. Leuven/Den Haag: Acco, p. 165-182.

Langens, E. (2006). Dialect en school Een onderzoek naar dialectgebruik en -attitudes van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Tilburg: Bachelorscriptie Interculturele Communicatie, Universiteit van Tilburg.

Swanenberg, J. (2006). "De middelbare school en dialect". In: Brabants. Kwartaaluitgave over Brabantse taal, literatuur, muziek, dialect- en naamkunde, jg. 3, nr. 4, p. 42-43.

Vallen, T (2009). `Dialect, onderwijs en sociale ongelijkheid'. In: R. van Hout, V. De Tier & J. Swanenberg. Dialect, van schoot tot school? Groesbeek: Stichting Nederlandse Dialecten, p. 37-50.

154

6. Taal- en letterkunde

Van Dooren, J. (2006). Dialectproblematiek in het onderwijs. Nijmegen: werkstuk Radboud Universiteit Nijmegen.

Van Hout, R., J. Swanenberg & V. De Tier (2009). `Van Krummels tot Prentepraot. De schoolaanpak in het Nederlandse taalgebied'. In: R. van Hout, V. De Tier, & J. Swanenberg. Dialect, van schoot tot school? Groesbeek: Stichting Nederlandse Dialecten, p. 11-26.

Van Reydt, A. (1997). Dialect en onderwijs in Emmen. Amsterdam: Thesis Publishers.

Ronde 3

Marcel Crauls

Auteur/journalist Het Belang van Limburg Contact: mgrauls@concentra.be

Eponiemen: de ondergeschoven kinderen van de etymologie

Kijken in woorden is als sterrenkijken. Je ontdekt telkens weer nieuwe exemplaren, nieuwe verbanden en verborgen facetten. Sla je het vierdelige _Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN) willekeurig open, bijvoorbeeld op pagina 100 (deel 1), dan vind je het woord <admiraal', verkort uit het Arabisch. Bladzijde 400 bevat het lemma <bulldozer', afgeleid van een woord dat in het Engels oorspronkelijk <iemand die negers afranselt' betekende. Op bladzijde 150 (deel 2) tref je het woord <gabber' aan, <jongere die van muziek houdt', een woord dat uit het Bargoens komt. Op bladzijde 350 (deel 3) vind je het woord <mikado', <spel met stokjes', ontleend aan een van de titels van de Japanse keizer. Bladzijde 450 (deel 4) bevat het woord (tatoeëren', dat uit het reisjournaal van de Britse kapitein James Cook komt en is afgeleid van het woord `tattow' van `tatau', Tahitiaans voor <teken', <schildering'. Vijf willekeurige woorden op vijf willekeurige bladzijden. Vijf bruggetjes ook naar de talloze Arabische woorden in het Nederlands, naar het diepe zuiden van de Verenigde Staten, naar de talloze woorden uit het Bargoens en het Japans (denk aan <japon') of naar de spectaculaire ontdekkingstochten van kapitein James Cook en zijn verblijf op Tahiti. Zo eenvoudig is het eigenlijk.

"Woorden zijn tekens aan de wanden van grotten en holen, die onze levens zijn. Sporen van mensen die voorbijgingen en opgelost zijn in de lucht, of veranderd zijn in een plein, een standbeeld, een sigarenmerk, een vliegtuig", schreef Harry Mulisch ooit (Mulisch 1961). Van die vernoemingswoorden – eponiemen, geoniemen of merknamen – telt het Nederlands er vele duizenden. De merknamen zijn in aantal sowieso onbeperkt. Eponiemen zijn zeer geschikt om er verhalen mee te vertellen, om er

155

Labels

domein
mondelinge taalvaardigheid
land
Nederland
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

24ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2010