Peter-Arno Coppen · 24ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2010 · pagina 174 - 182
VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
Noten
1 Over wat een enkelvoudige zin is, kunnen de meningen nogal eens uiteenlopen. Volgens De Schrijver e.a. (2007: 182) vormen al de werkwoordsvormen in 'Gina heeft nooit mogen leren boetseren' één gezegde en zijn 'hebben', 'mogen' en 'leren' hier hulpwerkwoorden. Een dergelijke analyse stoot echter op grote moeilijkheden als we een of meer zinsdelen toevoegen: 'Gina heeft van haar ouders nooit met klei mogen leren boetseren' (of 'Gina heeft van haar ouders nooit mogen leren met klei boetseren'). Het moge duidelijk zijn dat 'van haar ouders' en 'met klei leren boetseren' zinsdelen zijn bij mogen, met klei boetseren' een zinsdeel is bij 'leren' en 'met klei' een zinsdeel bij 'boetseren'.
Ronde 8
Peter-Arno Coppen
Instituut voor Leraar en School, Radboud Universiteit Nijmegen Contact: P.A.Coppen@letru.n1
Grammatica: waar gaat dat eigenlijk over?
1. Visie op grammatica
Er bestaat een boek met de titel Basisvaardigheden Grammatica (Bout & De Bruijn 2010). Dat boek bevat een grote hoeveelheid ontleedoefeningen, die betrekking hebben op een tamelijk volledige set van taalkundige en redekundige ontleedtermen. De lezer krijgt per grammaticale term instructie over het maken van de bijbehorende oefeningen en wordt vervolgens op de website enigszins moedeloos aangespoord: "Oefen met de cd-roms bij de boeken net zo lang totdat je de stof beheerst".
Ik wil zeker niet beweren dat het hier een slecht boek betreft (dat is het in zijn soort zeker niet), maar de methode illustreert een gangbare visie op grammaticaonderwijs, waarbij sterk vertrouwd wordt op het heilzame effect van ontleedoefeningen. Door het aanhoudend oefenen zouden leerlingen op den duur zekere inzichten verwerven. Wat die inzichten precies zijn, wordt nergens expliciet gemaakt. Duidelijk is alleen dat het succesvol kunnen maken van de oefeningen het bewijs vormt dat die inzichten zijn bereikt. Daar kan wel een kanttekening bij gemaakt worden: veel instructies bestaan uit ezelsbruggetjes en vuistregels, en het is nog maar de vraag of het toepassen van de juiste vuistregel ook betekent dat leerlingen een grammaticaal inzicht bereikt hebben. Maar didactiek is niet het onderwerp van deze bijdrage. Het gaat mij om een tweede aspect van de visie op grammaticaonderwijs: het conceptuele kader.
174
6. Taal- en letterkunde
Een methode die gebaseerd is op ontleedoefeningen draagt de visie uit dat grammatica uit ontleedtermen bestaat, of althans uit begrippen die met die termen worden aangeduid. Grammatica gaat dus in die visie over `persoonsvorm', 'onderwerp' en `gezegde'. Over `zelfstandig naamwoord' en 'werkwoord', over `bijwoord' en `voornaamwoord'. Die visie is in meerdere opzichten problematisch.
-
Kerndoelen en eindtermen
De termengerichte conceptualisatie van de grammatica overheerst ook in de kerndoelen en eindtermen voor het primair (basis) en voortgezet (secundair) onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Tenminste, voor zover daar over grammatica gesproken wordt.
Voor het basisonderwijs beperken de Vlaamse ontwikkelingsdoelen voor het basisonderwijs zich tot een algemene formulering over taalbeschouwing: "[5.5. De kleuters] stellen zich vragen bij en reflecteren over taal en taalgebruik in concrete situaties: discrimineren van klanken, woorden; ritmische aspecten van taal, rijmen; intonatie en mimiek in relatie tot gevoelens, boodschap". De Nederlandse kerndoelen zijn iets explicieter, vooral "11. De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwei p, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden [...]" (mijn cursivering, PAC). Kerndoel 10 spreekt nog over «strategieën" bij mondeling en schriftelijk taalgebruik en in kerndoel 12 staat bij het verwerven van een adequate woordenschat de toevoeging "Onder <woordenschat' vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken", waar in principe alles onder kan vallen.
In de Vlaamse ontwikkelingsdoelen voor het secundair onderwijs wordt expliciet gesproken over de beheersing van een tamelijk grote verzameling taalbeschouwelijke termen en begrippen. In de ontwikkelingsdoelen tot 2010 was er sprake van 124 termen, verdeeld over een achttal taalkundige domeinen (van orthografisch tot sociolinguïstisch). In 2010 is een poging gedaan om in die lijst meer structuur aan te brengen, maar ten tijde van het schrijven van deze bijdrage was het resultaat van die poging nog niet bekend. Hoe dan ook lijkt het erop dat de visie dat de grammatica bestaat uit de ontleedtermen niet wezenlijk verlaten wordt. In de Nederlandse eindtermen voor het voortgezet onderwijs staat geen enkele grammaticale term.
-
Uitwerking van kerndoelen en eindtermen
Het problematische van de termengerichte visie blijkt uit elke concrete uitwerking ervan. Neem het hoofdstuk <Domein 4: Taalbeschouwing en taalverzorging' uit Over
175
VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
de, drempels met taal (Meijerink 2009a). In paragraaf 6.3 van dat hoofdstuk schetst de Werkgroep haar beweegredenen om te kiezen voor een "instrumentele visie op taalbeschouwing", in contrast met de "taalculturele visie", vanwege "onvoldoende houvast in de kerndoelen en eindtermen". In dat kader doet het rapport de aanbeveling om het grammaticaonderwijs te beperken tot "begrippen voor spelling, en metatalige begrippen van belang voor de ondersteuning van het schrijfonderwijs". Maar de uitwerking van die begrippen illustreert op schrijnende wijze het problematische van die keuze.
In een poging te komen tot een domeinafbakening van het domein taalbeschouwing en taalverzorging werkt de Werkgroep kerndoel 12 van het basisonderwijs uit tot een lijst van taalbeschouwelijke begrippen en termen, verdeeld naar groepen uit het basisonderwijs. Hieruit is, door weglating van de niet-grammaticale termen, een conceptueel kader af te leiden van de grammatica. De termen met een sterretje zijn "Toegevoegd door de Werkgroep, omdat deze begrippen eveneens dienstbaar kunnen zijn in de taaldidactiek en in veel taalmethoden [...] een plaats krijgen":
-
groep 3-4: 'lettergreep', [...] 'woord', 'zin', [...]
-
groep 5-6 [...], 'zelfstandig naamwoord', 'bijvoeglijk naamwoord', 'lidwoord*, [...], 'woordvorm', `woorddeef , 'samengesteld', 'voorvoegsel', 'achtervoegsel', `woordsoort', [...]
-
groep 7-8: HL 'lijdend voorwerp', 'meewerkend voorwerp', 'bijwoord*, 'voegwoord*, 'voorzetsel', '(persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend) voornaamwoord*, loofdzin'*,
-
voortgezet onderuit?: [...]
In de Niveaubeschrijvingen' (Meijerink 2009a, hoofdstuk 6.5) komen hier nog de grammaticale begrippen voor werkwoordspelling bij: 'werkwoord', 'tijd van het werkwoord (tegenwoordig en verleden, onvoltooid en voltooid)', 'meervoud/enkelvoud', `eerste, tweede en derde persoon', 'persoonsvorm', 'voltooid deelwoord', 'stam van het werkwoord', 'hele werkwoord (infinitief)', 'onderwerp', 'zwakke en sterke werkwoorden' en 'werkwoordelijk gezegde'.
Het is moeilijk te zien welke systematiek er achter die schijnbaar willekeurige opsomming schuilt. De keuze van de termen voor werkwoordspelling is nog enigszins te begrijpen (al is onduidelijk wat 'werkwoordelijk gezegde' hiertussen doet), maar de rest lijkt alleen een beetje op moeilijkheidsgraad te zijn gekozen. In elk geval wordt de keuze nergens toegelicht. Ook zijn er raadselachtige lacunes. Zo ontbreken de cruciale termen 'betrekkelijk voornaamwoord' en 'beknopte bijzin', die toch een prominente rol in taalverzorgingskwesties spelen. En ook een relatief eenvoudige term als 'vragend voornaamwoord', die van belang lijkt in het spreken over 'vragende', 'gebieden- de' en 'mededelende zinnen' (termen die eveneens ontbreken), staat niet in de begrippenlijst.
176
6. Taal- en letterkunde
De nadere uitwerking van de lijst in het hoofdstuk 4, Segrippenlijst en taalverzorging' in het rapport Referentiekader taal en rekenen (Meijerink 2009b) is niet veel anders. Daar wordt wel een poging gedaan tot structurering van de lijst in domeinen en niveaus (1F en 2F), maar de keuze blijft onduidelijk en nauwelijks toegelicht. Onderstaand, de grammaticale onderdelen uit de begrippenlijst:
-
woordsoorten: <zelfstandig naamwoord', <werkwoord (klankvast, klankveranderend – zwak, sterk)', <bijvoeglijk naamwoord';
-
pammaticale kennis: <onderwerp', 'lijdend voorwerp', loofdzin', 'bijzin', <gezegde', <persoonsvorm' (1F), <lijdende en bedrijvende vorm', <vragende vorm' (2F);
-
morfologie: <woordvorm', <woorddeel', <samengesteld', 'voorvoegsel', <achtervoegsel',
<lettergreep', <getal (meervoud/enkelvoud)', <tijd (tegenwoordig, verleden, voltooid,
onvoltooid)', <verkleinwoord', 'verschijningsvormen werkwoord (stam, infinitief,
bijvoeglijk naamwoord)'.
Verdwenen zijn <woord', <zin', <lidwoord', 'woordsoort', 'meewerkend voorwerp', 'bijwoord', <voegwoord', 'voorzetsel' en <(persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend) voornaamwoord' zonder dat duidelijk is waarom, zelfs in het licht van het instrumentele perspectief. Het voegwoord bijvoorbeeld lijkt toch als verbindingswoord essentieel voor het schrijfonderwijs. Ook het waarom van de toevoegingen <gezegde', <lijdende en bedrijvende vorm', <vragende vorm', 'verkleinwoord', <bijvoeglijk naamwoord' als <verschijningsvorm van het werkwoord' blijft onbesproken. Tot overmaat van ramp bevat de rest van de tekst in hoofdstuk 4, waarin tot in minutieus detail de spelling wordt uitgewerkt, de grammaticale begrippen <geslacht', <referent', <verwijswoord', <bijvoeglijk gebruikt', <assimilatie', <stoffelijk bijvoeglijk naamwoord', <zelfstandig gebruikt' en <samentrekking', die niet eens in de begrippenlijst voorkomen.
Uit alle uitwerkingen blijkt geen enkele visie op de conceptuele organisatie van de grammatica. Wat is de grammatica eigenlijk? Hoe zit de grammatica conceptueel in elkaar? Los van de vraag waar de grammatica nuttig voor is, lijkt het van belang om te weten wat grammatica inhoudt, voordat we een selectie kunnen maken van grammaticale begrippen voor een mogelijk referentiekader.
4. Een voorzet voor een structuur van grammaticale concepten
De taalwetenschap van de afgelopen halve eeuw heeft veel inzichten opgeleverd in de grammatica van natuurlijke taal. Zonder te beweren dat al die inzichten meteen vertaald zouden moeten worden naar het schoolvak Nederlands lijkt het nuttig om vanuit dat perspectief de achterliggende sleutelconcepten af te leiden die ten grondslag liggen aan de traditionele termen en begrippen. Immers, vanuit een conceptuele benadering kunnen dan begrippen met elkaar in verband worden gebracht. Ook mag ver-
177
VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
wacht worden dat een didactiek, gericht op concepten, meer inzicht oplevert dan een didactiek, gericht op vuistregels en ezelsbruggetjes.
Hoe zit de grammatica dan conceptueel in elkaar? Allereerst kan vastgesteld worden dat de grammatica altijd betrekking heeft op de structuur van de taalvorm: klanken die georganiseerd zijn in klankgroepen (lettergrepen, morfemen), klankgroepen die georganiseerd zijn in woorden, woorden die georganiseerd zijn in woordgroepen en woordgroepen die georganiseerd zijn in grotere tekstuele eenheden. Traditioneel richt het grammaticaonderwijs zich op de analyse van de taalvorm op verschillende niveaus. Dat zijn er zes. De eerste drie hebben betrekking op de traditionele structuurniveaus (klank, woord, zin) en de laatste drie gaan over de relaties die de taalvorm onderhouden met de context, de wereld en de mensen. De eerste drie zijn dan ook gerelateerd aan de traditionele taalkundige subdisciplines Tonetiek/fonologie', 'morfologie' en `syntaxis', en de laatste drie aan specialisaties binnen de semantiek (discourne semantiek', 'conceptuele semantiek' en 'modale semantiek'):
klank: hoe zit de klankvorm in elkaar?
-
woord: hoe zit de woordvorm in elkaar?
-
woordgroep: hoe zit de woordgroep in elkaar?
-
context hoe is de taalvorm gerelateerd aan de context?
-
wereld: hoe is de taalvorm gerelateerd aan tijd en plaats?
-
mensen: hoe is de taalvorm gerelateerd aan de mening van personen?
Binnen die niveaus zijn de sleutelconcepten van de grammatica georganiseerd. Hoe de organisatie eruitziet, is onderwerp van discussie, maar in figuur 1 doe ik een voorzet voor een conceptualisatie, die de basis vormt voor de traditionele termen en begrippen.
178
6. Taal- en letterkunde
Â
Klank |
Klanksoort |
Luchtstroomonderbreking Stembandtrilling Articulatieplaats |
|
Klankgroep |
Klank en syllabe Klemtoon Intonatie |
| |
Woord |
Opbouw |
Kern |
|
|
|
Vrije en gebonden morfemen |
|
|
|
Samenstelling en afleiding |
|
|
|
Verbuiging en vervoeging |
|
|
Woordsoort |
Inhoudswoord |
|
|
|
Functiewoord |
|
Woordgroep |
Opbouw |
Hiërarchie van elementen |
Kern |
|
|
|
Aanvulling (complementatie) |
|
|
|
Bijvoeging (modificatie) |
|
|
|
Identificatie en getal (specificatie) |
|
|
|
Tussenvoeging |
|
|
|
(coiirdinatie/intercalatie) |
|
|
Volgorde van elementen |
Basisvolgorde en afwijking |
|
|
|
Hoofdzin en bijzin |
|
|
|
Omzettingen (passief, causatief, ergatief) |
|
|
|
Perifere plaatsing (vooraan, achteraan) |
|
|
|
Variatie binnen de woordgroep |
|
Aanwezigheid |
Vervanging (verwijswoorden) |
|
|
|
Weglating (samentrekking, beknopte bijzin) |
|
|
|
Invoeging (voorlopig, herhalend, loos) |
|
|
Relaties |
Congruentie (getal, geslacht, naamval) |
|
|
|
Predicatie (zijn/doen) |
|
|
|
Thematische rollen |
|
|
|
Onderschikking en nevenschikking |
|
Figuur la: Conceptualisatie van grammaticale structuurbegrippen.
Â
Context |
Verwijzing |
|
|
Introductie |
Bepaald en onbepaald Specifiek en non-specifiek |
| |
Wereld |
Tijd |
Tempus |
Verleden |
|
|
|
Heden |
|
|
|
Toekomst |
|
|
Aspect |
Begin |
|
|
|
Duur |
|
|
|
Eind |
|
Plaats |
Oriëntatie |
Absoluut (hier, daar) |
|
|
|
Relatief (naast, voor, achter...) |
|
|
Richting |
Bron |
|
|
|
Traject |
|
|
|
Doel |
Mensen |
Communicatieve doel |
|
|
|
Waarheid |
Negatie |
|
|
|
Oorzakelijkheid |
Bron |
|
|
|
Werking (oorzaak, reden, motief) |
|
|
|
Resultaat |
|
Modaliteit |
Waarschijnlijkheid |
|
|
|
Wenselijkheid |
|
Figuur 1b: Conceptualisatie van de grammaticale relatiebegrippen.
1 79
VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
Voor alle niveaus geldt dat de conceptualisatie verder doorgevoerd kan worden, maar de concepten zijn in ieder geval duidelijk te relateren aan de traditionele begrippen. Ik geef een paar voorbeelden: het begrip 'hulpwerkwoord' is een woordsoort, die gebaseerd is op de bijvoeging (modificatie) door een werkwoord van een werkwoordelijke kern. Een 'lijdend voorwerp' is een aanvulling (complementatie) bij een werkwoordelijke kern, die zelf weer een naamwoordelijke of werkwoordelijke kern heeft, en die een bepaalde thematische rol bij dat werkwoord vervult. Het wezen van de altijd lastig uit te leggen term 'naamwoordelijk gezegde' is dat het een 'zijn-predicatie' is die ondersteund wordt door een betekenisarm werkwoord, in principe het betekenisloze 'zijn' met varianten op basis van 'aspect' (begin, duur) en 'modaliteit' (waarschijnlijkheid).
Een didactisering van de traditionele grammaticale termen op basis van de achterliggende sleutelconcepten moet natuurlijk niet gebeuren door de concepten expliciet te benoemen: in dat geval wordt de ene termenset alleen maar ingeruild voor een andere. Het lijkt echter wel voordelig om bij de uitleg van een grammaticaal begrip rekening te houden met de achterliggende concepten. Zelfs wie het naamwoordelijk gezegde uitlegt met behulp van een rijtje koppelwerkwoorden, zou moeten beseffen dat de koppelwerkwoorden betekenisvarianten van 'zijn' vormen en dat het wezenlijke van het naamwoordelijk gezegde de 'zijn'-predicatie is. Niet alleen kunnen op die manier verbanden worden gelegd met andere grammaticale begrippen (hulpwerkwoorden met dezelfde varianten, zinsdelen zoals de bijvoeglijke bepaling die ook een 'zijn'-predicatie kan vormen...), de didactisering kan zo ook inzoomen op individuele concepten om het totale grammaticale begrip duidelijk te maken.
5. Referentieniveaus
Ten slotte biedt een uitgewerkte conceptualisatie zoals in figuur 1, in combinatie met de principes van de thinking skills-didactiek, interessante mogelijkheden om referentieniveaus van grammaticale kennis op te stellen. In de thinking skills-didactiek worden in het conceptuele leren drie min of meer opeenvolgende groepen van activiteiten onderscheiden:
-
informatie verzamelen: 'ervaren', 'herkennen' en 'onderscheiden':
-
begrip bouwen: 'conceptualiseren', 'systematisch variëren' en 'manipuleren':
-
productiefdenken: argumenten verzamelen', `redeneren', probleemoplossend en creatief denken'.
Het idee is dat de leerlingen bijvoorbeeld systematisch moeten kunnen variëren op concepten die ze begrijpen, voordat ze daarmee kunnen redeneren. En om concepten te begrijpen, moeten ze die eerst in hun onderdelen kunnen onderscheiden en herkennen, en daarvoor moeten ze ze eerst ervaren hebben.
180
6. Taal- en letterkunde
Die didactische visie, in combinatie met een conceptueel kader, vormt de blauwdruk voor elk mogelijk referentiekader. Ook daarvan staat een uitwerking uiteraard ter discussie, maar het is relatief eenvoudig om een voorzet te doen (zie figuur 2a en 2b).
Â
Referentieniveaus |
Niveau 1F |
Niveau 2F |
Niveau 3F |
Niveau 4F | |
Klank |
Is zich bewust van de klank als |
Is zich bewust van de articulatieplaats |
Herkent alle klankeigenschappen en |
Kan onduidelijke | |
|
talige vormeenheid. Herkent |
van klanken. Herkent kletntoon en |
kan hierop variëren. Kan de |
klankverschijnselen of nieuwe | |
|
klinkers en medeklinkers, en kan |
intonatie. Kan hierop variëren en het |
klemtoon en intonatie variëren en |
ontwikkelingen in het | |
|
varieren op het kenmerk |
resulfaat beoordelen naar betekenis en |
dit M verband brengen lno dc |
klanksysteem beoordelen en | |
|
stemhebbend. |
functie. |
opbouw van of de relatie lussen woorden en woordgroepen. |
analyseren. | |
Woord |
Is zich bewust van woorden Ms |
Herkent achtervoegsels en |
Kan oordelen over onduidelijke |
Kart problematische | |
|
talige vormeenheid. Herken |
voorvoegsels, en kan het verschil |
gevallen van samenstelling of |
woordvormingen beoordelen en | |
|
betekenisrijke en betekenisarme onderdelen, en weet wat verbuiging en vervoeging is. |
tussen samenstelling en afleiding benoemen. Kan zelf bewust samenstellingen en afleidingen formeren en het resultaat beoordelen. |
afleiding. |
analyseren. | |
Woordgroep |
Opbouw, hiërarchie |
Is zich bewust van woordgroepen als talige vormeenheid. Herkent de |
Is zich bewust van de specificatie van woordgroepen. Herkent de |
Kan oordelen over onduidelijke gevallen van aanvulling of |
Kan problematische woordgroepvormingen beoordelen |
|
|
kern van een woordgroep, en kan aanvullingen van bepalingen bij een kern onderscheiden. Herkent nevenschikking. |
verschillende soorten aanvullingen bij het werkwoord, en kan deze ook opdiepen uit het taalvermogen. |
bepaling. |
en analyseren. |
|
Opbouw, volgorde |
Is zich bewust van de basisvolgorde |
Is zich bewust van de belangrijkste |
Herkent de belangrijkste |
Herkent verschuivingen in het |
|
|
van de woordgroepen in de zin. |
afwijkingen van de basisvolgorde. |
invoegingen hij perifere |
middenveld en kan deze relateren |
|
|
Herkent de plaats van de |
Kan variëren op perifere plaatsing |
plaatsingen, en kan hierop variëren |
an de betekenis in relatie tot de |
|
|
persoonsvorm in relatie tot |
van zinsdelen en het resultaat |
en het resultaat beoordelen. Herkent |
context. Herkent verschil en |
|
|
bijbehorende werkwoorden, en kent |
beoordelen. Herkent de lijdende vorm |
de omzetting bij het |
overeenkomst tussen passief en |
|
|
zo het verschil tussen hoofd- en bijzinsvolgorde van de werkwoorden. |
als belangrijkste omzetting. |
hulpwerkwoord van causaliteit, en kan deze relateren aan de thematische functie. |
ergatief, en kan hierop zelfstandig variëren. |
|
Aanwezigheid |
Is zich bewust van de aan- of |
Kan zinsdelen weglaten en invoegen |
Herkent ill, zinsdelen naar hun |
Kan toevoeging, weglating en |
|
|
afwezigheid van woordgroepen. Ziet |
en het resultaat beoordelen. Is in staat |
functie, kan hierop variëren en het |
vervanging gebruiken in een |
|
|
dat verwijswoorden de vervanging men vorvan andere zinsdelen. |
het antecedent van de gangbare verwijswoorden aan te wijzen. |
resultaat beoordelen. |
grammaticale redenering. |
|
Relaties |
Iszich bewust van relaties tussen |
Is zich bewust van de thematische |
Herkent ook de secundaire |
Kan problematische of |
|
|
woordgroepen. Herkent eenvoudige |
rollen van woordgroepen, en herkent |
predicaties in de zin en kan ze |
onduidelijke thematische relaties |
|
|
persoon- en getalscongruentie, en kent het verschil tussen naamwoordelijke en werkwoordelijke predicatie. |
deze ook in de context. Herkent de bijvoeglijke bepaling als predicatie, en herkent onderschikking van woordgroepen. |
beoordelen als vrije bepaling, resullaalbepaling of aanvulling bij het werkwoord. |
tussen woordgroepen beoordelen en analyseren. |
Figuur 2a: Referentieniveaus van grammaticale structuurbegrippen.
Â
Context |
Is zich bewust van de verwijsfunctie |
Herkent de verwijsfunctie van alle |
Herkent de verschillen tussen |
Kan redeneren over verwijzing in |
|
van sommige woordsoorten O.c |
voornaamwoorden. Kan zelfstandig |
wederkerende, wederkerige en |
relatie tot complexe taalvormen. |
|
voornaamwoorden). en herkent het |
zinsdelen door verwijswoorden |
persoonlijke voornaamwoorden, en |
|
|
verschil tussen bepaald en |
vervangen en het resultaat |
kan deze relateren aan de opbouw |
|
|
onbepaald, in relatie tot het |
beoordelen. Herkent het verschil |
van de taalvorm. Herkent het |
|
|
discussiedomein. Herkent het inherent wederkerende |
tussen specifiek en nonspecifiek. |
betrekkelijk voornaamwoord en begrijpt de functie ervan. |
|
IsWereldIs zich bewust van de plaatsing van |
gebeurtenissen in de tijd. Herkent de |
Kan zelf variëren op vormelementen rond de plaatsing van gebeurtenissen |
Kan aspectuele functies als duur, begin en eind relateren aan de |
Kan redeneren over complexe aspectuele of ruimtelijke functies |
|
temporele locatie, en kan begin, duur en eind afleiden uit de |
en objecten in tijd en ruimte, en her resultaat beoordelen. Herkent de |
inherente semantiek van werkwoorden, en hierop variëren |
in relatie tot de taalvorm (zoals herhaling, gewoonte) |
|
taalvorm. Is zich bewust van de |
temporele relatie van meerdere |
door manipulatie met de |
|
|
plaatsing van objecten in de ruimte. I [erkent locatie, en kan bron, traject en doel afleiden uit de taalvorm. |
gebeurtenis in samengestelde zinnen. |
werkwoordstijd en toevoeging van bepalingen. |
|
Mensen |
Is zich bewust van de |
Is zich bewust van de modale functie |
Kan variëren Op de |
Herkent de overeenkomsten tussen |
|
communicatieve functie in relatie tot |
van enkele taalvormen |
inodaliteitsdimensies. Herkent de |
modaliteit en tijd. en kan hierover |
|
de taalvorm. Herkent negatie, mededeling, vraag, bevel, uitroep en |
(hulpwerkwoorden, modale bepalingen). Herkent de dimensies |
overeenkomst tussen de extremen van de modale schaal in combinatie |
redeneren in termen van mogelijke werelden. |
|
wens. |
waarschijnlijkheid en wenselijkheid (met de extremen noodzakelijkheid, mogelijkheid, verplichting, en toestemming). |
met dubbele negatie, en kan hierop zelf variëren. |
|
Figuur 2b: Referentieniveaus van grammaticale relatiebegrippen.
6. Besluit
Grammaticaonderwijs heeft, behalve een legitimatie, ook een didactische visie en een conceptueel kader nodig. Er bestaat vrij veel discussie over de legitimatie van het grammaticaonderwijs, maar zonder een duidelijke visie of een conceptueel kader is het de vraag waar die discussie over gaat. In Coppen (2009) en Coppen (2010) heb ik
181
VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
betoogd dat de grammaticale analyse een messy problem vormt, en als zodanig een critical thinking-didactiek nodig heeft. Daarnaast moet bepaald worden wat het conceptuele kader is van de grammatica. Die is niet gelegen in (maar wel gerelateerd aan) het traditionele begrippenapparaat. In deze bijdrage heb ik een voorzet gegeven voor zo'n conceptueel kader, gemotiveerd vanuit taalkundige inzichten, en ik heb een perspectief geschetst op een concreet referentiekader.
Referenties
Bout, M. & H. de Bruijn (2010). Basisvaardigheden Grammatica. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Coppen, PA. (2009). "Actief Grammaticaal Denken". In: S. Vanhooren &A. Mottart. Drieëntwintigste Conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent: Academia Press, p. 236-239.
Coppen, P.A. (2010). "Grammatica is een rommeltje". In: H. Hulshof & T. Hendrix. Taalkunde en het schoolvak Nederlands, special bij Levende Talen Magazine. Amsterdam: Levende Talen.
Meijerink, H. (2009a). Over de drempels met taal. Onderdeel van de eindrapportage van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen. Enschede: SLO.
Meijerink, H. (20096). Referentiekader taal en rekenen. De referentieniveaus. Enschede: SLO.
182