Bart Defrancq · 24ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2010 · pagina 191 - 194
7.Taalbeleid hoger onderwijs
Noten
T.
mik-allochtonen zijn mensen van allochtone afkomst die een etnische origine heb-
ben die via minstens één van de ouders terug te voeren is op Turkije, de Maghreb-landen en/of de Arabische wereld.
Ronde 3
Geert Speltincx
Karel de Grote-Hogeschool Contact: geert.speltincx@kdg.be
Onderwijs op maat: taalvaardigheid in de lerarenopleiding
In deze bijdrage wordt een beeld geschetst van de taaltoetsing en -screening in de lerarenopleiding van de Karel de Grote-Hogeschool in Antwerpen. Vanuit de idee dat elke student andere startcompetenties heeft, heeft de werkgroep taalbeleid van onze hogeschool een aantal instrumenten ontwikkeld die de talige startcompetenties van instromers in kaart brengen. Op basis van die `screenings) en `beginassessments) krijgen studenten een specifiek profiel, waaraan verschillende aangepaste leerroutes zijn gekoppeld. Die leerroutes verhogen de slaagkansen van de student aanzienlijk. Daarnaast geven de taaltoetsen en screenings bij aanvang van het academiejaar objectieve informatie, waardoor de student geadviseerd kan worden om te versnellen, te vertragen of zich te heroriënteren. De studenten worden opgevolgd door middel van een geïndividualiseerde taalvolgfiche, die de persoonlijke evolutie van de student in kaart brengt.
Ronde 4
Bart Defrancq
Hogeschool Gent
Contact: bart.defrancq@hogent.be
Leesbaarheid: hoe moeilijk is uw syllabus voor uw studenten?
Lezen is één van de meeste complexe taken waarmee onze hersenen bezig kunnen zijn: het vergt aandacht, taalkennis, geheugen, beweging, coordinatie, anticipatie... Het
.1 9 .1
VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
succes van lezen hangt af van de eigenschappen van de tekst en van het lezerspubliek. Leesbare teksten zijn namelijk leesbaar voor een bepaald publiek.
De leesbaarheid van een tekst wordt meestal uitgedrukt met een score. Die houdt verband met het aantal jaren opleiding dat nodig is om de tekst te kunnen begrijpen. De basis van zo'n score is een berekening, waarin meestal de volgende kenmerken van de tekst voorkomen:
-
de gemiddelde lengte van de zinnen in woorden;
-
de gemiddelde lengte van de woorden in lettergrepen;
-
de frequentie van de gebruikte woorden in de taal.
Die kenmerken geven een eenzijdige en simplistische indruk van een tekst, maar ze zijn het gemakkelijkst te meten en ze zijn niet helemaal onbetrouwbaar.
Het leespubliek aan de hogescholen en universiteiten is een gevorderd leespubliek. Dat veronderstellen we toch. Studenten hebben normaal twaalf jaar opleiding achter de rug en kunnen teksten begrijpen die boven het gemiddelde niveau uitsteken. We verwachten dat ze aan het einde van de opleiding teksten begrijpen die maar 20 tot 30% van de bevolking aankunnen. Die verwachtingen zijn terecht, maar studenten lossen ze niet allemaal in, zeker niet de instromende studenten. Recente studies tonen aan dat in Vlaanderen 25% studenten in het eerste jaar universiteit problemen hebben met gedetailleerd lezen (Cuvelier et al. 2010). In Nederland haalde ruim een derde van de studenten uit het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en de helft van de studenten uit het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) de leesniveaus niet die de `Expertengroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen' aanbeveelt (Kerkhofs 2008).
Ook studenten hebben verwachtingen die niet altijd worden ingelost. Ze mogen verwachten dat met hun leesvaardigheid rekening wordt gehouden in syllabi en ander lesmateriaal. Er is weinig onderzoek naar de vraag of leesbare teksten ook gemakkelijker zijn om te studeren, maar zoiets lijkt wel aannemelijk. Mijn onderzoeksmateriaal wijst uit dat maar één op zes syllabi van het eerste jaar universiteit of hogeschool geschikt is voor zijn publiek. Het gaat dan nog meestal om syllabi rond schrijfvaardigheid of communicatietechnieken die het goede voorbeeld moeten geven.
Er zijn zes problemen die typisch lijken voor syllabi (de voorbeelden komen uit syllabi die docenten me opgestuurd hebben, maar die liever anoniem blijven):
-
De doorlopende tekst is te lang. Er zijn te weinig rustpunten. Lezers zijn niet gemotiveerd en hebben het moeilijk om aandachtig te blijven.
-
Zinnen zijn te lang. De gemiddelde lengte van zinnen in syllabi ligt tussen 14 en 24 woorden. Een gemiddelde van 14 woorden is aangewezen. Langere zinnen beteke-
192
7.Taalbeleici hoger onderwijs
nen meer werk voor het geheugen: er is meer informatie voorhanden en die moet ook langer worden bijgehouden. Onderstaand zien we een typisch voorbeeld van een extreem lange zin uit een syllabus:
«De confrontatie tussen oud en nieuw leidt tot con, zctsituaties die onder meer tot uiting komen in de reactie van de Duitse componist en theoreticus Johann Adolf Scheibe (1708-1776) die zich in zijn tijdschrift Der critische Musikus van 14 mei 1737 afzet tegen de overdaad van het barokke, zeg maar Bachs contrapunt, waarin de hoofdzaak van &' nevenzaak niet te onderscheiden is, met als gevolg een gebrek aan Schónheit der Harmonie en de onmogelijkheid om Ven Gesang' waar te nemen".
-
Zinnen worden vaak onderbroken met haakjes, gedachtestreepjes en bijzinnen. Auteurs bereiken hiermee meestal het omgekeerd van wat ze bedoelen: het deel tussen haakjes of in de bijzin leidt de aandacht af, terwijl het niet zo belangrijk is. Onderstaand, een typisch voorbeeld van `gehaak':
«Daar de arbeiders in de nieuwe industrie konden overgaan tot het stellen van eisen om levensvoorwaarden (lage lonen, lange arbeidsduur, enz ...) te verbeteren, wil de burgerij hen dat langs wettelijke weg onmogelijk maken (verbod van staking, verbod op syndicaten, verbod op corporaties}':
-
De tekst bevat veel vaktermen die niet uitgelegd worden of op een verkeerde manier. Vaktermen zijn weinig frequent in het alledaagse taalgebruik. De inspanning en de tijd die nodig zijn om ze te verwerken, is langer dan bij frequentere woorden. Vaktermen horen nochtans bij opleidingen in het hoger onderwijs. Het is daarom ook goed om ze te gebruiken, maar lezers stellen het op prijs als vaktermen worden uitgelegd. In het onderstaande voorbeeld legt de auteur nauwelijks uit wat Tagocytered en `macrofagen' betekenen. H/zij verwijst lezers naar delen van de syllabus die pas later komen:
«Zeer fijne partikels of druppels die toch tot aan de alveoli zouden geraken (waar geen mucus aanwezig is) worden gefagocyteerd (= celvraat zie ook verder) door de macrofagen (zie in -a) in de alveoli".
-
De tekst bevat veel abstracte woorden. Die verhogen het volume informatie dat per zin of per alinea wordt gegeven. Lezers onthouden daarom minder van dergelijke teksten. Abstractie is nochtans iets wat we studenten ook willen bijbrengen. Daarom is het beter om abstractie niet te vermijden, maar ze in de tekst wel zorgvuldig op te bouwen. Onderstaand fragment toont een voorbeeld van abstract taalgebruik:
«Een omschrijving van deze termen zal nooit sluitend zijn [..J. De hanteerbaarheid van de definitie in de praktijk vraagt echter om een consensus op dit vlak".
.193
VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
6. Gedachtegangen worden niet uitgewerkt. Vaak ontbreken er in syllabi elementen die belangrijk zijn om een gedachtegang aannemelijk te maken voor iemand met minder kennis over het onderwerp. Docenten veronderstellen dan dat studenten uit hun algemene kennis of uit andere opleidingsonderdelen achtergrondkennis halen en de ontbrekende elementen invullen. Dat loopt wel eens fout, omdat die achtergrondkennis er niet is. In onderstaand fragment is het bijvoorbeeld niet duidelijk wat de auteur bedoelt met het stukje vanaf "Marxisme". In wat voorafgaat, is geen sprake van marxisme, noch van "historisch determinisme":
"Na de val van de Berlijnse Muur (1989) en het opdoeken van de Sovjet-Unie (1992) zakte het communisme als ideologie in elkaar. De Belgische KP besloot in 1992 eerder te werken als beweging, niet meer als partij. Het Marxisme is vandaag nog bruikbaar als politieke analyse maar niet als historisch determinisme. Linkse partijen hanteren daarom vaak die analyse maar staan open voor andere oplossingen".
Ik zal tonen dat de voorbeelden uit deze tekst vrij gemakkelijk aangepakt kunnen worden. Nuance, vaktaal en academisch taalgebruik hoeven daar niet onder te lijden.
Referenties
Cuveliers, P., D. Berckmoes, H. Rombouts & K. Hertogs (2010). Monitoraat op maat.
Taalstimulering academisch Nederlands aan de Universiteit Antwerpen. Rapport derde
jaar. Antwerpen. (online raadpleegbaar op: http://webh01.ua.ac.be/linguapolis
/mom/Monitoraat op maat derde werkingsjaar 2008-2009.pdf).
Defrancq, B. (2009). Leesbaar schrijven. Antwerpen: Garant.
Kerkhofs, R. (2008). De leesvaardigheid van Havo 4/5 en Vwo 5/6 leerlingen. Bureau ICE: bachelor thesis.
194