Taalbeschouwing: spelen om te ontdekken hoe taal in elkaar zit

Hilde Van den Bossche  ·  24ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2010  ·  pagina 226 - 230

Download artikel

VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

aal werken dat zijn dienst bewijst in de opleiding van de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven (campus Waas). Om met dat soort speelse en doelgerichte aanpak om te gaan en/of om die aanpak te ontwikkelen, moeten studenten heel sterk staan: (1) ze moeten zelf over voldoende taalvaardigheid en taalkennis beschikken, (2) ze moeten goede taaldidactische competenties hebben en (3) ze moeten over algemene leerkrachtcompetenties beschikken.

goede taalvaardigheid: in onze samenleving (al dan niet in de beeldcultuur) zitten veel schatten levensecht materiaal, waarmee je taalbeschouwend kan werken, maar je moet zelf erg talig ingesteld zijn om de mogelijkheden van het materiaal te herkennen.

  • goede taalkennis: je moet de eigenschappen van alle `taalverschijnselen' kennen om werkvormen uit te dokteren die kinderen in staat stellen die eigenschappen al spelend te ontdekken of om mogelijkheden te zien in bestaand (spel)materiaal.

  • goede taaldidactische en algemene competenties: je doet aan interactief taalonderwijs met aspecten zoals 'sociaal leren', 'betekenisvol leren' en 'strategisch leren'; je werkt inductief; je neemt als leerkracht de rol aan van begeleider; je stelt goede vragen en staat in voor een goede formulering van de opdrachten; je slaat bruggen van de theorie naar de praktijk.

Gemakkelijk? Neen, maar wel erg uitdagend en motiverend voor zowel de leerkracht als voor de kinderen met wie hij/zij taalbeschouwelijk op pad gaat.

Moeilijk? Soms wel, maar wanneer moeilijkheden overwonnen zijn, is de voldoening des te groter.

Kant-en-klaar en veilig? Meestal niet, want je werkt met levensecht materiaal en wordt mogelijk geconfronteerd met vragen die je niet onmiddellijk kunt beantwoorden. Hier ontstaan dan echte taalbeschouwelijke momenten: samen met de kinderen zet de leerkracht een redenering op, tast hij/zij mogelijkheden af... Soms is er zelfs gewoon geen pasklaar antwoord. We werken namelijk met taal, een levend gegeven. De leerkracht schept mogelijkheden tot het ontwikkelen van metacognitie en is als leerkracht een voorbeeld in het hardop denken en redeneren. Kinderen ontwikkelen er een taalgevoeligheid door en zijn na verloop van tijd tot veel fijne, taalbeschouwelijke grapjes in staat.

Grammatica met onderdelen als woord- en zinsleer saai? Niet noodzakelijk, maar dikwijls afhankelijk van de leerkracht. Taalmethodes overboord gooien dan maar? Niet noodzakelijk: de oefeningen in de methodes zijn bruikbaar als een vorm van inoefening, voor de vastzetting van verworven inzichten of in een quiz.

228

8. Taalbeschouwing

Onderstaand volgen een aantal voorbeelden van grammaticaspellen, waarin ook gewerkt wordt aan functioneel luisteren en spreken, aan woordenschat, aan het verwoorden van denkrelaties...

  1. Een kleinplaat

Wanneer kinderen/studenten met z'n vieren werken, zijn er vier platen die elk een ander soort informatie bevatten. Door te beschrijven en te luisteren, kleuren de kinderen/studenten om beurten in wat ontbreekt en aan het einde heeft iedereen een volledig gekleurde prent. Als leerkracht kan je variëren: door verschillende kleuren te gebruiken, door met begrippen als `geruit, gestreept', e.d. te werken... Na het beschrijven, het bespreken en vergelijken van het resultaat met de basisprenten denken de kinderen/studenten na over de woorden die ze hebben gebruikt en gehoord om aan de nodige informatie te geraken. Ze verzamelen die woorden en gaan er verder op in of houden de gegevens even vast tot aan een volgende les. Bij het bespreken komen onder- en bovenliggende begrippen naar boven (integratie van denkrelaties) – bv. `blauw, geel, rood zijn kleuren' – en ontdekken kinderen de eigenschappen van bijvoeglijke naamwoorden: informatie geven over het zelfstandig naamwoord waar ze bijhoren.

  1. Schrap-in-zin

De spelers nemen per twee een blad waarop een erg lange zin staat. Om beurten schrappen ze minimaal één en maximaal drie opeenvolgende woorden uit de zin en bewaken ze dat de zin grammaticaal correct blijft. Ze mogen daarbij geen woorden van plaats veranderen. Waarschijnlijk verandert de zin in de loop van het schrappen van inhoud. Ze blijven schrappen tot een zo kort mogelijke, maar correcte zin overblijft. Daarna rubriceren ze de geschrapte woorden en bespreken ze hoe noodzakelijk die woorden/woordgroepen in de zin waren. Dit spel kan leiden tot een begin van besef van verschil tussen bepalingen en voorwerpen.

  1. Benoem wat je ziet

Kies een prent met veel voorwerpen met dezelfde beginletter op. Om beurten zeggen de kinderen/studenten een voorwerp op de prent en wijst de luisteraar het voorwerp aan. De kinderen proberen alle voorwerpen op de prent te benoemen en noteren de namen. Daarna bespreken ze wat ze net gedaan hebben: voorwerpen een naam gegeven. Op die manier (her)ontdekken ze een belangrijke eigenschap van zelfstandige naamwoorden. Als leerkracht vraag je dat ze bij de woorden de lidwoorden gebruiken. Na het spel kan je de woorden laten rubriceren in een `de-kolom' en een `het-kolom'.

  1. Een zoekplaat met 'richtlijnen'

Kinderen/studenten lezen de richtlijnen om beurten en zoeken om de beurt naar kenmerken waardoor het zoeken gemakkelijker wordt. Gaandeweg ontdekken ze belangrijke details in zowel de plaat als in de zinnen. Op die manier ontdekken ze de functie van sleutelwoorden.

229

VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

  1. Wat heb ik in mijn hand?

Elke speler heeft twee kaarten met een dier getrokken uit een stapel. Eén kaart legt hij/zij zichtbaar op de tafel; de andere toont hij/zij niet. De spelers krijgen een lijst met woorden die ze mogen gebruiken bij het beschrijven van 'hun' dier, in vergelijking met het zichtbare dier. Het gaat om woorden zoals 'behaard', 'groot', 'klein', 'donzig', `hard', `kaal', 'wollig'... Wie raadt welk dier op de niet getoonde kaart staat, mag beide kaarten nemen. Wie aan het einde de meeste kaarten heeft verzameld en de meeste woorden correct heeft gebruikt, heeft gewonnen. Met dit spel kan je eigenschappen van dieren uit de lessen wereldoriëntatie herhalen en kinderen/studenten tegelijk laten ontdekken wat bijvoeglijke naamwoorden doen.

  1. Wat doen ze?

Dit spel stimuleert en illustreert de integratie van denkrelaties, woordenschat en de eigenschappen van het naamwoordelijk gezegde. De kinderen/studenten krijgen een aantal foto's van personen en voorwerpen. Ze moeten goed naar het uniform kijken, zeggen welke foto's (met voorwerpen) bij welke persoon horen en vervolgens het beroep van de desbetreffende persoon benoemen. In de bespreking ontdekken ze dat alle zinnen een gelijkaardige structuur hebben: X 's (beroep).

Noten

1 Advieslijst taalbeschouwelijke termen Nederlands (2009). Departement Onderwijs en Vorming, Curriculum, Brussel.

2 Advieslijst taalbeschouwelijke termen Nederlands (2009). Departement Onderwijs en Vorming, Curriculum, Brussel, p. 3.

3 Advieslijst taalbeschouwelijke termen Nederlands (2009). Departement Onderwijs en Vorming, Curriculum, Brussel, p. 3.

4 Informatie voor de onderwijspraktijk. Ontwikkelingsdoelen en eindtermen voor het gewoon basisonderwijs (2010). Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming (AKOV), Brussel, p. 76-79.

5 Informatie voor de onderwijspraktijk. Ontwikkelingsdoelen en eindtermen voor het gewoon basisonderwijs (2010). Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming (AKOV), Brussel, p. 76-79.

6 Stevens, M. I. Callebaut (2000). Taalbeschouwing op de basisschool Reisgids met een leerlijn en 40 uitgewerkte lessen met tekstmaterialen. Leuven/Apeldoorn: Garant.

7 T'Sas, J., http://www.neejandertaal.be. De methode staat op het net en is gratis te raadplegen.

230

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
taalbeschouwing/argumentatie
land
Belgiƫ
onderwijstype
basisonderwijs
voortgezet/secundair onderwijs
thema
onderwijsleeractiviteiten
onderwijsleermateriaal
papier

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

24ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2010