Fouten, vergissingen en Nederlands-B

Peter Nieuwenhuijsen  ·  25ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2011  ·  pagina 210 - 213

Download artikel

VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Ronde 1

Peter Nieuwenhuijsen

Contact: nieuwduin@hetnet.nl

Fouten, vergissingen en Nederlands-B

Verzorgde teksten zijn teksten, waarin geen vergissingen voorkomen. Er kunnen in principe wel ‘taalfouten’ in staan, want dat etiket dekt een aantal uiteenlopende ladingen. In de meeste van die uiteenlopende gevallen is het woord ‘fout’ eigenlijk niet op z’n plaats en zou een leraar ze in eerste instantie ook niet moeten ‘bestraffen’. Voor een adequate reactie is tijd en motivatie nodig. Door een vak Nederlands-B in te stellen, wordt tijd gewonnen en wordt leerlingen de mogelijkheid geboden om echt ‘ja’ te zeg- gen tegen een dieper gravende vorm van het beschouwen van eigen en andermans teksten. Nederlands-B zal hierdoor vanzelf taalkundige elementen omvatten, zoals ‘taal- variatie’, ‘taalverandering’ en ‘taalverwerving’. Ook kan de grammatica in een gezonder perspectief worden geplaatst. In mijn visie zal een leerling die voor Nederlands-B kiest, zich ook moeten conformeren aan de taalstandaard van de standaardtaal.

Voor u ligt een denkbeeldige tekst, geschreven door een leerling of student en u moet die tekst ‘nakijken’. Uw inspanning heeft eigenlijk alleen maar zin als de schrijver iets met uw op- en aanmerkingen moet doen, dus laten we ervan uitgaan dat hij een tweede versie moet schrijven. U schrijft dus commentaar dat verwerkt moet worden.

Het is duidelijk dat u maar een fractie van wat u aan teksten binnenkrijgt, zorgvuldig kunt corrigeren. Een kleine rekensom leert dat u anders per opdracht die u verstrekt, commentaar zou moeten schrijven ter grootte van een kloek proefschrift. Eén beperking die mijns inziens populairder zou moeten zijn onder docenten Nederlands, is deze: beperk je tot datgene waar je meer verstand van hebt dan een ander, dus taal. Het beoordelen van zaken die iedereen kan beoordelen, kan je eventueel overlaten aan klasgenoten van de schrijver.

Ik wil het graag hebben over die taal en met name over de verbeterpunten in de tekst, oftewel de fouten of ‘fouten’. Bij het woord ‘fout’ wordt er tegenwoordig al gefronst. Onder taalkundigen heersen meningen die reiken tot en met ‘fouten bestaan niet’. Zo denk ik er niet over. Maar ik wil toch eerst twee groepen zogenaamde ‘fouten’ aan de orde stellen die wat meer onze houding als leraar zouden moeten bepalen. Als leraar constateer je geregeld dat iemand blijkbaar nog bezig is het Nederlands onder de knie te krijgen. Dat geldt natuurlijk in sterke mate voor degenen die het Nederlands als tweede taal leren, maar het geldt ook voor native speakers die bijvoorbeeld schrijven:

210

7.Taal- en letterkunde

• ‘iets in het vooruitschiet hebben’;

  • ‘ik dank u bijvoorbaad’;

  • ‘in de ontstaande situatie’;

  • ‘zonder pardoes’

In elk geval kan je hier zonder meer van fouten spreken. Maar is het een adequate reactie als je iemand die fouten verwijt, bijvoorbeeld door puntenaftrek?

Er zijn voorbeelden van elementen die regionaal bepaald zijn:

  • ‘toenet zei ze nog tot ze klaar was’;

  • ‘ik zie naar die hond; waar komt die nou weg?’;

  • ‘mijne kater wil niet buiten’.

Het is goed te verdedigen dat leerlingen in de loop van de schooltijd moeten leren om zulke elementen in teksten te vermijden, maar ook hier geldt: is het juist hierop te reageren met puntenaftrek?

Een vergelijking met het vreemdetalenonderwijs dringt zich op: daar worden toch ook dingen fout gerekend, terwijl de leerling bezig is die taal onder de knie te krijgen? Maar er is een belangrijk verschil: dáár wordt alleen fout gerekend wat de leerling verkeerd doet nadat hij het ‘gehad’ heeft. Bij Nederlands worden de leerlingen geacht alles al gehad te hebben, omdat ze schrijven in hun moedertaal... Maar dat is precies wat die leerlingen van zo-even deden: ze schreven in hun moedertaal en die is niet precies de Nederlandse standaardtaal. Volgt de fundamentele vraag of je ze die standaardtaal wilt bijbrengen. Ik kom daarop terug.

 

Natuurlijk zijn ook de geijkte ‘fouten’ in dit verhaal onvermijdelijk:

  • ‘zij is groter als mij’;

  • ‘iemand heb’;

  • ‘hun hebben’;

  • ‘ik heb nooit geen kleingeld’.

Op z’n zachtst gezegd, is hier al veel over naar voren gebracht. Laten we de overeenkomsten tussen die fouten en de voorafgaande onder ogen zien. Het gaat hier om vormen die passen in een ‘geldig’ systeem; een systeem van algemeen Nederlands dat alleen niet het Standaardnederlands is. Als je ze in een tekst aanmerkt als verbeterpunten, zeg je dat je wilt dat de leerling een andere taal leert of er een taal bij leert. Opnieuw die fundamentele vraag: moet je leerlingen bijbrengen wat de standaardvorm is?

7

211

VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Een antwoord op die vraag wordt enigszins bemoeilijkt door het feit dat er mensen (en leraren) zijn die het rijtje willen aanvullen met gevallen als:

  • ‘er moeten nog een aantal schriften worden besteld’;

  • ‘ik hoorde dat hij verhuisd is’;

  • ‘ze probeerde die keer om een paar dingen tegelijk te doen’;

  • ‘je mag het uitprinten’.

Wie, bijvoorbeeld, verkondigt dat de groene volgorde in het tweede voorbeeld onjuist is, is aanzienlijk roomser dan de paus, want ‘paus Charivarius I’ keurde al in 1940 de groene en de rode volgorde goed, in tegenstelling tot wat vaak over hem is beweerd. Laten we onder ogen zien dat de taalstandaard tegenwoordig steeds concretere vormen aanneemt. Je kunt op het internet kijken bij de Taaladviesdienst van Onze Taal (www.onzetaal.nl/taaladvies) of op het Taalunieversum van de Nederlandse Taalunie (www. taalunieversum.org). En je hebt nog altijd de aloude hulpmiddelen Van Dale en het Groene Boekje. Bij heel wat keuzes waar je voor komt te staan, kan je opzoeken wat ‘men’ ziet als de standaard. Net als bij woordenboeken is enige eigenwijsheid toegestaan, maar alleen als je heel sterk in je schoenen staat. Ruimte om de vier zinnetjes van zo-even af te keuren, is er wat mij betreft niet.

Uit het voorafgaande wil ik in elk geval twee dingen destilleren. In de eerste plaats betekent het afleren van zogenaamde fouten eigenlijk dat leerlingen een andere taal erbij moeten leren. In de tweede plaats komen we van de zwart-witplaatjes (fout of niet fout) tot genuanceerde beelden: elk geval moet op zichzelf worden beoordeeld.

U begrijpt dat ik hieruit zo dadelijk de conclusie wil trekken dat leerlingen en studenten hier bij voorkeur zelf voor zouden moeten kiezen en dat daarvoor een vak Nederlands-B een goede uitkomst zou zijn. Tegen de achtergrond van alle kwesties die per geval moeten worden bekeken, is het een beetje raadselachtig dat er één categorie fouten bestaat waarover vriend en vijand het eens kan is, maar waar we altijd vergoelijkend overheen stappen: de vergissingen. Het kenmerk van een vergissing is dat iemand iets opschrijft wat in strijd is met zijn eigen taal. Dus, als hij daarop wordt gewezen, is de meest logische reactie: “ach natuurlijk, ik bedoelde uiteraard...” Vergissingen zijn niet te vangen in rijtjes of in standaard-taaladviezen, schrijfwijzers, fouten, toptienen... Er zijn oneindig veel manieren waarop je je kunt vergissen. Maar er staat tegenover: je bent ook altijd in staat om je eigen vergissingen te herstellen. Je herkent ze immers zo: ze zijn in strijd met je eigen taal.

In dat verband moeten we nodig eens het begrip ‘verzorgde taal’ overdenken. Gewoonlijk wordt het uitgelegd als “taal zonder overtredingen tegen de standaard”. Maar sluit het woord ‘verzorgd’ niet veel beter aan bij het woord ‘vergissing’: taal die door zorgvuldige reflectie en correctie vrij is van vergissingen. De verzorging maakt dat

212

7.Taal- en letterkunde

er echt komt te staan wat je wilde zeggen. Dus, niet wat je tijdens een voetbalwedstrijd op tv met een zak chips haastig op de computer hebt ‘gepleurd’. Of het in de standaardtaal is geschreven, is een andere zaak. Ik ben tot de bevinding gekomen dat we juist de vergissingen met veel meer gestrengheid moeten benaderen.

Na dit punt te hebben gemaakt, keer ik terug naar de conclusie die ik zo-even en passant heb getrokken.

Ik heb hier een terrein betreden dat in de loop der jaren ondergesneeuwd is geraakt op alle niveaus van het onderwijs, terwijl het redigeren van eigen of andermans teksten in de wereld buiten het onderwijs een geregeld voorkomende bezigheid is. Degenen die het doen, zijn vaak autodidact, zelfs als ze leraar Nederlands zijn. Het is ook iets waarin je je moet blijven ontwikkelen, maar mijn voorstel is dat de kennisbasis die hiervoor nodig is, in het onderwijs wordt opgenomen, speciaal voor die leerlingen en studenten die werk willen maken van het Nederlands. Denk aan leraren Nederlands, redacteuren bij uitgeverijen, journalisten, tekstschrijvers en niet te vergeten ambtenaren.

Mijn dochter kan nu kiezen uit een aantal extra vakken, ondergebracht in zogeheten talentstromen: ‘Art Factory’, ‘Business Class’, ‘Cambridge English’, ‘Multimedia & Design’, ‘Music Lab’, ‘Sports en Technospace’... In dat rijtje hoort, wat mij betreft, ‘Nederlands-B’ thuis. (Het zou dan zo te zien Dutch-B moeten heten.) Mijn dochter mag uit die reeks kiezen en ik vind ook dat Nederlands-B iets is om voor te kiezen. Behalve het nu besproken onderwerp zie ik bij Nederlands-B bijvoorbeeld een taalkundeproject voor me, zoals ik dat in 2006 voor HSN heb geschetst1. En je zegt daarmee tevens dat je ervoor kiest om de Nederlandse standaardtaal te gebruiken. (Ik zeg niet dat degene die niet voor Nederlands-B kiest, niet de Nederlandse standaardtaal wil gebruiken.)

Een diploma voor Nederlands-B zou een pre moeten vormen bij sollicitaties naar de beroepen die ik heb genoemd, misschien zelfs een voorwaarde voor de toelating tot de desbetreffende opleidingen in het hoger onderwijs.

1 Met het oog op een dergelijk project en in het verlengde van mijn HSN-bijdrage in 2006 heb ik nu het boekje We hebben een d, we hebben een i geschreven, dat wordt uitgegeven door Pieter Bal te Leeuwarden. Voorlopig is het enkel te verkrijgen via mijzelf: nieuwduin@hetnet.nl.

7

213

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
taalbeschouwing/argumentatie
land
Nederland

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

25ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2011