Jan T'Sas · 25ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2011 · pagina 107 - 110
4. Beroepsgericht secundair onderwijs
Goodlad, J.I. e.a. (1979). Curriculum Inquiry. The Study of Curriculum Practice. New York: McGraw-Hill Book Company.
Gottman, J. & R. Bakeman (1986). Observing Interaction: an introduction to sequential analysis. Cambridge / London / New York / New Rochelle / Melbourne / Sydney: Cambridge University Press.
Schön, D. (1983). The reflective practitioner. How professionals think in action. London: Maurice Temple Smith.
Steunpunt taal en rekenen in het mbo. Referentiekader taal en rekenen. De referentieniveaus. (online raadpleegbaar op www.steunpunttaalenrekenenmbo.nl/index.cfm/t/ Referentiekader/vid/8B59FBC8-FFBB-232B-DF0ECD739D8B2B28) .
Van de Ven, P.H. (2009). “Reflecteren: het belang van kennis”. In: Tijdschrift voor lerarenopleiders, jg. 30, nr. 1, p. 22-28.
Van Knippenberg, M.A.J. (2010). Nederlands in het Middelbaar Beroepsonderwijs. Een casestudy in de opleiding Helpende Zorg. Delft: Eburon.
Ronde 7
Jan T’Sas
Universiteit Antwerpen
Contact: jan.tsas@skynet.be
Waarom spreken en luisteren zo cruciaal zijn om te leren (en les te geven)
1. Inleiding
We zijn het erover eens dat kinderen wiskunde, wetenschappen en taal moeten leren. We vinden dat ze moeten leren voetballen, koken en werken met de computer. Waarom vinden we dan minder dat ze efficiënt moeten leren spreken en luisteren? Als we vaststellen dat één op de zes leerlingen in de derde graad van het secundair onderwijs de eindtermen niet haalt voor luisteren en spreken, dat de helft van de leerlingen onvoldoende een tekst kan samenvatten, informatie eruit kan afleiden en kritisch met bronnen kan omgaan, waar zijn we dan mee bezig?
Soms horen we wel eens een bezorgde leraar, pedagoog of ouder zeggen hoe goed of hoe slecht kinderen spreken, maar meestal gaat het dan over technische aspecten van taal, met name over uitspraak en register. Daar wil ik het niet over hebben. Wel wil ik
4
107
VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
aantonen dat de kwaliteit van het onderwijs in de klas afhangt van de manieren waarop leraar en leerling met elkaar spreken; een tweede is dat spreekvaardigheid dient aangeleerd te worden als leerlingen echt samen willen/moeten leren. Een kanttekening daarbij is dat leraren misschien zelf niet goed beseffen hoe ze zelf spreken (of beter: hoe ze zouden kunnen spreken) in interactie met hun leerlingen. Daarnaast zien leraren soms de noodzaak over het hoofd om het spreken van hun leerlingen te sturen als ze met hun vak bezig zijn. Samengevat: als leraren weten we allicht wel dat spreken ons belangrijkste werkinstrument is, maar het ziet ernaar uit dat we dat instrument niet voor alle doelen inzetten waarvoor het gemaakt is.
2. Hoe leraren (zouden moeten) spreken
Volgens verschillende onderzoekers volgt het doorsnee klasleergesprek een voorspelbaar driestappenpatroon:
-
de leraar stelt een vraag;
-
een leerling antwoordt;
-
de leraar spreekt een oordeel uit.
In onderzoekjargon spreekt men van Initiation-Response-Feedback of IRF. Een voorbeeld:
Â
Leraar |
Hoe noemen we een woord dat iets benoemt? |
I |
Leerling |
Een zelfstandig naamwoord |
R |
Leraar |
Juist! |
F |
Een dergelijke vorm van interactie heeft een duidelijke functionele waarde en er lijkt dan ook geen enkele reden waarom we ervan zouden moeten afstappen. Maar... het is wel de meest dominante vorm van interactie en je vindt ze in nagenoeg elke klas terug. Ze is zelfs zo dominant dat andere interactievormen amper ruimte krijgen. Daarbij komt dat IRF-interactie meestal begint met een gesloten vraag, gesteld door de leraar. Met ‘gesloten vraag’ bedoel ik een vraag waarop slechts één goed antwoord mogelijk is. Wat blijkt? Veel leraren zijn zich niet bewust van die dominantie. Ze beseffen met andere woorden niet dat ze voortdurend gesloten vragen stellen en nauwelijks andere. Ze schijnen ook niet te beseffen dat er andere interactievormen zijn die – in de meeste gevallen – nuttiger zijn en meer opleveren. Gesloten vraaggesprekken zijn blijkbaar het product van een klascultuur die al heel lang bestaat.
Hoe kunnen we die situatie veranderen? Wat ongetwijfeld helpt, is klasleergesprekken kritischer bestuderen in de lerarenopleiding en in de nascholing. Overigens kan het in elk beroep nuttig zijn om verder te kijken dan wat men gewoon is of normaal vindt
108
4. Beroepsgericht secundair onderwijs
en vervolgens na te gaan hoe effectief en efficiënt dat is. Neem nu het doorsnee bezoek bij de dokter. Nog niet zo lang geleden werd je als patiënt verondersteld stil te zitten wachten op een stoel en enkele vragen te beantwoorden, waarna de dokter je, samen met een voorschrift, zo weinig mogelijk informatie meegaf. En als hij al iets zei, klonk dat meteen behoorlijk technisch. Vandaag de dag lachen we daarmee, maar de dingen zijn niet uit zichzelf veranderd. Ook dokters hebben moeten leren dat open en begrijpelijke communicatie deel uitmaakt van hun werk en hun relatie met de patiënt beïnvloedt. Willen we ook in het onderwijs de vastgeroeste patronen doorbreken en veranderen, dan moeten we leraren aanmoedigen om het dominante gesprekspatroon van leraar tot leerling in hun eigen klas te herkennen. Daarmee begint het. Pas als leraren beseffen hoe (klas)leergesprekken verlopen, leren ze het effect ervan zien op de mate waarop hun leerlingen werkelijk deelnemen aan het leerproces.
Vanuit onderzoek weten we dat leraren goede resultaten kunnen boeken in de klas als ze een reeks gespreksstrategieën – of beter nog dialoogstrategieën – hanteren. Studies wijzen uit dat leerlingen dan met veel meer enthousiasme aan de lessen deelnemen en er ook veel meer uit leren. Wat moeten leraren doen om dat te bereiken? Bijvoorbeeld open vragen stellen, leerlingen stimuleren om hun mening of ideeën uit te leggen, zelf niet te snel antwoorden geven... Leraren die hun leerlingen meer kansen geven om actief deel te nemen aan een klasleergesprek, creëren voor zichzelf ook meer kansen om op een informele manier aan procesevaluatie te doen.
4. Hoe leerlingen (zouden moeten) spreken
Waar zit het leren dan als leerlingen via onderling overleg opdrachten of taken moeten maken? Ook daarover zijn interessante observaties gedaan. Als leerlingen met elkaar moeten praten tijdens groepswerk, doet zich een interessante paradox voor. Van coöperatief leren is geweten dat het een krachtige werkvorm is om te leren, niet enkel in taallessen, maar ook voor de andere vakken, zelfs voor wiskunde en wetenschappen. Via coöperatief leren ontwikkelen leerlingen ook ‘transferabel’ denken en communicatievaardigheden. Helaas stellen we vast dat groepswerk in de meeste klassen veeleer onproductief is, tijdverlies zelfs. De meeste gesprekken in groepswerk zijn competitief of cumulatief: er wordt niet samen nagedacht, onderling respect ontbreekt, de leerlingen maken zich er snel vanaf...
Er is maar een manier om die paradox op te lossen: veel leerlingen – misschien zelfs de meeste – moeten leren hoe ze kunnen samen praten en werken. Jammer genoeg leren ze dat zelden in de klas. Het volstaat niet om leerlingen geregeld bij elkaar te zetten voor een opdracht om de kwaliteit van hun spreken, hun gezamenlijk werk en hun individuele leerprestaties te verbeteren. Dat gebeurt wel als we ze helpen om spreken aan te voelen als een instrument om problemen op te lossen en om te leren. Voor leerlingen die buiten de school niet of nauwelijks deelnemen aan rationele discussies,
4
109
VIJFENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
waarin argumenten worden afgewogen, waarin constructieve feedback wordt gegeven en waarin wordt doorgevraagd, kan dat hun leven veranderen. Via experimenten in de basisschool hebben onderzoekers Neil Mercer en Lynn Dawes van de universiteit van Cambridge een reeks basisgespreksregels voor leerlingen uitgewerkt om tot exploratieve gesprekken te komen die garanties bieden op leren (Mercer 2010):
-
elke leerling heeft recht van spreken;
-
elk idee, elke opinie geniet respect;
-
‘wat denk jij?’ en ‘waarom?’;
-
iedereen kijkt/luistert;
5. alle leden van de groep werken naar een consensus/conclusie toe.
Mercer en Dawes hebben leraren getraind om die basisregels bij te brengen. Er is ook lesmateriaal ontwikkeld dat bij de didactiek van spreken aansluit, niet enkel voor taal- lessen, maar ook voor andere leerdomeinen. Uit de resultaten blijkt dat leerlingen niet enkel meer gemotiveerd zijn om te spreken in de les, maar dat ze ook beter presteren en meer gemotiveerd zijn om te leren.
Referenties
Mercer, N. (2010). ‘The Importance of Talk for Teaching and Learning’. Tekst bij de
lezing van prof. Neil Mercer aan de Universiteit Antwerpen, november 2010.
Ronde 8
Wilfried De Hert
VVKSO
Contact: wilfried.dehert@skynet.be
Competentieleren in het vak Nederlands: een denkoefening
“Ieder mens is een doel op zich, geen middel om een doel te bereiken” (John Rawls).
Aandachtspunten vooraf
-
Kunnen we spreken over competentieleren in het beroepsgericht onderwijs in Vlaanderen?
-
Wat betekent dit dan?
110