Sociale media als taalvaardigheidstool

Janneke Louwerse  ·  27ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2013  ·  pagina 305 - 309

Download artikel

10. En verder nog...

Klein, P.D. (1999). “Reopening requiry into cognitive processes in writing to learn”. In: Educational Psychology Review, vol. 11, nr. 3, p. 203-270.

Porter, M. & J.O. Masingila (2000). “Examining the effects of writing on conceptual and procedural knowledge in calculus”. In: Educational Studies in Mathematics, vol. 42, nr. 2, p. 165-177.

Ronde 2

Janneke Louwerse

Stanislascollege, Delft

Contact: j.louwerse@stanislascollege.nl

Sociale media als taalvaardigheidstool 1. Inleiding

ICT in het onderwijs bevindt zich misschien nog niet in zwaar weer, maar het heeft toch zeker te kampen met tegenwind. Uiteraard vanwege de financiële misère, maar meer nog door een tegengeluid dat aan kracht lijkt te winnen. Dat tegengeluid is in lijn met de massale bijval die Manfred Spitzer krijgt voor zijn boek Digitale Dementie en de kritiek waaraan de zogenoemde Steve Jobs-scholen al dan niet terecht blootgesteld worden. Kortom: de licht euforische sfeer van een aantal jaren geleden (ICT lost al uw onderwijs- en motivatieproblemen op) is behoorlijk getemperd. Vermoedelijk liggen hier ten minste twee oorzaken aan ten grondslag, te weten: het falen van educatieve uitgeverijen om eenvoudig ontsluitbaar, betaalbaar digitaal lesmateriaal te produceren dat iets wezenlijks toevoegt aan wat men de ‘folio-variant’ (het papieren boek dus) noemt. En ten tweede – het zij maar gezegd – de onwetendheid en onkunde van menig docent op het gebied van digitale didactiek.

En intussen glipt het uit onze vingers. De klaagzang is bekend: leerlingen krijgen geen behoorlijke zin meer op papier, kunnen zich niet meer concentreren, lezen niet meer..., want zij digitaliseren zich suf. Volgens onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) besteden jongeren tussen de 10 en 19 jaar gemiddeld slechts 12 minuten per dag aan lezen. Onder ‘lezen’ wordt hier verstaan: het in de vrije tijd lezen van uitsluitend gedrukte media, zoals boeken, kranten en tijdschriften. Dat is een enorme afname ten opzichte van 1975, toen men nog 42 minuten per dag las. De conclusie ligt voor de hand: dat vermaledijde internet.

305

10

ZEVENENTWINTIGSTE CONFERENTIE ONDERWIJS NEDERLANDS

Tijd voor enige nuancering. Uit het uit 1985 stammende rapport Van Woord naar Beeld, eveneens van het SCP, bleek het aantal leesminuten van jongeren in tien jaar tijd (dus tussen 1975 en 1985) met 32% te zijn afgenomen. Als we, bij wijze van gedachte-experiment, deze procentuele afname elk volgend decennium zouden voortzetten, zal de gemiddelde jongere in 2015 op exact 9 leesminuten per dag zitten. Zo bekeken zijn die 12 minuten uit 2008 dus nog boven verwachting en is de trend die tussen 1975 en 1985 is ingezet, niet veranderd. Hoewel: in die periode gingen de verdampte leesminuten ook echt helemaal verloren, op het lezen van de ondertiteling op televisie na dan. Nu worden de in de leesstatistieken verdwenen minuten voor een onbekend deel nog wél lezend doorgebracht: op dat vermaledijde internet.

Maar daar wringt hem bij menigeen nog erger de schoen. Digitaal lezen verwordt vrijwel onmiddellijk tot non-lineair lezen. Leerlingen – of correcter gesteld: mensen – scannen, scrollen en swipen dat het een lieve lust is. En dat type lezen (in lesboeken aangeduid als een ‘verkennende’ of ‘globale’ leesstrategie) zou tot oppervlakkig, verbrokkelend begrip leiden, waarbij bovendien woordenschat en argumentatieve vaardigheden onvoldoende ontwikkeld worden.

Dat zal zeker, maar in de context van het oneindige aanbod van informatie op het internet is het wellicht de enige werkbare manier van lezen. (Of ervaren leerlingen de hoeveelheid informatie op het internet helemaal niet als eindeloos? Ze kiezen immers standaard voor het bovenste resultaat waarmee Google op de proppen komt.) Hoe het ook zij, het aloude lezen én schrijven, tegenwoordig het offline tekstbegrip en de offline productie genoemd, staan onder druk. En daar moeten we iets mee. De uitdaging is daarom om de sterke punten van de nieuwe media te koppelen aan de waarden en vaardigheden van het ouderwetse offline lezen en schrijven. Hoe zou dat kunnen?

2. Taalvaardigheidsplatform

Dé kracht van sociale media is interactie. Leerlingen communiceren overal met elkaar en weten elkaar ook op de sociale media te vinden als het om schoolse zaken gaat. Onderstaand fragment – aan de vooravond van een proefwerk economie – is afkomstig van een speciaal door en voor havo-4-leerlingen opgerichte Facebookpagina:

306

10. En verder nog...

Figuur 1: Facebookpagina voor en door havo-4-leerlingen.

Hoe kunnen we een omgeving voor taalvaardigheidonderwijs creëren, waarin betrokkenheid en bereidheid om elkaar te helpen ontstaan, maar waarbij ook de zo felbegeerde, ouderwetse ‘diepgang’ wordt bereikt? Door een platform te bieden waarop actualiteit, interactie en integratie van alle deelvaardigheden constant de boventoon voeren. Een platform, dat geconcentreerd is rondom onderwerpen die leerlingen beroeren, zodat de relevantie voor hen toeneemt en de motivatie om bij te dragen aan de discussie wordt vergroot. Dergelijke actuele kwesties zijn nu bijvoorbeeld: de bijbaantjes van pubers die rieken naar kinderarbeid, de publicatie van het boek Een jaar offline, de ontvangst van het vermeende seksistische en sadistische computerspel ‘Grand Theft Auto’ en het Nederlands Filmfestival.

3. Werkwijze

De discussie wordt elke twee of drie weken aangezwengeld door één of meer actuele artikelen van websites, kranten en/of opiniebladen over eenzelfde onderwerp, eventueel voorzien van audiovisueel materiaal. De docent kan zich bij de keuze van de onderwerpen natuurlijk laten leiden door suggesties van leerlingen. Leerlingen leggen vervolgens gezamenlijk een digitale woordenlijst aan van voor hen onbekende of moeilij-

307

10

ZEVENENTWINTIGSTE CONFERENTIE ONDERWIJS NEDERLANDS

ke woorden, waarbij ze zelf tot een passende, begrijpelijke definitie komen. Vervolgens trainen ze hun leesvaardigheid door verschillende (meer of minder traditionele) opdrachten. Kern is evenwel dat het goed lezen van de tekst van belang is voor het vervolgtraject: de productieve fase. Leerlingen schrijven over het onderwerp op hun blog, al dan niet op basis van een gedefinieerde opdracht van de docent, en verwijzen in hun stuk naar de aangeboden bronnen. Daarna reageren ze op de schrijfproducten van ten minste vier klasgenoten. Deze feedback is aan bepaalde richtlijnen gebonden, omdat zogenoemde peer respons, een beproefd middel ter verbetering van schrijfprestaties, zonder regulering vaak oppervlakkig en daardoor minder waardevol is. Na de feedbackronde herschrijft de leerling zijn/haar stuk, een cruciale fase van schrijfonderwijs. Tot slot wordt van de leerling een bijdrage verwacht op het discussieforum, waarop aan het onderwerp gerelateerde stellingen worden bediscussieerd. Dat forum bootst het meest de ‘snelle internetrealiteit’ na en traint de leerlingen in puntig, doch correct schrijven. De bedoeling is dus om hier een internetforum ‘op niveau’ te creëren, waardoor leerlingen getraind worden in argumentatieve vaardigheden.

Onderwijl worden leerlingen al doende getraind in informatievaardigheden (research voor blogposts) en in het ontwikkelen van mediawijsheid (gedragscodes, plagiaat, copyrights, bronvermeldingen...). Aan deze zaken wordt uiteraard ook expliciet aandacht besteed.

Het heeft geen zin om eromheen te draaien: de genoemde werkwijze vergt veel van de docent. Hoewel niet steeds élk schrijfproduct van élke leerling gecorrigeerd hoeft te worden, is een nadrukkelijke, regelmatige aanwezigheid op het online platform van cruciaal belang. Dat platform moet, onder zijn/haar bezielende leiding, uitgroeien tot een levendige, actieve omgeving. Zonder betrokkenheid van de docent kan er geen betrokken houding van de leerlingen verwacht worden. De docent zal zich dus als een enthousiast lid van de online schrijf- en discussiegroep moeten opstellen. Daarbij is er uiteraard geen wondermiddel: leerlingen en docenten zullen moeten wennen aan deze nieuwe vorm van werken. Het incidenteel toepassen zal daarom weinig leereffect opleveren, maar zodra de ‘online schrijfgemeenschap’ zich heeft genesteld, zullen de leerlingen beseffen dat ze voor een heus publiek schrijven en dat hun schrijven (en daardoor hun lezen) relevant is.

Tot slot: deze aanpak hoeft zich niet tot één klas te beperken. Tijdens het project willen we uiteindelijk twee havo-4-klassen van zeer verschillende scholen op een gezamenlijke online omgeving laten bloggen en discussiëren om zo met elkaar in contact te komen. Net zoals op het echte internet...

Referenties

Bommeljé, B. (2013). “Ontlezing”. In: NRC Handelsblad, 21 september 2013.

308

10. En verder nog...

Bottema, J. (2013). “Interactief onderwijs via het web” In: Bolhuis, E. & A. van der Hoeff (red.). Onderwijs met ICT, leren en lesgeven met ICT. Bussum: Uitgeverij Coutinho, z.p.

Hoogeveen, M. (2010). “Leren schrijven met peer response en instructie in genrekennis”. In: SLO Context PO Magazin, oktober 2010. Enschede: SLO, z.p.

Knulst W., M. Kalmijn & P. van Beek (1988). Van woord naar beeld? Onderzoek naar de verschuivingen in de tijdsbesteding aan de media in de periode 1975-1985. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Spitzer M. (2013). Digitale dementie. Amsterdam: Uitgeverij Atlas.

Ronde 3

Mirjam Kooijman

Stelle College, Amsterdam

Contact: M.Kooijman@stellecollege.vova.nl

Basiswoordenlijst vmbo door lezen, lezen en lezen

Het ITTA – Instituut voor Taalonderzoek en Taalonderwijs Amsterdam – heeft, in opdracht van de gemeente Amsterdam, de basislijst ‘schooltaalwoorden’ samengesteld. De lijst bevat 1600 woorden die essentieel zijn om de lessen op het vmbo (= voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs) te kunnen begrijpen. Als vmbo-leerlingen die lijst met woorden aan het eind van de brugklas kennen, zullen ze de lesstof van het vmbo sneller en met een beter resultaat verwerken.

Docenten uit het vmbo zochten naar manieren om de woordenlijst op een speelse en spannende manier bij hun leerlingen te introduceren en kwamen uit bij fictielezen. Lezen is immers de aangewezen manier om woordenschat te vergroten. Voor leerlingen op het vmbo met weinig leeservaring, een beperkte algemene kennis en een kleine woordenschat, zijn er weinig geschikte boeken. De boeken die voor hun leeftijd geschreven zijn, vinden ze meestal moeilijk en te dik. De onderwerpen van eenvoudigere boeken zijn vaak kinderachtig.

Een leerkracht kwam op het idee om de basislijst ‘schooltaalwoorden’ te verwerken in gemakkelijk te lezen boekjes die gaan over onderwerpen die een brugklasleerling aanspreken. Dat plan is inmiddels uitgevoerd. Ervaren schrijvers, zoals René Appel, Jan Terlouw en Charles Den Tex, hebben docenten geholpen bij het schrijven van aansprekende, op de doelgroep gerichte verhalen of bij het bedenken van een plot. De boek-

309

10

Labels

land
Nederland
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs
thema
onderwijsleermateriaal
ICT

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

27ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2013