Taal en samenleving

Joop van der Horst  ·  27ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2013  ·  pagina 238 - 240

Download artikel

ZEVENENTWINTIGSTE CONFERENTIE ONDERWIJS NEDERLANDS

Ronde 5

Joop van der Horst

KU Leuven

Contact: joop.vanderhorst@arts.kuleuven.be

Taal en samenleving

Langetermijnontwikkelingen in Europese talen zijn al meer dan honderd jaar bekend: minstens al door het werk van Jespersen en Sapir. Het gaat dan onder andere om verlies van naamvallen, verlies van werkwoordelijke flexie en een vastere woordvolgorde. Daar is vervolgens veel onderzoek naar verricht. Er zijn ook nog wel andere veranderingen mee in verband gebracht, en je mag zeggen dat het idee van Sapir (‘drift’) in uitgebreide en lichtelijk herziene vorm momenteel vrij algemeen geaccepteerd is in de taalwetenschap.

In de omvangrijke literatuur over dit thema lees je echter opmerkelijk weinig over de jongste paar eeuwen. De ‘drift’ van Sapir lijkt de laatste eeuwen – op enkele uitzonderingen na – tot stilstand te komen.

Dit betekent echter volstrekt niet dat deze groep talen daardoor in rustiger vaarwater gekomen is. Een geheel nieuwe trend heeft zich intussen aangediend: de opkomst van vaste verbindingen zoals ‘in de gaten houden’, ‘zijn best doen’, ‘op de hoogte’, ‘naar aanleiding van’ en ‘een gepasseerd station’. In alle Europese talen zijn zulke vaste verbindingen nu talrijk, hun aantal neemt toe, hun vastheid neemt ook toe, en ze zijn bijna allemaal opvallend recent. Het is vooralsnog niet duidelijk of deze actuele trend in het verlengde ligt van wat Sapir (en vele anderen) onder ‘drift’ vatten, dan wel of Europese talen nu een geheel nieuwe koers varen.

Hoe dit ook zij, de opeenvolging in de lange termijnontwikkeling van Sapirs ‘drift’ en nu de opkomst en groei van vaste verbindingen, laat zich analyseren als respectievelijk de overgang van een woorden-taal naar een zinsdelen-taal, en vervolgens van een zinsdelen-taal naar een (vaste-)constructie-taal. Woordsoorten zijn een concept dat gebaseerd is op de eigenschappen van de elementen; zinsdelen daarentegen zijn een concept dat gebaseerd is op de functie der elementen. Dat betekent dat als een taal (of een groep talen) verandert van woord-gecentreerd naar zinsdeel-gecentreerd, niet alleen de belangrijkste bouwstenen anders zijn, maar dat die bouwstenen ook van een andere aard zijn. De ontwikkeling is er een van ‘eigenschappen’ naar ‘functies’.

Als de observatie deugt dat in Europese talen in de jongste eeuwen Sapirs ‘drift’ bijna uitgewerkt is en plaats maakt voor de opkomst van vaste verbindingen, dan vindt er

238

7. Taalkunde en taalbeheersing

opnieuw een verandering plaats van de belangrijkste bouwstenen, nu van zinsdelen naar vaste verbindingen. Dat wil zeggen van elementen die functie-gebaseerd zijn naar elementen die – tsja – op wat gebaseerd zijn? Ik spreek voorlopig van ‘netwerk’-structuren, maar ben zelf niet helemaal gelukkig met deze terminologie.

Ik spreek nadrukkelijk over ‘belangrijkste bouwstenen’, want ook na Sapirs ‘drift’ en de wending naar zinsdelen, blijven de Europese talen ook wel woorden hebben (hoewel de taal zelf kennelijk in zinsdelen rekent). En ook bij de wending naar vaste verbindingen blijven er in zekere mate nog wel woorden en zinsdelen bestaan. Maar de verdere neergang van het woord is onder andere te merken aan het steeds verder verdampen van woordsoortelijke verschillen – in een taal als het Engels nog verder voortgeschreden dan in het Nederlands.

Verrassend genoeg komen we de drie stadia (‘woord’ > ‘zinsdeel’ > ‘vaste verbinding’) ook tegen in de geschiedenis van de (Westerse) taalwetenschap. Zoals bekend zijn grammatica’s tot diep in de 17de en 18de eeuw bijna exclusief woord-grammatica’s: bespreking van de woordsoorten. Zinsdeelbegrippen komen pas op vanaf de 18de eeuw, waarna vervolgens functiebegrippen volstrekt dominant worden in de linguïstiek, onder gelijktijdige marginalisering van woorden en woordsoorten. En constructies staan pas de jongste decennia in de belangstelling (Construction Grammar). De taalwetenschap volgt kennelijk de ontwikkelingen van de taal, zij het met een aanzienlijke vertraging. Dit lijkt misschien weinig opzienbarend, want bij een ander type taal hoort een ander type taalwetenschap. Maar in de linguïstiek worden de veranderingen van methode (bij mijn weten) nooit zo opgevat en altijd gezien als vooruitgang van de wetenschap.

De ontwikkeling van ‘eigenschappen’ naar ‘functies’ en vervolgens naar ‘netwerken’ heeft zelfs sterke parallellen in domeinen ver buiten de taal en de taalkunde. Dezelfde ontwikkelingen zijn namelijk aanwijsbaar in bijvoorbeeld de geschiedenis van maatschappelijke ordening (vgl. middeleeuwse standen als eigenschap, in de Renaissance vervangen door functies als belangrijkste maatschappelijke ordening; terwijl de functies in de 20ste eeuw onder druk staan van de netwerken), of de geschiedenis van het geld (gouden en zilveren munten zijn aanvankelijk zoveel waard als hun gewicht: hun waarde is dus een eigenschap; bankbiljetten daarentegen zijn intrinsiek niets waard, maar vertegenwoordigen (functie) een afgesproken waarde; giraal geld is dan weer een paar cijfers op je bankrekening: virtueel geld, netwerkgeld).

In de mate waarin deze en (vele) dergelijk parallellen hout snijden, verliest de talige ontwikkeling haar uniciteit. De taalontwikkeling is niet anders dan de zoveelste representant van een veel algemenere ontwikkeling. En dat is wat ik denk dat ze is.

7

239

ZEVENENTWINTIGSTE CONFERENTIE ONDERWIJS NEDERLANDS

Referenties

Horst, J. van der (2013). Taal op drift; lange-termijnontwikkelingen in taal en samenleving. Amsterdam: Meulenhoff.

Ronde 6

Ted Sanders

Universiteit Utrecht

Contact: t.j.m.sanders@uu.nl

Tekststructuur, leesproces en tekstbegrip:

het belang voor de onderwijspraktijk en voor de toetsing van taalvaardigheid

  1. Inleiding

Teksten bestaan omdat we als taalgebruikers relaties tussen de zinnen leggen. Zulke relaties, zoals ‘oorzaak-gevolg’, ‘bewering-argument’ of ‘tegenstelling’ noemen we coherentierelaties. Soms weten we welke relatie we moeten leggen omdat er een ‘want’ of een ‘omdat’ tussen zinnen staat. Maar ook zonder zulke connectieven begrijpen we teksten vaak prima. Hoe verloopt dat interpretatieproces precies? Maakt het iets uit of er een ‘want’, ‘omdat’ of helemaal niets tussen zinnen staat?

In antwoord op deze vragen wordt in deze lezing recent onderzoek gepresenteerd naar de cognitie van tekstbegrip, naar het leesproces en naar het lexicon van enkele Nederlandse connectieven.

  1. Het leesproces

In een leeslab meten we de manier waarop mensen teksten lezen. Hoe lang doen ze over een zin en hoe bewegen hun ogen precies over het scherm? Ik zal laten zien dat we als ervaren lezers razendsnel gebruikmaken van allerlei signalen (zoals ‘want’, ‘de oplossing is...’ en ‘maar’): ze wijzen ons de weg in de structuur van de tekst. We gaan daardoor anders om met een zin als (1) dan met een zin als (2) (Koornneef & Sanders 2013; Mak & Sanders 2013).

  1. Mark prees Diederik omdat hij...

  2. Mark prees Diederik maar hij...

240

Labels

domein
taalbeschouwing/argumentatie
woordenschat
land
Nederland

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

27ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2013