Hoe met leerlingen uit de tweede graad (secundair onderwijs) reflecteren op taal?

Ulrik De Roover  ·  28ste Conferentie Onderwijs Nederlands  ·  2014  ·  pagina 263 - 270

Download artikel

10. Taalbeschouwing

Referenties

Van der Velden, C. (2012). ‘Jongeren, de Nederlandse taal & participatie’. Den Haag: Nederlandse Taalunie. Online raadpleegbaar op: http:// www.taalunieversum.org.

VVKSO (2014). ‘Leerplan secundair onderwijs, Nederlands, derde graad aso – kso – tso (D/2014/7841/001)’. Brussel: VVKSO.

Van den Branden, K. (2010). Handboek taalbeleid basisonderwijs. Leuven: Acco.

Ronde 2

Ulrik De Roover

College Paters Jozefieten, Melle Contact: ulrikderoover@gmail.com

Hoe met leerlingen uit de tweede graad (secundair onderwijs) reflecteren op taal?

1. Inleiding en situering

Even terug in de tijd... Vanaf het schooljaar 2012-2013 ging in het Vlaamse katholieke onderwijs een nieuw leerplan Nederlands voor de tweede graad van het secundair of voortgezet onderwijs van kracht. Het leerplan is het gevolg van een progressieve invoering van de nieuwe eindtermen ‘taalbeschouwing’ vanaf 1 september 2010.

De nieuwe eindtermen hebben dus alleen betrekking op het domein ‘taalbeschouwing’. En dat heeft een aantal goede redenen. Enerzijds blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat de ‘oude’ taalbeschouwing weinig bijdraagt aan de taalvaardigheid van leerlingen. Anderzijds heeft onderzoek duidelijk gemaakt dat de vereiste abstractiegraad om inzichtelijk aan de slag te kunnen gaan met het taalsysteem pas bereikt wordt rond de leeftijd van 14 à 15 jaar. Vanuit die dubbele constatering werden de eindtermen ‘taalbeschouwing’ voor het basis- en secundair onderwijs grondig hervormd. Een belangrijk gevolg is dat er op dit moment een duidelijke doorlopende leerlijn voor taalbeschouwing bestaat van het basisonderwijs of primair onderwijs over de eerste en tweede graad naar de derde graad van het secundair of voortgezet onderwijs.

10

263

28ste HSN-CONFERENTIE

2. Taalbeschouwing in de tweede graad

In deze presentatie staat de vraag “Hoe met leerlingen uit de tweede graad reflecteren op taal?” centraal. Ons vertrekpunt is het leerplan Nederlands van het VVKSO (Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs) voor de tweede graad, gebaseerd op de nieuwe eindtermen voor taalbeschouwing van de Vlaamse overheid .

Van leerlingen uit de tweede graad wordt verwacht dat ze bewust leren reflecteren op een aantal aspecten van het taalgebruik en het taalsysteem. Ze kunnen daarbij de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie herkennen, onderzoeken (aso, kso, tso) en benoemen (aso). Uiteraard leren ze ook een aantal taalverschijnselen herkennen, onderzoeken (aso, kso, tso) en benoemen (aso). Concreet gaat het over:

  • klanken, woorden, woordgroepen (aso), zinnen en teksten;

  • spellingvormen (vormcorrectheid);

  • betekenissen.

Leerlingen leren niet alleen taal door die dagdagelijks te gebruiken. Bij taalbeschouwing denken ze dus bewust na over het taalgebruik en het taalsysteem. Belangrijk om te benadrukken is dat dit alles gebeurt met het oog op een doeltreffende communicatie. Taalbeschouwing staat dus in nauwe relatie met taalvaardigheid. Of zoals het leer-plan zelf aangeeft: “Dit leerplan, net zoals het leerplan van de eerste graad, blijft uitgaan van een brede taalbeschouwing. De maatschappij eist voldoende taalbeheersing en strategische taalgebruikers. Vertrekkend vanuit het eigen taalgebruik van de leerlingen en in talige situaties, via luisteren (en kijken), spreken, lezen en schrijven, probeert dit leerplan de taalbeschouwelijke vaardigheden van de leerlingen te laten groeien”.

3. Didactische aanpak

Aan de hand van een aantal concrete lesvoorbeelden en werkvormen wordt in deze presentatie aangetoond hoe leerlingen uit de tweede graad bewust leren reflecteren op het taalgebruik en taalsysteem. Hierbij wordt vertrokken van een bepaalde didactische aanpak, gebaseerd op een aantal kaders.

3.1 Negen vragen van de communicatieve situatie

De negen vragen van de communicatieve situatie zijn gekend uit het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs.

264

10. Taalbeschouwing

Negen vragen van de communicatieve situatie

  1. Wie is de zender?

  2. Wie is de ontvanger?

  3. Wat is de boodschap?

  4. Waarover gaat de boodschap?

  5. Wat is de bedoeling?

  6. Hoe wordt er gecommuniceerd?

  7. In welke situatie wordt er gecommuniceerd?

  8. Wat is het kanaal?

  9. Wat is het effect?

Aan de slag gaan met die negen vragen heeft een aantal concrete voordelen. Je kunt:

  • er elke communicatiesituatie volledig mee analyseren;

  • ze op alle communicatiesituaties toepassen;

  • ze op alle niveaus toepassen: van kleuter tot wetenschapper;

  • ze gebruiken om een taalhandeling voor te bereiden, te begrijpen en ook om die te evalueren.

Het grootste pluspunt van die negen vragen is dat je het taalgebruik altijd in zijn totale en reële context analyseert. Of zoals het leerplan aangeeft: “Daardoor maak je veel meer kans om tot een betrouwbaar inzicht te komen in hoe anderen taal gebruiken en hoe je je eigen taalgebruik in allerlei situaties kunt aanpakken en eventueel verbeteren. De hele taalbeschouwing wordt zo helderder en doorzichtiger”.

3.2 Waarnemen – begrijpen en interpreteren – verwerken

In het taalbeschouwingsonderwijs denken leerlingen na over allerlei taalverschijnselen. De leerling neemt ze waar en probeert ze te begrijpen, te interpreteren en tot slot te verwerken. Een dergelijke manier van werken is duidelijk inductief en zorgt ervoor dat er gewerkt wordt met herkenbare taalsituaties en opdrachten die leerlingen op de een of andere manier uitdagen.

De inductieve methode, toegepast op taalbeschouwing, bestaat uit drie stappen en kan als volgt worden samengevat:

10

265

2 8ste HSN-CONFERENTIE

De inductieve methode

De inductieve methode

S TAP I.

STAP 2

vouTropH1

BEGRIWEN EN
tNTERPRETEREN

HOE"

TIG.T0.6111,1 heti reltHaln sChstein by

bch rr &len sr.~ herthron

HOE'

YOTWOOTGenvelgeWsen

verldmenrertancben *open

Ixsprekenlxvrtppen orderwn

De inductieve methode

De inductieve methode

HOE'

ni.Wwon bpOwlen PTA. *argon
boom:Nen we.w.n oT.rma.rn

ke).010, 0.0.101. 0.31.70111an

- Caron

De inductieve methode

1W whowir* sod Man1W Ilimmilleptow(113 im

De inductieve methode

MOEN= OVER TAAL

TAAATIT elf HT! DPP 114114M

1n11Yi• 52176121131

"1•011.." TO • Ti

  • 61 ENIMMEhla

Lowing am

TG w TEI twos*.

  • re/ ImIg•WAR Men,. • - - n...2111rolt.1414.K.Ne.

4. Voorbeeld: nieuwsberichten lezen en vergelijken WEBTEKST 1: KARREWEIT

266

10. Taalbeschouwing

Vulkaan uitgebarsten

In Guatemala in Zuid-Amerika is de Volcan de Fuego uitgebarsten. De vulkaan spuwde dikke wolken as de lucht in tot drie kilometer ver.

Er stromen grote hoeveelheden lava van de top naar beneden. Zo’n 17 dorpen zijn ondertussen ontruimd en meer dan 33.000 mensen zijn op de vlucht. Volgens specialisten zal de uitbarsting zeker twaalf uren duren.

WEBTEKST 2: DE STANDAARD

Zeventien dorpen ontruimd na vulkaanuitbarsting in Guatemala

De Volcan de Fuego in Guatemala is donderdag uitgebarsten. Meer dan 33.000 mensen zijn voor het natuurgeweld op de vlucht geslagen.

De 3700 meter hoge Volcan de Fuego spuwde dikke wolken as meer dan drie kilometer de lucht in. Grote hoeveelheden lava stromen vanaf de top naar beneden en zeventien dorpen rondom de vulkaan worden ontruimd.

Volgens seismologen gaat de uitbarsting van de vulkaan, die nabij het toeristenoord Antigua ligt, gepaard met explosies. De aswolken bewegen zich in zuidelijke richting en volgens de autoriteiten loopt Antigua vooralsnog geen gevaar. De uitbarsting zal naar verwachting zeker twaalf uur duren.

Volgens het vulkanologisch instituut in Guatemala zijn de flanken van de vulkaan inmiddels volledig in as en rook gehuld. Het Rode Kruis heeft tien opvangplekken opgericht voor mensen die gevlucht zijn voor de uitbarsting. “Er zijn veel mensen met ademhalingsproblemen en problemen met hun ogen”, aldus het Rode Kruis.

De uitbarsting kan ook gevolgen hebben voor het luchtverkeer in het gebied.

Opdracht 1

Pas de 9 vragen van de communicatiesituatie toe op de nieuwsberichten. Spreek af met je buurman: je onderzoekt elk een artikel.

10

267

28ste HSN-CONFERENTIE

Opdracht 2

  1. Lees de teksten van Karrewiet en De Standaard nog eens grondig door. Let deze keer op de lengte van de zinnen. Welke tekst bevat de langste zinnen?

  2. Hoe kun je dat verklaren?

  3. Onderzoek en vergelijk de onderstaande zinnen.

  4. A

    De 3700 meter hoge Volcan de Fuego spuwde dikke wolken as meer dan drie kilometer de lucht in.

    B

    De vulkaan spuwde dikke wolken as de lucht in tot drie kilometer ver.

    C

    Volgens seismologen gaat de uitbarsting van de vulkaan, die nabij het toeristenoord Antigua ligt, gepaard met explosies.

    1. Over wie of wat wordt in de zinnen iets gezegd? Onderstreep het onderwerp.

    2. Welk(e) onderwerp(en) bevat(ten) de meeste informatie?

    3. Hoe is het onderwerp opgebouwd? Duid aan wat past.

  • In zin A bestaat het onderwerp uit een woord / woordgroep / woordgroep met wwg/nwg.

  • In zin B bestaat het onderwerp uit een woord / woordgroep / woordgroep met wwg/nwg.

  • In zin B bestaat het onderwerp uit een woord / woordgroep / woordgroep met wwg/nwg.

  1. Waaraan herken je een woordgroep met een wwg/nwg?

  2. Haal uit de tekst nog twee zinnen met meer dan een wwg/nwg.

  3. Schrijf de zinnen opnieuw en maak er zinnen van met een wwg/nwg.

  4. Welk effect heeft dat op jou?

Wat onthoud ik als ik studeer?

268

10. Taalbeschouwing

Opdracht 3

Spreekopdracht

Stel: in de jeugdbeweging organiseer je een activiteit voor de allerjongsten. Je mag zelf iets leuks bedenken.

  • Je schrijft een uitnodiging voor de kinderen.

  • Je schrijft een brief aan de ouders om uit te leggen wat de activiteit precies inhoudt.

Oriënteren

Overloop enkele van de 9 vragen van de communicatiesituatie.

  • Welke tekstsoort?

  • Wie is de ontvanger?

  • Hoe zal je de boodschap verwoorden?

Voorbereiden

Denk vooraf goed na over wat jouw boodschap is. Welke gegevens moeten er in de uitnodiging en de brief staan? Vat alle informatie samen in een schema.

Wat? Waar? Wanneer? Iets meebrengen?

Uitvoeren

Schrijf de twee teksten en let daarbij op het volgende:

  • Inhoud. Bevat jouw uitnodiging/brief voldoende informatie?

  • Zinsbouw. Is de bouw van de zinnen aangepast aan de kinderen/de ouders? Bevat de tekst vooral enkelvoudige of samengestelde zinnen?

  • Woordkeuze. Zijn de woorden niet te moeilijk voor de kinderen? Gebruik je voor hun ouders andere woorden?

  • Stijl. Ben je beleefd tegenover de ouders? Let op de aanspreking en op de slotgroet.

Reflecteren

Vul de reflectievragen in en geef ze af aan je leraar.

  • Lees je tekst goed na. Heb je met alles rekening gehouden?

  • Vond je de opdracht gemakkelijk of moeilijk? Waarom?

  • Wat zal jouw leraar goed vinden aan jouw teksten, denk je?

  • Wat zal jouw leraar misschien niet zo goed vinden?

  • Vond je de taak leuk om te maken?

Referenties

Lippens, M., U. De Roover & A. Bautier (2012/2013/2014). ‘Taal beschouwen, hoe dan? Inzicht in het systeem... tweede graad’. Sessies nascholing taalbeschouwing VVKSO.

10

269

28ste HSN-CONFERENTIE

VVKSO (2012). ‘Leerplan secundair onderwijs, Nederlands, tweede graad aso – kso – tso (D/2012/7841/001)’. Brussel: VVKSO.

Ronde 3

Annelies Bautier VVKSO

Contact: Annelies.Bautier@vsko.be

Taal beschouwen met leerlingen van de derde graad aso

1. Inleiding en situering

Dit schooljaar zijn leraren Nederlands van start gegaan met een nieuw leerplan in de derde graad van het secundair of voortgezet onderwijs. Helemaal in lijn met de leerplannen voor de eerste en tweede graad is daarin meer plaats voor ‘taalbeschouwing’. Het leerplan van het Vlaams Verbond voor Katholiek Secundair Onderwijs (VVKSO) gaat daarbij uit van een ‘brede visie’ op taalbeschouwing: “Taalbeschouwing is op te vatten als reflectie die talig handelen begeleidt en zeker niet als kennisoverdracht. Leerlingen moeten de kenmerken van hun eigen en andermans taalgebruik ontdekken en daarop reflecteren” (VVKSO 2014: 4).

Die brede visie houdt in dat taalbeschouwing functioneel moet zijn. Het leerplan vermeldt vijf verschillende functies van taalbeschouwingsonderwijs (VVSKO 2014: 50):

  1. ondersteuning bij de ontwikkeling van taalvaardigheid Nederlands;

  2. hulp bieden bij het aanleren van vreemde talen;

  3. via inzicht in het taalsysteem hulp bieden bij de spelling;

  4. bijbrengen van de juiste denk- en redeneerwijzen, bijdragen tot de culturele en interculturele vorming;

  5. respect leren tonen en hebben voor de eigen en andermans cultuur.

Taalbeschouwingsonderwijs is dus in eerste instantie bedoeld als ondersteuning van taalvaardigheid. Leerlingen die af en toe bewust reflecteren op bepaalde aspecten van het taalsysteem en van taalgebruik zullen die verworven inzichten inzetten in hun manier van lezen, luisteren, spreken en vooral schrijven. Bovendien kan taalbeschouwing hulp bieden bij het aanleren van vreemde talen. Stilstaan bij verschillen tussen talen kan een leerling meer inzicht geven in het taalgebruik en taalsysteem van de eigen taal en van vreemde talen.

270

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
taalbeschouwing/argumentatie
taalcompetenties
land
België
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

28ste Conferentie Onderwijs Nederlands · 2014