Dirk Terryn · 28ste Conferentie Onderwijs Nederlands · 2014 · pagina 168 - 171
28ste HSN-CONFERENTIE
S.n. (2014). Nederlands. Derde graad aso–tso–kso. Leerplan secundair onderwijs. Brussel: VVKSO. Online raadpleegbaar op: http://ond.vvkso-ict.com/leerplannen/doc/ Nederlands-2014-001.pdf.
Van Iseghem, J. (1994). ‘Relationele waardenbeleving in de taalles. Aantekeningen bij een lessenpakket Nederlands’. In: Werkmap voor taal- en literatuuronderwijs, jg. 18 [themanummer], nr. 69-70, p. 1-8.
Ronde 7
Dirk Terryn
Canon Cultuurcel
Contact: dirk.terryn@ond.vlaanderen.be
Pleidooi voor poëzie(onderwijs). Poëzie is overal... of nergens
Poëzie is nergens. Afwezig in lessen op school, verloren in het aanbod van boekhandel en bibliotheek, onzichtbaar in de media, etc. Uitgevers aarzelen om gedichten uit te geven en dichters klagen over geringe aandacht voor hun werk. En Jan Modaal worstelt ondertussen rustig verder met het beeld dat dichters enkel met grote gevoelens bezig zijn en op zo’n wereldvreemde manier dat enkel specialisten hun geheimen kunnen ontrafelen. Poëzie is in die zin ongekend en onbemind.
Poëzie is tegelijkertijd ook overal aanwezig. In dagboeken, in verzen en citaten op mappen en schoolnotities, in songs op iPods, in blogs, etc. Poëzie, in al haar gedaanten, staat dichter bij de werkelijkheid dan we denken. Verzen duiken wel vaker op wanneer we met onze mond vol staan of juist geen woorden vinden voor wat ons treft: een overrompelende verliefdheid of een plots afscheid. We lezen poëzie, we zingen poëzie, we schrijven woorden neer om te bewaren. En we proberen ook zelf.
In de aanloop op mijn twee bloemlezingen heb ik met jongerengroepen veel gedichten gelezen. Zij waren een belangrijk klankbord om mijn eigen bundel vorm te geven. Boeiende tijd. Want gedichten helpen om op verhaal te komen, om thema’s ter sprake te brengen die nog niet zijn opgelost. Jongeren zelf waren vaak hard in de selectie: geen behoefte aan sleutels op de deur. Kopland indachtig – “Geef me een vraag en geen antwoord” – verwezen ze te grote vanzelfsprekendheden naar de prullenmand.
Maar tegelijkertijd merk ik ook hoe jongeren nog te weinig kansen krijgen om poëzieliefhebber te worden. “Ook al leest maar 2% van de leerlingen nog gedichten”, schreef
168
6. Literatuuronderwijs
Charles Ducal in zijn Gedichtendagessay Alle poëzie dateert van vandaag (2010), “iedereen moet de kans krijgen bij die 2% te horen”. Een mooie doelstelling voor het onderwijs, toch?
Het cultureel aanbod is helaas een verhaal van ongelijke kansen. “Claus, Kopland en Gezelle: dat is hooguit iets voor het algemeen secundair onderwijs, toch niet voor technisch of beroeps?” Er is wel vaker scepsis om kunst en cultuur in het programma van onze toekomstige bouwvakkers en bakkers te stoppen. Ook de eindtermen spiegelen deze gedachte. Dead Poets Society? Dat liep toch al mis in die chique kostschool..., wat zouden we daarmee dan moeten bij leeftijdsgenoten in de weinige tijd tussen atelieruren en praktijkvakken? Geen interesse, onvoldoende bagage, boven hun niveau. Het zit blijkbaar ingebakken in ons watervaldenken over onderwijs.
Tijdens een artistiek project ontmoet ik Ellen, het enige meisje in het 7de jaar industriële elektriciteit. Ze schrijft al jaren gedichten en gedachten neer en nooit had iemand dat van haar ‘verwacht’. Dus liet ze haar teksten en passie maar thuis. Gedichten waren nooit onderwerp in de lessen, nooit aanwezig op school. Waarom zou je daarover dan vertellen? Uit haar schriftje ademt poëzie en het verlangen om lief-de te begrijpen, het verdriet bij het verlies. Wie heeft ooit bepaald en beslist dat haar geest te weinig ontwikkeld is om gevoelig te zijn voor metaforen en gelaagde taal? Claus, Kopland en Gezelle en alle grote dichters zijn er ook voor haar, als kapstok of spiegel om haar eigen gedachten- en gevoelsleven aan op te hangen en te voeden.
Wat zij doet, valt niet op te delen in onderwijstypes of -niveaus. Schrijven en lezen over een overleden vader of broer, je eigen leven proberen begrijpen, je eigen dromen en angsten herkennen... poëzie geeft je die kans. In de voorbeelden van de meesters, net zoals in het atelier, leer je dat ook de taal bouwmateriaal is, dat de essentie van het gedicht in de formulering ligt, zo goed bedraad dat de woorden oplichten, meer zeggen dan ze betekenen. Een tekst is vooral poëzie, omdat hij bij de lezer ‘iets teweegbrengt’. ‘Te week legt’. De lezer herkent zichzelf. Rutger Kopland noemt dat “het losspringen van een slot”: op een of andere manier spreekt de tekst je aan. In ontroering, begrip of herkenning ontdek je wat je eerder wist, maar nooit zo kon zeggen.
“Het is een schande op school alleen dat aspect zorgvuldig te ontwikkelen dat dienen moet voor hun plaats op de arbeidsmarkt en hun intellectuele en culturele ontwikkeling te beperken tot een minipakket”, schrijft Charles Ducal nog. Hij verzet zich tegen een systeem dat een bovenste lade kent met recht op een verfijnde intellectuele ontwikkeling en een rijke culturele bagage, maar ook vervreemdt van de wereld van de productie en de arbeid, en een onderste lade voor gedegen vakkennis, maar met een schraal aanbod op andere vlakken. Het is het onderwijs dat geen alzijdige ontwikkeling biedt en geen complete mensen vormt. Het is het onderwijs dat de maatschappelijke ongelijkheid in ontwikkelingskansen bevestigt en versterkt, zoals recent onderzoek heeft aangetoond. Alsof in een democratie historische kennis, politiek inzicht en
6
169
28ste HSN-CONFERENTIE
culturele interesse een luxe zijn en geen noodzaak, een voorrecht en geen recht.
Poëzie is vrijheid van geest. Niet alleen een voorwaarde voor goed burgerschap, maar ook om ons te helpen verder te reiken in de taal en de dialoog met anderen. “Fictie en poëzie zijn doseringen medicijn. Wat ze helen, is de inbreuk die de werkelijkheid op de verbeelding maakt”1. Al wat je nodig hebt, is taal. Geen attributen, geen camera’s. Het is de goedkoopste en meest flexibele kunstvorm die er bestaat. Herman De Coninck schreef in één van zijn essays over poëzie: “Met taal heb je nu eenmaal meer mogelijkheden. In een opstel kun je rustig schrijven: Toen stortten twintig olifanten in het ravijn. Verfilmd krijg je dat nooit”2.
Wil een samenleving dynamisch blijven, dan moet het onderwijs ook de ruimte koesteren voor het vernieuwen en verrijken van taal, in plaats van alleen de instrumentele taal van digitale formats aan te bieden. Aandacht en liefde voor taal en literatuur bijbrengen: de grenzen van de taal bepalen nu eenmaal de grenzen van de wereld. “Verhalen liggen altijd ingebed in een context en in een traditie; ze ontstaan niet zomaar, maar spannen een draad tussen verleden en toekomst. Verhalen liggen met andere woorden tussen liefde en hoop in”3.
Zelf ben ik in Vlaanderen met Het Lezerscollectiefgestart. Geïnspireerd op de Reading Revolution van dr. Jane Davis, lezen we intussen in meer dan 50 leesgroepen in Vlaanderen elke week een kortverhaal én een gedicht. Steeds literair werk. In de methode van het hardop lezen en vragen stellen over de tekst staat de leesbeleving centraal: nooit literaire analyse, nooit dwang om iets mooi te vinden of te begrijpen. Het resultaat: in het samen lezen, bereiken we met straffe verhalen en grote gedichten een doelgroep die anders nooit met (die) literatuur in aanraking zou komen. Deelnemers aan leesgroepen vertellen soms wel over het moment dat ze met boeken lezen zijn gestopt. En poëzie? Heel veel deelnemers zijn verbaasd dat gedichten zo kunnen (aan)spreken.
Natuurlijk kun je ervoor kiezen om de poëzie nergens te laten. Om de werkelijkheid vlak te houden, om tweedimensionaal waar te nemen: geen dubbele bodems, geen beeldende taal, geen suggestie, geen getast in het ijle. Er staat wat er staat. Het leven is vanuit die no-nonsense zakelijkheid makkelijk te organiseren en te overschouwen. Totdat het leven zelf je tot metaforen dwingt. Je liefde te groot, het afscheid te onbestemd.
Poëzie is overal. Of nergens.
Het liefst bekijk ik poëzie als een manier van zijn. Een keuze voor ‘het mechaniek van de klik’ die ontroering heet. Ik wil in het vluchtige van dit bestaan af en toe onverhoeds blijven haken. Stilstaan. Stil staan. En dan een onvermoede sleutel vinden, waardoor het slot klikt.
170
6. Literatuuronderwijs
Ik wurm mij door het gat dat je in de lucht hebt gesprongen
eng weliswaar
maar eenmaal boven
zo licht
helder
zo zonneklaar
(Marleen Pauwels, Je ruist in mij, p. 79)
Noten
1 Jeannette Winterson (2012). Waarom gelukkig zijn als je ook normaal kunt zijn.
2 Herman De Coninck (1994). Intmiteit onder de melkweg. Arbeiderspers, p. 9.
3 Joke J. Hermsen (2014). Kairos - een nieuwe bevlogenheid. Arbeiderspers, p. 228.
Ronde 8
Theo Witte & Ellen Jansen Rijksuniversiteit Groningen Contact: t.c.h.witte@rug.nl
e.p.w.a.jansen@ppsw.rug.nl
Op zoek naar literatuurdidactisch meesterschap. Opvattingen van docenten en leerlingen over de kenmerken van de excellente literatuurdocent
1. Introductie
Internationale vergelijkingen en rankings van leerlingprestaties zoals PISA en PIRLS leiden ertoe dat overheden sterk sturen op onderwijsresultaten. Uit vele meta-analyses is bekend geworden dat de docent de meest bepalende factor is voor deze resultaten: 15-30% van de leerlingprestaties wordt bepaald door de docent (Hattie 2009; Hilton, Flores & Niklasson 2013). Om die reden staat de kwaliteit van docenten hoog op de politieke agenda. De vraag die overheden, schoolleidingen en andere belanghebbenden dan ook al enige tijd bezighoudt, is hoe zij de kwaliteit van docenten kunnen waarborgen en hun professionaliteit duurzaam kunnen ontwikkelen en monitoren. De
6
171