Matthias Lefebvre · 28ste Conferentie Onderwijs Nederlands · 2014 · pagina 184 - 188
28ste HSN-CONFERENTIE
Ronde 3
Matthias Lefebvre
Katholieke Hogeschool VIVES, campus Tielt Contact: matthias.lefebvre@vives.be
Voer je eigen taalonderzoek!
-
Inleiding
In 2010 heb ik voor het programmaboek van deze conferentie een tekst geschreven waarin ik enkele didactische tools aanreik om jongeren warm te maken voor taalvariatie (Lefebvre 2010). Intussen heb ik het wetenschappelijk dialectonderzoek bij de vakgroep ‘Taalkunde’ aan de Universiteit Gent professioneel achter mij gelaten, maar via mijn nieuwe job in de lerarenopleiding van VIVES (campus Tielt) probeer ik jongeren nog steeds wegwijs te maken in de wereld van taalvariatie. Sinds 2012 zet ik jaarlijks een kleinschalig taalonderzoek op, waarbij ik studenten ‘kleuter- en lager onderwijs’ betrek, alsook middelbare scholieren. In deze tekst bespreek ik twee mogelijkheden van taalonderzoek in het middelbaar en hoger onderwijs.
-
Onderzoek is hot
Onderzoeksvaardigheden in het algemeen secundair onderwijs (aso) worden steeds belangrijker. Ze zijn immers opgenomen als specifieke eindtermen die gericht zijn op het verwerven van de specifieke kennis, de vaardigheden, inzichten en attitudes waarover een leerling zou moeten beschikken om door te kunnen stromen naar vervolgonderwijs, i.c. het hoger onderwijs (zie: website Onderwijs Vlaanderen, curriculum secundair onderwijs). Concreet betekent dat dat leerlingen die moderne talen volgen, bijvoorbeeld, in staat zijn om:
-
zich te oriënteren op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te bewerken;
-
een onderzoeksopdracht voor te bereiden, uit te voeren en te evalueren;
-
over de onderzoeksresultaten en conclusies te rapporteren en deze te confronteren met andere standpunten (zie: website Onderwijs Vlaanderen, curriculum secundair onderwijs).
Ook in het hoger onderwijs is er een tendens waarbij de lerarenopleiding meer wetenschappelijk gericht wordt, waardoor de inhoud en het opzet sterker zou verankerd worden in wetenschappelijke feiten. Onderzoekscompetenties in de lerarenopleiding
184
7. Onderwijsinnovatie
zijn noodzakelijk om tegemoet te komen aan de gedragsindicatoren van basiscompetentie 5: ‘de leraar als innovator – de leraar als onderzoeker’. Binnen de lerarenopleiding wordt de invulling van die basiscompetentie als problematisch ervaren, want het is wat onduidelijk wat precies bedoeld wordt met de termen ‘onderzoek’ en ‘onderzoeker’. Het rapport van de Commissie Beleidsevaluatie Lerarenopleidingen stelt dat het beter is om “[te spreken] van een ‘onderzoekende houding’ en te verduidelijken dat dit gaat om het op de hoogte blijven van onderzoek in het vakgebied en in de pedagogiek, om het reflecteren op de eigen praktijk, en om het experimenteren met en om het evalueren van de eigen praktijk, en niet enkel om het toepassen van wetenschappelijke onderzoeksmethoden” (2013: 49).
Een diagonale leerlijn ‘onderzoeksvaardigheden’ kan helpen om studenten van bij aanvang van hun studie kennis te laten maken met die onderzoekende houding. Op die manier worden ze voorbereid op de bachelorproef die ze in het laatste opleidingsjaar tot een goed einde moeten brengen. Daarnaast zullen ze via die onderzoekslijn de reflex krijgen om de onderzoekende houding mee te nemen naar het werkveld.
3. Onderzoek naar taalvariatie
3.1 Taalvariatie als verplichte leerstof |
|
Zowel het secundair onderwijs als het hoger onderwijs hebben de opdracht om de onderzoekscompetenties bij respectievelijk scholieren en studenten aan te scherpen. Aangezien taalvariatie een vrij populair lesonderwerp is bij leerkrachten en leerlingen, heb ik dan ook besloten om hier onderzoek aan te koppelen. Regionale taalvariatie heeft in het secundair onderwijs een plaats binnen de eindtermen Nederlands1 en in de competentiematrix Nederlands van de lerarenopleiding wordt er aandacht besteed aan regionale variatie binnen basiscompetentie 1: ‘De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen’2. Bovendien wordt in het leerplan Nederlands – ‘taalbeschouwing’, ‘strategieën’ en ‘(inter)culturele gerichtheid’ – van het vrije net verwezen naar de eindtermen, waarin leerlingen respect en waardering moeten leren opbrengen voor talig erfgoed3. 3.2 Onderzoek 1: Een sociolinguïstisch dialectonderzoek Naar aanleiding van het thema van de Erfgoeddag 2013, ‘Stop de tijd’, heb ik in het academiejaar 2012 een sociolinguïstisch onderzoek op gezet naar de dialectkennis en het dialectgebruik bij West- en Oost-Vlamingen binnen het woordveld ‘kinderspelen’. De centrale onderzoeksvraag luidde: Hoe zit het met de dialectkennis en het dialectgebruik in verschillende regio’s in West- en Oost-Vlaanderen? Welke rol spelen socia- |
7 |
185
28ste HSN-CONFERENTIE
le variabelen (‘leeftijd’, ‘sekse’ en ‘opleidingsniveau’) hierin? Naast de sociolinguïstische aspecten heb ik in het onderzoek ook de impact van de geografische factor op taalvariatie nagegaan. Ik vertrok daarbij van hypotheses die we ook in de literatuur terugvinden.
Om het onderzoek goed voor te bereiden, heb ik een cd-rom gemaakt met kant-enklaar lesmateriaal voor de leerkrachten Nederlands die met hun klas wilden deelnemen aan het dialectonderzoek. De cd-rom bevat een algemene videoles over onderzoek, een videoles waarin ik een introductie geef in de dialectologie en waarin ik de wetenschappelijke aanpak van een interview toelicht, de enquête voor het interview, de Excellijst waarop de leerlingen de antwoorden moeten noteren, extra informatie over taalvariatie, etc. Met die cd-rom ben ik de boer opgegaan bij de West- en Oost-Vlaamse scholen die ingetekend hadden om met hun klassen deel te nemen aan het onderzoek. In totaal hebben 626 scholieren uit negen middelbare scholen en 150 VIVES-studenten elk vier informanten anoniem geïnterviewd. Van elke school kreeg ik de Excellijst en daarna was het aan mij om de verzamelde data grondig na te kijken, statistisch te verwerken en te interpreteren. De conclusies heb ik neergeschreven in een onderzoeksrapport dat op een slotdag in Tielt werd voorgesteld en waarvoor alle deelnemende klassen waren uitgenodigd. Het bestek van deze tekst laat helaas niet toe om dieper in te gaan op de conclusies van het onderzoek. Over de resultaten is een artikel verschenen in Neerlandia/Nederlands van Nu (Lefebvre 2014).
Los van het breder kader waarin het onderzoek plaatsvond, konden de leerkrachten Nederlands met het onderzoeksmateriaal aan de slag in de klas. De leerlingen werden wegwijs gemaakt in (taal)onderzoek, ondervonden de wetenschappelijke methode aan den lijve door als onderzoeker op pad te gaan, verzamelden data en kregen de kans om de gesprokkelde resultaten in groep aan elkaar voor te stellen.
3.3 Onderzoek 2: Een attitudineel mixed-guiseonderzoek naar taalvariatie bij kinderen in de basisschool
In 2013 heb ik een attitudineel of attitudeonderzoek op touw gezet. Bij een onderzoek naar taalattitudes wordt nagegaan op welke manier mensen elkaar inschatten op basis van hun taalgebruik. We beschikken met andere woorden over een sociolinguïstische monitor, een soort ‘radar’ waarmee we in het taalgebruik van onze gesprekpartners bepaalde kenmerken proberen te ontdekken die ons iets kunnen leren over hun persoonlijkheid. De doelstelling van dit onderzoek was om de taalattitudes van jonge kinderen (vijf- tot twaalfjarigen) uit West- en Oost-Vlaanderen met betrekking tot het West- en Oost-Vlaamse dialect, de West- en Oost-Vlaamse tussentaal en het Standaardnederlands in verschillende regio’s in West- en Oost-Vlaanderen in kaart te brengen. De kinderen kregen drie geluidsopnames te horen van dezelfde spreker: een
186
7. Onderwijsinnovatie
fragment in standaardtaal, in tussentaal en in dialect. Daarna kregen de kinderen enkele vragen voorgeschoteld. De antwoorden op die vragen gaven aan op welke manier kinderen taalgebruik linken aan status- en persoonsgerelateerde kenmerken. De aanpak voor dit taalonderzoek was dezelfde als die voor het dialectonderzoek. Opnieuw heb ik een cd-rom voorzien voor de deelnemende leerkrachten Nederlands, zodat hun leerlingen het onderzoek op een wetenschappelijke manier zouden kunnen uitvoeren en alzo een onderzoekende houding zouden ontwikkelen. In totaal hebben 883 middelbare scholieren uit 11 middelbare scholen en 170 VIVES-studenten elk drie kinderen anoniem geïnterviewd. Ook van dit onderzoek is een rapport verschenen en zijn de resultaten voorgesteld op een slotdag in Tielt. Een artikel over de resultaten van dit onderzoek zit momenteel4 bij de redactie van het tijdschrift Neerlandia/Nederlands van Nu.
Referenties Commissie Beleidsevaluatie Lerarenopleidingen (2013). ‘Beleidsevaluatie van de lerarenopleidingen. Eindrapport’. Online raadpleegbaar op: http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/leraar/bestanden/2013-10-05-rapport-beleidsevaluatielerarenopleidingen. Lefebvre, M. (2010). “Jongeren warm maken voor taalvariatie”. In: S. Vanhooren & A. Mottart (red.). Vierentwintigste Conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent: Academia Press, p. 146-150. Lefebvre M. & P. Dejonckheere (2014). “Knikkeren we nog met bolleketten en marbels? Stop de tijd! Een sociolinguïstisch dialectonderzoek”. In: Neerlandia/Nederlands van Nu, jg. 117, nr. 1, p. 34-37. Ministerie van Onderwijs en Vorming (s.d.). ‘Specifieke eindtermen aso – moderne talen’. Online raadpleegbaar op: http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/secun-dair-onderwijs/specifieke-eindtermen-aso/-/moderne-talen/specifieke-eindter-men.htm. Noten 1 Zie: http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/secundair-onderwijs/specifiekeeindtermen-aso/-/moderne-talen/specifieke-eindtermen.htm. C. Taal als systeem. 14. De leerlingen kunnen elementen van taalvariatie herkennen en illustreren; http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/secundair-onderwijs/derde-graad/tso/vakgebonden/nederlands/eindtermen.htm. 6 Taalbeschouwing. 28: De leerlingen kunnen volgende verschijnselen in het taalgebruik herkennen en benoemen: register, sociaal bepaalde varianten, regionale varianten, vaktalen; gevoelswaarde. |
|
7 | |
187
28ste HSN-CONFERENTIE
2 1.11: De leerkracht kan het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de leerlingen:
- De student kiest een passend taalregister voor elke communicatieve situatie.
- De student gebruikt taalvariëteiten en taalvarianten die passen bij de communicatieve context.
3 VVKBaO (2010). ‘Leerplan Nederlands – taalbeschouwing, strategieën en (inter)culturele gerichtheid’. Ic.3: De leerlingen verwerven enige kennis over de diversiteit in het culturele erfgoed met een talige component en krijgen er waardering voor.
4 Huidig artikel voor de conferentie HSN is ingestuurd op 1 september 2014.
Ronde 4
Elke Van Steendam, Luc Degrez & Mariet Raedts
KU Leuven
Contact: Elke.VanSteendam@arts.kuleuven.be
Luc.DeGrez@kuleuven.be Mariet.Raedts@kuleuven.be
Effecten van expliciete en impliciete instructie op de verwerving van een academische schrijftaak
In deze presentatie bespreken we de effecten van een video om studenten een samenvatting van wetenschappelijke studies te leren schrijven. Daarin demonstreert een medestudent hardop denkend een vijfstappenplan. Zijn aanpak leidt tot een synthesetekst waarin de resultaten van verschillende studies kritisch tegenover elkaar afgewogen worden.
We maakten twee versies van de video: een versie waarin de vijf stappen expliciet verwoord worden op slides die in de instructiefilm geïntegreerd zijn en een versie waarin de aanpak van het model impliciet blijft. De effectiviteit van beide video’s werd getoetst bij een steekproef van 165 eerstejaarsstudenten.
Tijdens onze presentatie tonen we fragmenten uit de twee video’s. Daarnaast beantwoorden we de volgende twee vragen:
-
Helpt de video met de expliciete strategie-instructie studenten om de aanpak van het model beter te onthouden?
-
Leidt het filmpje met de expliciete strategie-instructie tot betere schrijfresultaten dan het filmpje waarin de schrijfaanpak impliciet werd aangeboden?
188