Hilde Vandenbroucke · 8ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1994 · pagina 199 - 200
Poëzie in vier
(Een poëzieproject voor de school, lezing 3)
Hilde Vandenbroucke
1 Invalshoeken
In het vierde jaar staat de confrontatie tussen lezer en tekst centraal. Omdat niet de hele groep een band met poëzie heeft, probeer ik steeds een aantal invalshoeken.
-
Bij het begin van elke les in die periode krijgen de leerlingen de mogelijkheid een paar gedichten voor te lezen. Het werkt het beste als je zelf hun smaak aanscherpt met heel verschillende voorbeelden. Voor wat tijd zorgen om ervaring, emotie of gedachte te formuleren; ook wel eens een gedicht herhalen. Hun keuze laat je weer voeling krijgen met gedichten waar zij wat aan hebben. Vaak wordt de groep die betrokken raakt steeds groter.
-
De opstap via het luisterlied heeft vele voordelen : vormelijke overeenkomsten en je kan al eens samen zingen. Ook komt de meervoudigheid bij het interpreteren snel aan bod.
-
Bij het begin van het vierde jaar kan je (nog) goed werken met het dagboekverhaal van E. Franck : Geen wonder dat moeder met de goudvissen praat. Je kan de invloed van poëzie in het leven van vader en zoon bespreken. Mogelijke werkwijze : iedereen leest het boek. Alle leerlingen kopiëren een dubbele bladzijde. De gekozen fragmenten worden geordend. Lectuur en herkennen van een aantal verhaallijnen, onder andere de poëtische. Dit is ook prima materiaal voor het behandelen van humor.
-
Wat ook kan zijn associatieoefeningen rond een aantal kernwoorden. De leerlingen kiezen de naar hun mening rijkste associatie en schrijven een paar versregels. Ook een originele nieuwjaarswens kan op die manier ontstaan.
-
Ten slotte biedt ook de confrontatie met uitspraken over poëzie een kans : de leerlingen maken een lijst met alle mogelijke associaties die de zinnen oproepen. Op die manier kom je zeker heel wat vormkenmerken op het spoor.
Hoeveel instappen je gebruikt, lijkt mij afhankelijk van de groep die voor je zit.
200 Hilde Vandenbroucke
2 Vormelijke aspecten
Dan komen de vormelijke aspecten aan bod : sommige schoolboeken bieden een ruim aantal gedichten van waaruit je kan vertrekken. Ik opteer voor nieuw materiaal bij elk nieuw vormgegeven. Op die manier probeer ik de scherpe lijn van 'elk gedicht moet in alle aspecten besproken worden' te doorbreken.
3 Inhoud en vorm
Ten slotte oefenen we rond vorm en inhoud. Leerlingen worden vooral gestimuleerd als ze zelf een invalshoek kunnen kiezen : komt het gedicht op hen toe via de emotie, een gedachte ? of worden ze gegrepen door een vormelijk aspect ? Met zo'n vertrekpunt ontdekken ze de andere facetten die ook in het gedicht werkzaam zijn. Ze leren ook meer/minder belangrijke elementen van elkaar onderscheiden.
Je kan kiezen voor een klassikale oefening rond één gedicht. Een selectie gedichten rond één thema werkt goed bij het rapporteren per twee.
Ruimer gezien kan je ook vertrekken vanuit een collage (opdracht uit Taalmozaïek) en een kringgesprek om af te ronden met het aan elkaar voorlezen van verwante gedichten.
4 Aan het werk
Ondertussen hebben alle leerlingen een gedicht gezocht dat hen erg ligt. Ze schrijven het over in handschrift. Hun eigen naam komt ook onderaan op de bladzijde. Je bundelt het voor hen als klassouvenir. We houden een voordrachtles. Muziek en belichting versterken hun ervaring.
Ik geef er de voorkeur aan deze lessen grotendeels als één periode te beschouwen. Bovendien werkte ik steeds met een schoolboek als basis. Momenteel is dat Taalboeket.