Jona Hebbrecht, Nathalie Depoorter & Hadewych Delbaere · 22ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2008 · pagina 62 - 66
TWEEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
Ronde 6
Jona Hebbrecht, Nathalie Depoorter & Hadewych Delbaere Huis van het Nederlands, Brussel
Contact: jona.hebbrecht@huisnederlandsbrussel.be
Academisch Nederlands (als tweede taal?)
1. Inleiding
“Ik vind het belangrijk dat men Nederlands goed is omdat dat eigenlijk u visitekaartje is” (Aurélie, eerste bachelor Office Management).
Studenten beginnen in september meestal met volle overgave aan hun opleiding in het hoger onderwijs. Maar heel wat instromende eerstejaars blijken niet voldoende taalvaardig te zijn om die studie ook succesvol te beëindigen. Hoe komt dat?
In vergelijking met enkele decennia geleden is in het Brusselse hoger onderwijs duidelijk een verandering merkbaar in het profiel van de instromende student. Meer Nederlandstalige leerlingen met een tso- of bso-vooropleiding starten een hogere studie en ook steeds meer anderstalige studenten vinden de weg naar het hoger onderwijs.
Jammer genoeg zijn deze studenten dikwijls onvoldoende taalvaardig om succesvol door te stromen in het hoger onderwijs en om een diploma te behalen. Hoewel ze beschikken over voldoende inhoudelijke bagage en zich perfect redden in het dagelijkse leven, is het ‘academisch’ of ‘professioneel’ Nederlands een struikelblok voor hen. Ze hebben bijvoorbeeld moeite met de abstractie van academisch taalgebruik, struikelen over complexe zinnen, scheren ‘de’ en ‘het’ over één kam, plaatsen het werkwoord foutief in de zin of drukken zich uit in een onaangepaste stijl. Ook spelling blijft een struikelblok en hun woordenschat blijft eerder beperkt.
De veranderende studenteninstroom leidt ertoe dat we als leerkrachten in de Brusselse context vaak onbewust ook een beetje leerkracht NT2 (Nederlands als tweede taal) worden. Maar hoe kan je efficiënt op deze nieuwe doelgroep inspelen? Als antwoord op deze vraag hebben zeven Brusselse hogescholen en universiteiten, samen met het Huis van het Nederlands Brussel, de ondersteuningscentra ‘Academisch Nederlands’ opgericht (Erasmushogeschool Brussel, Vrije Universiteit Brussel, Hogeschool-Universiteit Brussel - KUB, Ehsal, HONIM en Vlekho - en Sint-Lukas). Studenten die taalmoeilijkheden hebben, kunnen er sinds 2004 terecht voor extra ondersteuning.
62
2. ‘Brussel’
2
-
Onderzoek
Om na te gaan welke studenten in aanmerking komen voor taalondersteuning, wordt bij het begin van elk academiejaar voor instromende studenten een screening georganiseerd. In het kader van deze screening wordt de studenten gevraagd een tekst te schrijven, waarin ze hun studiekeuze motiveren. De studenten krijgen nadien individueel feedback op spelling, grammatica, tekst-, zin- en woordniveau.
De correctiegegevens van de motivatieteksten worden nauwkeurig bijgehouden en ingegeven in een databank. Voor elk van de onderzochte instellingen werd het voorbije academiejaar een representatieve steekproef genomen. Dat gebeurde op basis van het eindresultaat van de studenten en hun talige achtergrond. Aan de hand van het verzamelde corpus werd enerzijds onderzocht welke fouten het vaakst voorkomen. Anderzijds werd nagegaan of en op welke manier het voorkomen van bepaalde fouten samenhangt met de taalachtergrond van de studenten.
-
Struikelblokken
Er werden 18 verschillende foutencategorieën onderzocht die ondergebracht werden in 5 overkoepelende niveaus: tekstniveau, zinsniveau, woordniveau, woordenschat en correctheid. Op basis van alle analyses werd een ‘top 6’ van de meest voorkomende fouten opgesteld:
-
afwezigheid van structuur in een tekst
-
afwijkend register
-
beperkt woordenschatgebruik
-
verkeerd gebruik van voorzetsels en voorzetselconstituenten
-
congruentiefouten
-
verkeerd gebruik van de voornaamwoorden
63
TWEEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
De grafiek hieronder toont hoeveel percent van de onderzochte studenten één of meer fouten maakte per categorie.
Bij het vergelijken van de resultaten van anders- en meertaligen met Nederlandstaligen vallen verschillende zaken op. Enerzijds maken anderstaligen in een aantal categorieën beduidend vaker fouten. Anderstaligen hebben bijvoorbeeld meer moeite met de lidwoorden dan Nederlandstaligen (43% tegenover 17%). Ook congruentiefouten komen vaker voor bij anderstaligen (48% tegenover 24%), net als een verkeerde woord- of zinsdeelvolgorde (38% tegenover 20%) en verkeerde voornaamwoorden (41% tegenover 27%).
Anderzijds valt op dat op het gebied van voorzetsels, registerkeuze en woordenschat (de categorieën die het hoogst genoteerd staan in de ‘top 6’) de anders- en meertaligen niet beduidend meer problemen maken dan Nederlandstaligen. Er worden in deze categorieën weliswaar veel fouten gemaakt, maar dat geldt evenzeer voor de Nederlandstalige studenten als voor de anderstalige en de meertalige.
64
2. ‘Brussel’
2
4. Lessen ‘academisch Nederlands’
De samenstelling van de ‘top 6’ is niet meteen verrassend. Docenten weten uit ervaring dat heel wat studenten moeite hebben met tekststructuur en dat ze niet altijd voor het juiste register kiezen. Zo worden lesgevers in e-mailberichten van studenten maar al te vaak informeel aangesproken met ‘ge’ of ‘gij’ en begroet met ‘Yow!’ of ‘Haai!’, ‘Salukes!’ en ‘Greetz’. Ook het gebrek aan variatie in het woordenschatgebruik, de ongelukkig gekozen voorzetsels en voornaamwoorden (in de praktijk meestal verwijswoorden) en de congruentiefouten zijn niet echt onverwacht.
Verbazingwekkend daarentegen is de afwezigheid van sommige categorieën. Fouten tegen de werkwoordspelling, bijvoorbeeld, bekleden slechts een tiende plaats op achttien onderzochte categorieën. Verder blijken de foutenpercentages die uit het onderzoek naar voren komen in het algemeen opvallend hoog: maar liefst 60% van alle deelnemende studenten brengt, onafhankelijk van vooropleiding of taalachtergrond, te weinig structuur aan in een tekst. Bijna evenveel studenten slagen er niet in het gepaste register te kiezen voor hun tekst. Ook 6 op 10 studenten blijkt aan het einde van het secundair onderwijs over onvoldoende lexicale middelen te beschikken om een vlotte en gevarieerde tekst te schrijven. Kiezen voor het juiste voorzetsel is voor 57% van de deelnemers een moeilijke opgave. Meer dan de helft van de onderzochte studenten kan wat deze vier categorieën betreft taalondersteuning gebruiken.
Opvallend is dat geen van de vier categorieën die met een ruime voorsprong en in quasi ex aequo bovenaan de top 6 staan, echt te plaatsen is onder de noemer ‘taalcorrectheid’ in een strikt formele, grammaticale zin. Kiezen voor het juiste register en de juiste voorzetsels, een voldoende rijk en afwisselend woordenschatgebruik en de kunst om verschillende ‘ideeën’ te ordenen in een gestructureerde uiteenzetting, kunnen eerder onder de noemer ‘taalrijkdom’ worden geplaatst.
Studenten die het hier moeilijk mee hebben, zijn bijgevolg niet gebaat bij formele grammaticalessen. Ze moeten zich in de eerste plaats bewust worden van het belang van aspecten als structuur, register en woordkeuze. En die bewustmaking is iets waar niet alleen taaldocenten, maar ook vakdocenten een hand in hebben. Elke docent die een ongepaste e-mail ontvangt, kan die bijvoorbeeld terugsturen naar de student in kwestie met de vraag om de e-mail te herformuleren, alvorens er een antwoord op te schrijven. Ook als vakdocent kan je studenten wijzen op een tekort aan structuur of op ‘arm’ taalgebruik. Wanneer elke docent een stukje ‘taaldocent’ wordt, is er voor veel van deze studenten zeker geen intensieve ondersteuning op lange termijn nodig.
Een vaak gehoorde opmerking wanneer het gaat over de teleurstellende taalvaardigheid van studenten is dat het toenemende aantal meer- en anderstaligen de cijfers in de negatieve zin beïnvloedt. Toch blijkt uit dit onderzoek dat anderstalige en meertalige studenten gemiddeld niet of nauwelijks méér fouten maken tegen tekststructurering, register- en woordkeuze dan Nederlandstaligen. De afwezigheid van ‘taalrijkdom’ of ‘taalbewustheid’ is dus een algemeen fenomeen dat losstaat van taalachtergrond.
65
TWEEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
Dat betekent zeker niet dat men de talige drempel mag minimaliseren waar sommige niet-Nederlandstalige studenten bij het begin van het hoger onderwijs tegen aanlopen. Zij ondervinden namelijk niet alleen dezelfde moeilijkheden als Nederlandstaligen, vaak zijn er voor hen ook andere, bijkomende struikelblokken. Zo maken zij beduidend vaker congruentiefouten en fouten tegen de lidwoorden, gebruiken ze vaker een verkeerde woord- of zinsdeelvolgorde en kiezen ze vaker voor het verkeerde voornaamwoord.
5. Conclusie
Uit de analyse van de teksten, geschreven door instromende studenten, is gebleken dat het soort fouten dat niet-Nederlandstaligen maken in heel grote mate overeenstemt met de fouten die moedertaalsprekers maken. Zowel taal- als vakdocenten kunnen studenten bewustmaken van hun taalvaardigheid en hen stimuleren om die verder te ontwikkelen. Dat kan ondermeer door de studenten regelmatig gerichte feedback te geven op hun taalgebruik.
Over de hele lijn bekeken, maken anderstaligen en meertaligen gemiddeld wel meer (verschillende) fouten dan Nederlandstaligen en hebben ze bijgevolg meer nood aan gerichte ondersteuning voor hun specifieke (vaak meer formeelgrammaticale) aandachtspunten.
Ronde 7
Laurence Mettewie
Université de Namur (FUNDP)
Contact: laurence.mettewie@fundp.ac.be
De taal van de andere gemeenschap leren. De invloed van contact op taal(leer)attitudes t.a.v. het Nederlands en het Frans in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel
In deze bijdrage concentreren we ons op het Nederlandstalig onderwijs in Brussel (voortaan NoB), omdat het een vrij unieke situatie van contact biedt tussen Nederlandstaligen en Franstaligen. Hoewel Brussel een tweetalige regio is, gaat het veeleer om een maatschappelijke tweetaligheid en zijn de meeste inwoners niet tweetalig Nederlands-Frans. Tevens blijft het contact tussen leden van de twee officiële taalgemeenschappen van de hoofdstad beperkt en lijken Franstaligen en Nederlandstaligen eerder naast elkaar te leven dan met elkaar.
66