Pleidooi voor een Vlaamse Beroepsvereniging Leraren Nederlands

Mark van Bavel  ·  8ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  1994  ·  pagina 25 - 35

Recognized HTML document

Pleidooi voor een

Vlaamse Beroepsvereniging Leraren Nederlands

Mark van Bavel

Op 1 september 1994 verscheen in De Standaard een `voorpublikatie' door Hein De Beider van een OESO-rapport, waarin aan duizend Vlamingen o.m. werd gevraagd hoe belangrijk ze bepaalde leervakken van het secundair onderwijs vonden. Respectievelijk 88 en 86% van de respondenten vonden Moderne Talen en Nederlands, van 'uitermate belangrijk' tot 'van het allergrootste belang'. Op de vraag of het vak goed gegeven werd, scoorde wiskunde beter dan de 'talen'.

Gelukkig werd het oordeel van de lesgevers naar de werkomstandigheden waarbinnen de talen gegeven moeten worden niet gevraagd. Die score zou een stuk lager uitpakken.

Deze uiteenzetting wil aandacht vragen voor die werkomstandigheden. Ze is ingegeven door de zorg om let vak' Nederlands, de vorming en het leren van de leerlingen, en het lesgeven van de leraren. Uit eigen ervaring voor de klas en op het begeleidingsveld — onze focus(1) — blijkt dat de kwaliteit van het lesgeven wel vaart bij en ondersteund wordt door het welbevinden en de motivatie van de leraren.

Dit pleidooi, want dat wordt het, is geen syndicaal praatje, geen uiting van paranoia of geen alibi voor minimalisme. Het wil een appel richten tot de leraren Nederlands om mondiger te worden. Of liever : het wil met hen een kanaal vinden waarlangs die mondigheid een stem kan krijgen. Daarmee lopen we in het spoor van andere vakgroepen, die op het juiste moment kennelijk de rangen sloten, o.m. de collega's van de vakken geschiedenis en lichamelijke opvoeding.2

Het wil een eerste verkenning zijn van mogelijke domeinen waarop een 'Vlaamse Beroepsvereniging Leraren Nederlands' — met mijn excuses voor de eigenaardige voorlopige naam — werkzaam zou kunnen zijn. Verder doen we een, alweer eerste, voorstel om de Vereniging, als ze er komt, onder te brengen onder de bestaande koepel van de vakverenigingen Nederlands.

Als we deze oproep richten tot de leraren Nederlands, stuiten we in Vlaanderen op de paradox dat we dat doen tot een groep die nauwelijks bestaat. Leraren die alleen maar Nederlands geven, zijn eerder uitzondering dan regel. Er bestaat in dit land immers geen opleiding tot neerlandica/neerlandicus. Vandaar dat bij ons de meeste leraren Nederlands meer dan één vak geven. Nu, het dient gezegd, biedt het lesgeven in meer dan één vak/taal heel wat mogelijkheden. Je kunt binnen je eigen lestijdenpakket aan vakkenintegratie doen. Bovendien zorgt een gevarieerde opdracht voor een zeker evenwicht in je tijdsbesteding. Die veelheid kan echter wel de rechtstreekse betrokkenheid bij de situatie van de leraren Nederlands verminderen.

Recognized HTML document

26   Mark van Bavel

In dit pleidooi bouwen wij op volgende redenering : zo we als leraren een stem willen krijgen/hebben in de discussie over het vak en over de beleidsopties daarin, dan moeten we allereerst de domeinen die het functioneren en het welbevinden van de leraren Nederlands beïnvloeden, in kaart brengen. Het moet daarbij gaan om domeinen die de effectiviteit van het lesgeven en dus ook de vorming en het leren van onze leerlingen ten goede komen. Vanuit die inventaris moeten/kunnen we vaststellen aan welke discussiepunten en vragen we voorrang willen geven. Daarbij is het van belang te weten met wie we in discussie gaan/tot wie we onze vragen richten. Daartoe is het goed inzicht te hebben in de besluitvorming in onderwijs.

Als we onze stem nog sterker willen laten klinken, is het goed bondgenootschappen te sluiten met andere Vlaamse en Nederlandse vakverenigingen. En ons te inspireren op en te scharen achter de aanbevelingen die op de congressen van die verenigingen geformuleerd worden.

In de uitwerking van deze stelling geven we eerst een inventaris van de domeinen, vervolgens staan we stil bij een mogelijke strategie, waarbij we even ingaan op de manier waarop besluitvorming in onderwijs (soms) gebeurt. We eindigen met een stel aanbevelingen (punt 3), die mogelijke actiepunten kunnen worden. Gezien de tijd moeten we ons helaas beperken tot een opsomming, die niet altijd even veel diepgang kan hebben.3 We beginnen bij een afbakening van de domeinen.

1 Inventaris van (mogelijke) domeinen 1.1 Taakbelasting

Taakbelasting is een relatief gegeven. Voor Nederlandse oren klinkt onze werkdruk misschien zelfs futiel. Een voltijdse opdracht bedraagt in Vlaanderen: voor regenten 22 tot 24 lesuren, voor licentiaten 20 tot 22. Relatief dus.

We mogen evenmin vergeten dat men de taakbelasting van het eigen vak meestal bekijkt in vergelijking met andere vakken. En dat is het domein van collega's. Een teer punt dus.

Mijn stelling is dat een grote werkdruk het functioneren en welbevinden van leraren beïnvloedt. Leraren Nederlands ervaren die grote werkdruk op een tijdstip waarop het aantal lesuren Nederlands is afgenomen, het aantal correctietaken niet is verminderd, de tegemoetkoming van het bonus-uur voor correctie is verdwenen, en de leermiddelen niet zijn toegenomen. Dat kan wegen op de effectiviteit van de lessen Nederlands, op de creatieve aanpak van het vak, op de procesbegeleiding in dienst van het leren van de leerlingen en op een minder valide en betrouwbare evaluatie van o.m. vaardigheden, wegens vaak grote klasgroepen.

Bij het verhogen van de werkdruk zijn de volgende factoren in het spel:

Recognized HTML document

Pleidooi voor een Vlaamse Beroepsvereniging   27

  1. De inhoud van het vak en de leerplannen. — Het gaat (althans in het Vrij Onderwijs) om graadleerplannen, die meer dan vroeger om overleg vragen met vakbroeders over de invulling van inhoud, werkvormen en evaluatie. Het zijn veeleisende leerplannen met drie componenten : taalbeschouwing, literatuur en vaardigheden. Vooral op de vaardigheden ligt een sterker accent dan voorheen.

Daar komt nog bij dat sommige collega's de zorg krijgen voor Nederlands aan migranten (NT2) en heel recent de talige ondersteuning bij de geïntegreerde proef (in kso, tso en bso).

  1. De werkvormen. — Het leerplan vraagt meer dan vroeger om interactief werken, procesbegeleiding en een andere evaluatie.

  2. De klasgrootte. — De verhoogde werkdruk is er tijdens de les, waar leraren Nederlands dikwijls te maken hebben met grote groepen. Nederlands hoort immers tot de basisvorming van alle studierichtingen en dus is het gemakkelijk en verleidelijk leerlingen' van verschillende studierichtingen samen te zetten. Sommige samenzettingen houden te weinig rekening met de verschillen in studierichting van de leerlingen. Dat bemoeilijkt het lesgeven.

  3. Voorbereiding en nawerk.(4) — Leraren Nederlands hebben veel lectuur door te nemen willen ze hun leerlingen b.v. tot lezen aanzetten; ze hebben ook veel correctiewerk. — Helaas gebeurt. dat werk te weinig in functie van het leren van leerlingen: de correctie beperkt zich vaak tot aanstippen van taalfouten. Er wordt weinig individuele feedback gegeven, o.m. ook over de aard en de structuur van het werk. De evaluatie is ook meer dan vroeger procesgericht, wat meer aandacht en tijd vraagt.

  4. De opleiding. — Veel leraren (sommigen niet eens zo oud) zeggen me dat ze voor de opdracht van vaardigheidsonderwijs, procesbegeleiding, het geven van feedback aan leerlingen, permanente evaluatie, vakgroepwerking... nauwelijks opgeleid zijn en het dus moeilijk hebben.

  5. De socio-culturele begeleiding van leerlingen.

Tegenover de geschetste rechtstreekse taakbelasting staat uiteraard ook veel arbeidsvreugde. Bovendien komen leraren Nederlands door de aard van het vak heel dicht bij hun leerlingen, wat de relatie met hen aangenamer maakt. Toch zijn er ook nog een drietal factoren die meer onrechtstreeks de werkdruk kunnen verhogen, of die in combinatie met het voorafgaande voor een verhoogde taakbelasting zorgen.

  1. Het aantal lesuren Nederlands is in de eenheidsstructuur aanzienlijk verminderd. Joris Gerits waarschuwde daartegen in 1987 in een artikel van Ons Erfdeel. Hij rekende toen al uit dat het in bepaalde gevallen gaat om een verlies van net niet één vierde van het totale pakket over de zes leerjaren. Hij spreekt in dat artikel over `stiefmoedertaalonderricht'.(5) Dat urenverlies kan b.v. tot gevolg hebben dat wie vroeger een voltijdse opdracht had met viermaal vijf lesuren, nu voor diezelfde opdracht van twintig uren vijfmaal vier lesuren moet geven.

  2. Het aantal opdrachten voor huiswerk is tegenover vroeger hetzelfde gebleven — soms zelfs lichtjes verhoogd. Bij een verminderd lesurenpakket is het aantal in verhouding dus toegenomen, terwijl het voor andere vakken in sommige gevallen zelfs gevoelig daalde (althans in vergelijking met de

Recognized HTML document

28   Mark van Bavel

aantallen in het traditionele type 2). Tegenover al die correctietaken stond zowat tien jaar geleden een bonusuur voor wie ten minste 10 uur Nederlands gaf. Dat is wegbespaard.

(9) De leermiddelen om die taak soepel uit te voeren en die door het leerplan 'voorgeschreven' worden, ontbreken dikwijls of zijn niet altijd binnen handbereik : woordenboeken, cassettespeler, overhead, video. De drempel naar de computerklas, voor de integratie van de tekstverwerker in de les Nederlands, ligt vaak te hoog...

Uit bovenstaande opsomming menen wij te mogen besluiten dat de taakbelasting van de leraren Nederlands is toegenomen tegenover 'vroeger'. Hier ligt voor een Beroepsvereniging stof voor vragen aan het beleid.

Maar ook op andere domeinen moeten/kunnen we als groep alert zijn. Het gaat dan over een aantal domeinen waarover discussies aan de gang zijn of die nog in de actualiteit zullen komen.

1.2 De discussie i.v.m. de eindtermen

Ook voor Nederlands is er vanuit de begeleiding en de (VVKSO-)leerplancommissie veel verzet tegen de voorliggende eindtermen. (De leraren hebben helaas niet massaal gereageerd.) Dat verzet richt zich o.m. op het aantal eindtermen en op hun te eenzijdige gerichtheid op communicatie.

Daarnaast stellen we vast dat alle vakoverschrijdende eindtermen doorgeschoven worden naar Nederlands, zodat uitgevers wel eens in de verleiding zouden kunnen komen om er thema's van te maken voor hun leerboeken. Dat zou — zij het onrechtstreeks — neerkomen op een ingreep van de overheid in de inhoud van het aanbod.

1.3 De bevraging van de VVKSO-leerplannen tweede en derde graad

Ook over het leerplan moet een dialoog gevoerd worden. Bij de bevraging hebben voor heel het Vlaamse land een goeie 75 aso-scholen geantwoord. Een Beroepsvereniging zou zich eveneens in de discussie over het leerplan kunnen mengen. De bevraging moet in elk geval minstens stof opleveren voor de vakgroep op school.

1.4 De discussie i.v.m. de spelling

Het lijkt me jammer dat aan die discussie niet door een Beroepsvereniging is deelgenomen. Welke oplossing ook gekozen wordt, tenslotte zullen vooral de leraren Nederlands de gewijzigde spelling met al haar mogelijke gebreken van inconsequentie en inconsistentie moeten aanleren en inoefenen.

Bij de punten 1.2 tot 1.4 valt het op dat de leraren Nederlands nauwelijks gereageerd hebben. In de discussie m.b.t. de eindtermen reageerden b.v. zowat 130

Recognized HTML document

Pleidooi voor een Vlaamse Beroepsvereniging   29

leraren. Ter vergelijking : de leraren geschiedenis, hebben 1500 bezwaren ingediend : voor hen was de discussie veel scherper en fundamenteler. De reacties op de spellinghervorming kwamen met mondjesmaat binnen : Hugo de Jonghe reageerde namens de VVM; Johan Van. Iseghem namens de begeleiders Nederlands VVKSO; Marc Maes namens VLENEGO; Ludo Frateur namens de VVL (waartoe uiteraard de leraren Nederlands behoren). Met andere woorden : bij deze vier reacties ging het om bestaande organisaties, die los van elkaar reageerden.

1.5 De discussie over de lerarenopleiding en het lerarenambt

De jongste tijd is er veel te doen rond de lerarenopleiding en de inhoudelijke vernieuwing van het lerarenambt. Ook hier liggen mogelijke aandachtspunten voor een alerte lerarengroep.

1.6 Bijscholing en navorming

Moeten/kunnen wij als groep leraren Nederlands ook geen thema's suggereren voor navorming en bijscholing ? Als veel collega's beweren niet opgeleid te zijn voor de uitvoering van wat in het leerplan staat, lijkt ons dat wel erg nodig. — Als organisator van bijscholingen Nederlands organiseren wij b.v. ook wel eens sessies die kennelijk niet echt aan een behoefte beantwoorden. Die behoeften signaleren kan/moet een taak van een beroepsvereniging zijn.

Alle punten van deze opsomming zijn leraren Nederlands bekend. Ze ervaren ze dagelijks. Maar wat gebeurt eraan vanuit hun gelederen, hoe kunnen ze er vat op krijgen ? Dit brengt ons naar het tweede deel van ons pleidooi.

2 Strategie

Niet alleen leraren Nederlands weten dat hun situatie allesbehalve ideaal is. Ook het beleid weet dat. Op congressen en conferenties staat ze op de agenda : zo waren er o.m. Het Moedertaalonderwijs :Vijf voor Twaalf (1986) en Letteren in de Knel (1987). Zulke congressen eindigen meestal met een aantal aanbevelingen voor het beleid. Zo werd door de Taalunie in 1986 een Taakgroep ingesteld die de aanbevelingen van 1986 en later ook die 1987 nader moest uitwerken (rapport in 1992 verschenen als Voorzet 37 van de Taalunie).

Ook de universitaire wereld stuurt signalen naar het beleid, vanuit onderzoek. Zo was er in 1992 het onderzoek van de UIA naar de taalvaardigheid van de Vlaamse leerlingen; in 1991 heeft het Hoger Instituut van de Arbeid de taakbelasting van leraren in het algemeen onderzocht. Helaas zaten daar geen specifieke aanwijzigingen in voor Nederlands. In Nederland werd onlangs een vraag

Recognized HTML document

30   Mark van Bavel

ingediend bij de universiteit van Amsterdam naar onderzoek over de taakbelasting van de leraar Nederlands bij de correctie van schrijfopdrachten...

Maar wat gebeurt er uiteindelijk met de aanbevelingen en het onderzoek ? De ruimte ontbreekt hier om uitvoerig in te gaan op de besluitvorming in het onderwijs. Wij weten dat dat een langzaam proces is, met veel overleg op veel niveaus. Wel is ons opgevallen dat die besluitvorming niet altijd rationeel verloopt. Zo hebben we o.m. vastgesteld dat sommige vakgroepen in het verleden de publieke opinie hebben bespeeld : b.v. de collega's geschiedenis stelden dat de beleidsverantwoordelijken toch niet zouden willen dat er een 'generatie zou opgroeien zonder geheugen'. De collega's LO stelden dat één uurtje in de derde graad aso te weinig was. Ook toen ging dat naar de publieke opinie. In de kranten kon je toen vragen lezen als : 'Welke gezagdrager wil verantwoordelijk zijn voor de stramme leden of kippeborsten van de ASO'ers ?'

Deze manier van werken lijkt ons ver verwijderd van een serene discussie. Ook wij pleiten niet voor geschreeuw. Wij zijn geen voorstanders van slogantaal, maar als we vaststellen dat de taakgroep Nederlands van de Taalunie pas in 1992, zes jaar na de instelling, haar overigens voortreffelijk wetenschappelijk onderbouwd rapport indient bij de overheid... Hadden wij in de tussentijd dan misschien ook niet moeten roepen naar de beleidsverantwoordelijken : 'Wie wil er verantwoordelijk zijn voor een generatie die haar taal niet beheerst ?'

Ondertussen was in Vlaanderen de discussie over de eenheidsstructuur immers in volle gang en werd er een hele onderwijshervorming opgezet.

We herhalen dat we niet pleiten voor geschreeuw. We verkiezen onderzoek en overleg. Wel willen we pleiten voor alertheid en leraren daartoe oproepen. Daarom denken we dat een 'Beroepsvereniging Nederlands' hier diensten kan bewijzen.

Als je wil meepraten moet je niet alleen je domeinen afbakenen, maar moet je ook weten op welk niveau je welke domeinen ter sprake brengt : de vragen die wij willen stellen, kunnen we richten naar drie niveaus.

  1. Het microniveau. – De leraren Nederlands moeten met hun collega's op school geen discussie aangaan over een voorkeursbehandeling. Dat zou tot een zware belasting en zure collega's leiden.

  2. Het mesoniveau. – Hier kunnen afspraken gemaakt worden, zo lijkt ons, over samenzettingen, leermiddelen, stimulansen en kansen op nascholing.

  3. Het makroniveau. – Hier kunnen niet alleen de factoren van de taakbelasting ter discussie gesteld worden, maar ook alle aangelegenheden die individuele leraren overstijgen. Ik reken daartoe : (a) huiswerk, algemene pedagogische reglementering (APR's), samenzetten van leerlingen, klasgrootte, bonusuur, ministerie; (b) discussie eindtermen, bevraging leerplannen; (c) navorming en bijscholing; (d) spelling; (e) lerarenambt, lerarenopleiding.

Recognized HTML document

Pleidooi voor een Vlaamse Beroepsvereniging   31

3 Aanbevelingen

Voor elk van de beargumenteerde punten van dit pleidooi hebben wij aanbevelingen geformuleerd. We hebben ze ontleend aan rapporten en verslagboeken van vroegere conferenties en congressen :

  • Nederlandse Taalunie, Van Onbegrensd belang: de staat van het onderwijs in Nederland en Vlaanderen, Voorzetten 37, 1992;

  • het VAN-rapport, blz. 85-87, Het Nederlands in het onderwijs, 21, november 1992;

  • het rapport van HIVA, Leerkracht een luxe Job ? Leuven 1991;

  • Levende Talen, HSN 7, Diemen 1993.

Hier en daar hebben we de aanbevelingen aangevuld met eigen standpunten. Het zijn mogelijke aandachtspunten voor de beroepsvereniging. Ze kan daaruit een aantal prioriteiten halen.

Aanbevelingen

0 Algemeen

Het rapport Taakgroep Nederlands moet serieus genomen worden door al wie verantwoordelijkheid draagt voor het onderwijs Nederlands, met name de onderwijsoverheid in Vlaanderen en Nederland, en de Nederlandse Taalunie. (VAN, 1)

1 Er is dringend voortgezet onderzoek nodig over de vraag wat qua tijds- en energieinvestering (incl.voorbereiding en nawerk van lessen en nascholing) van een leraar Nederlands gevergd wordt voor het geven van goed onderwijs. In aansluiting daarop is onderzoek geboden naar wat er in de verschillende schooltypen en leerjaren nodig is voor het verkrijgen van bevredigende leeropbrengsten. (Voorzetten 37, 7 a en b)

2 De variatie in totale arbeidsduur tussen de verschillende leerkrachten is groot. In de eerste plaats dient o.i. het instellingshoofd hierbij correctief op te treden door een billijke corrigerende taakverdeling binnen de eigen school. De vraag stelt zich of er ook geen schooloverstijgende bijsturingen nodig zijn. Zo zou kunnen geopperd worden dat bepaalde vakleraren meer lesuren moeten presteren voor een voltijdse betrekking, naar analogie met de leraren praktische vakken. (HIVA, 1)

3 Het is wenselijk dat de directie leraren die belast zijn met taken allerhande, of die vrijwillig allerlei socio-culturele initiatieven nemen, wat tegemoet zou komen op het vlak van de schoolorganisatie: toezichten, proefwerkenregeling en lessenroosters. (MvB)

4 Er zouden speciale taakuren voor correctie toegekend moeten worden aan docenten Nederlands. De minister dient de taak van de docent Nederlands te verlichten door structurele maatregelen als: meer lesuren per klas, vermindering van de weektaak in lesuren tot 24, ..., verkleinen van de maximale groepsgrootte tot 24 leerlingen. (LT,

5 en 11) (De cijfers in deze formulering slaan op de Nederlandse situatie).

5   Voorstellen voor taakverlichting : een toetsenbank (LT, 15), gebruik van leermethoden, i.p.v. zelf het wiel uit te vinden. (LT, 17)

6 Elke directeur zou aan elke leraar Nederlands de volledige tekst van de APR's, vooral van APR 1 , over het persoonlijk werk van de leerling moeten doorgeven. De hoofdbegeleiding zou de tekst over de aard van de taken en de correctie ervan preciezer

Recognized HTML document

32   Mark van Bavel

moeten formuleren en de aantallen herzien in het licht van de beschikbare lestijden en de nieuwe didactiek van nogal wat vakken. (MvB)

7   De school zou zich moeten inspannen om de leraren Nederlands leermiddelen ter beschikking te stellen conform de eisen van het leerplan. (MvB)

8 De school moet voor ze aan samenzettingen toe is, rekening houden met de differentiëring van studierichtingen in het leerplan. Als ze tot samenzettingen overgaat mag ze niet uit het oog verliezen dat daardoor bepaalde interactieve werkvormen bemoeilijkt worden. En dat grote groepen ook meer correctiewerk per klasgroep met zich brengen. Bovendien zou de school moeten weten dat niet alle samenzettingen voor Nederlands wenselijk zijn. Zelfs als ze volgens het leerplan wel kunnen. (LT, 5) (MvB)

9 Het is wenselijk dat elke school een taalbeleid gaat voeren. Het gaat erom te bereiken dat alle leraren in hun onderwijs in onderlinge afstemming, en in afstemming met de leraren Nederlands, op een verantwoorde wijze omgaan met de rol van het Nederlands als leerdoel en als instructie- en leermedium in de verschillende schoolvakken, om op die manier bij te dragen aan de studievaardigheden en de slaagkansen van autochtone en allochtone leerlingen. (VAN, 7)

10   Wij moeten samen met de andere instanties (begeleiding en leerplancommissie) waakzaam blijven tgo. de eindtermen : aantallen, eenzijdigheid en inhoud. (MvB)

11   Wij moeten aan de commissie die de laatste (?) hand legt aan de spelling duidelijk maken dat haar versie leerbaar moet zijn voor de leerlingen. (MvB)

12 Voor een leeropdracht Nederlands in het secundair onderwijs komen alleen leraren in aanmerking die over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken. Leraren zonder de passende vooropleiding kunnen een bevoegdheidsuitbreiding voor Nederlands alleen verwerven als ze een equivalente bijscholing volgen. (VAN, 4) (Voorzetten 37, 3)

13 De vakwetenschappelijke opleiding tot licentiaat Germaanse taal- en letterkunde aan de universiteiten moet in haar curriculum een aantal onderwijsrelevante vakken opnemen die een wetenschappelijke onderbouwing vormen voor het beroep van leraar Nederlands. (VAN, 5) (Voorzetten 37, 3)

14   De lerarenopleidingen moeten voldoende aandacht besteden aan vaardigheidsonderwijs, evaluatietechnieken, strategieën en werkvormen van procesbegeleiding. (MvB)

15 De navorming en de bijscholingscentra zouden in hun programmatie moeten uitgaan van reële noden van de leraren. De Beroepsvereniging zou die kunnen signaleren. (MvB)

16   Directies zouden hun leraren optimale kansen op navorming en bijscholing moeten geven, door o.m. tegemoet te komen in de kosten. (MvB)

17 De Beroepsvereniging Leraren Nederlands, als ze er komt, moet aansluiting zoeken bij bestaande platforms waar de krachten gebundeld kunnen worden; bij de bestaande vakverenigingen, bij de Nederlands-Vlaamse koepel; bij de begeleiding, opleidingsinstituten en aggregaties. (MvB) In de strijd om de taakverlichting voor de Neerlandicus kunnen de vakinhoudelijke verenigingen wel degelijk een rol spelen. Voorwaarde is dat zij hun krachten bundelen. (LT, 12) Die bundeling van krachten mag niet stoppen aan de landsgrens. Nederlandse en Vlaamse vakverenigingen kunnen samenwerken: uitwisseling van leerplannen, leerboeken, eindtermen, Cito-toetsen, SLO-DVO. Deze samenwerking krijgt vorm binnen 'COON'. (MvB)

Recognized HTML document

Pleidooi voor een Vlaamse Beroepsvereniging   33

4 Besluit

We hebben de noodzaak van een Beroepsvereniging Leraren Nederlands willen aantonen. De wens om haar te zien ontstaan is ingegeven door bezorgdheid om het vak. We gaan uit van de stelling dat soepele werkomstandigheden bijdragen tot het welbevinden en het goede functioneren van leraren in het algemeen en dat dit a fortiori geldt voor leraren met een sterkere taakbelasting, onder wie wij zeker de leraren Nederlands moeten rekenen.

Dit goed functioneren kan de vorming en het leren van de leerlingen ten goede komen. We stellen vast dat dit kennelijk niet alleen onze zorg is; ook andere Vlaamse en Nederlandse vakverenigingen die de zaak van het Nederlands behartigen, delen die zorg : o.m. Von, VAN, VLENEGO, Vereniging Levende Talen, de VVL.

We kunnen er dan alleen maar bij winnen als we bij hen aansluiten. Als we willen dat onze stem gehoord wordt, moeten/kunnen we hun besluiten en aanbevelingen tot de onze maken en mogelijk als gezagsargumenten gebruiken.

Maar ook met de lerarenopleidingen, de bestaande didactische organisaties — zoals de VVM en VDN, en de tijdschriften — zoals Vonk, Moer, Het Werkblad voor Nederlandse Didactiek, de Werkmap voor taal- en literatuuronderwijs (WvT), Levende Talen — de begeleiding en de universiteiten moet/kan de vereniging banden hebben.

Welk statuut de Beroepsvereniging wil kiezen en wie er de leiding van neemt, lijkt mij pas aan de orde te moeten komen als we het erover eens zijn dat zulk een vereniging er komt en dat we die massaal willen ondersteunen.

Noten

  1. Focus: we houden dit pleidooi vanuit de ervaring van vijfentwintig jaar leraarschap Nederlands-Engels-Duits, vanuit een zevenjarige ervaring met diocesane inspectie, vanuit drie jaar ervaring met pedagogische begeleiding en vanuit heel wat gesprekken met vakgroepen. Bovendien spreken we vanuit vier jaar ervaring als hoofd sectie Nederlands UFSIA; tenslotte ook als lid van de VVKSO-leerplancommissie Nederlands, 3e graad.

  2. M. van Bavel, Wie is er bang voor een preek voor de eigen parochie? in Spiegel, 11-2 (1993), blz. 112.

  3. Een lezing houdt beperkingen in. Misschien was een paneldiscussie beter geweest. Ik heb gekozen voor de presentatie van een aantal stellingen niet discussie achteraf : iemand moet de kat de bel aanbinden.

  4. Het HIVA noemt dit 'gecorrigeerd lesuur'. De commentaar luidt: 'Een lesuur in onderwijs telt 50 minuten. Zo'n les vergt natuurlijk heel wat meer werk : voorbereidingen, nawerk, overleg, vorming, enz. Beperken we ons tot de eerste twee dan kunnen we vaststellen dat elk lesuur gemiddeld zo'n 95 minuten arbeid vergt. Dit cijfer is gebaseerd op volgende berekening: lesgeven + voorbereiden + nawerk * 50 = gecorrigeerd lesuur'. (In : Leerkracht een luxe job ? blz. 22.)

  5. Joris Gerits, Het Stiefmoedertaalonderricht, in Ons Erfdeel, 30-3, mei-juni 1987, blz. 347-351.

Recognized HTML document

34   Mark van Bavel

Literatuur

Ad 1 Inventaris van domeinen

   1.1   Taakbelasting Vlaanderen

Algemene Pedagogische Reglementering voor het Secundair Onderwijs SO/'89, 1 september 1991 (van toepassing vanaf het schooljaar 1991/'92, progressief met de invoering van de structuur SO/'89). Mededeling van het Comité van de Hoofdinspecteurs van het VVKSO.

Mark Van Bavel, Het leerplan Nederlands NVKSO vraagt om vakgroepwerking, in: Conferentieverslag HSN 6 1992, blz. 3-13; eveneens in: Werkblad voor Nederlandse didactiek, 21-2, UFSIA, blz. 7-14.

Mark Van Bavel, Leerplan Nederlands 3de graad, Accenten en hun gevolgen, in: Informatie vernieuwing onderwijs (IVO), nr. 51 (15e jg., april, mei, juni 1993).

Joris Gerits, Het stiefmoedertaalonderricht in Vlaanderen, in: Ons Erfdeel, 30-3, mei-juni 1987, blz. 347-351.

Bart Van Hooreweghe, Leerkracht, een luxe job ? Tijdsbesteding van leerkrachten in het secundair onderwijs, Hoger Instituut van de Arbeid, KU Leuven, Leuven 1991.

Bart Van Hooreweghe, Leerkracht: een luxe job ? Jobevaluatie bij leerkrachten secundair onderwijs, HIVA, KU Leuven, Leuven 1991.

Gino Leroy, Rita Rymenans & Frans Daems, Geletterdheid op achttien jaar: Peiling naar de lees- en schrijfvaardigheid bij het einde van het secundair onderwijs, De kwaliteit van het moedertaalonderwijs, Eindrapport in opdracht van FCFO op ministerieel initiatief, UIA, Departement Didactiek en Kritiek, 1 september 1991.

Marc Maes, Rapport Taakbelasting, verslag op de VLENEGO-studiedag van 3 mei 1993.

Marianne Van Scherpenzeel (red.), Het Nederlands in het onderwijs, Handelingen van het Vijfde Taalcongres van de Vereniging Algemeen Nederlands, Brussel, 21 november 1992, Vereniging Algemeen Nederlands (VAN), Mechelen 1994.

Voorts zijn geraadpleegd de lessentabellen type 1, type 2 en eenheidsstructuur, evenals de VVKSO-leerplannen Nederlands le (1989), 2e (1990) en 3e graad (1992), uitgegeven door Licap, Brussel. Verder: bijdragen in De Standaard (1 september 1994) en in De Morgen (10 september 1994).

   1.2   Taakbelasting Nederland

N.N. Taakbelasting docent Nederlands op HSN '93, in Levende Talen, 484, nov. 1993, blz. 552. Verslag bijeenkomst Commissie Taakbelasting Levende Talen, 17 februari 1994. Ru Klein, Veldaanvragen Nederlands, in: Levende Talen 490, mei 1994, blz. 329.

   1.3   Eindtermen

Eindtermen, bevraging, standpunten begeleiding en VVKSO-leerplancommissie, interne documenten, voorjaar 1994.

Recognized HTML document

Pleidooi voor een Vlaamse Beroepsvereniging   35

   1.4   Spelling

VVL, Over de spelling van de bastaardwoorden in het Nederlands, bijlage bij V.V.L.-Ideeën, 25-4, maart-april, Antwerpen 1994.

Marc Maes, Visie op spelling, document van VLENEGO, voorjaar 1994.

   1.5   Lerarenambt en lerarenopleiding Vlaanderen

L. Van den Bossche, Het lerarenambt in een nieuw perspectief, discussienota, oktober 1993.

J. Perqui en R. Beirnaert, Advies betreffende de lerarenopleiding, VLOR, 16 maart 1993 (AR/PDL/ADV/005).

   1.6   Lerarenambt en lerarenopleiding Nederland

Voor Nederland zijn behalve Het schoolblad, 3 april 1993, 15 mei 1993, 29 mei 1993, 29 september 1993, 7 mei 1994 en Levende Talen, 480, mei 1993 ook nog geraadpleegd:

N.N., Een beroep met perspectief De toekomst van het leraarschap, Adviesrapport, Educatieve
Partners BV, Culemborg 1993 (verkrijgbaar bij het DOP, Postbus 1366, 2302 Leiden).

N.N., Scharnier tussen basisvorming en hoger onderwijs, Stuurgroep Profiel Tweede Fase Voortgezet Onderwijs, Den Haag 1993.

N.N., Vitaal leiderschap, Beleidsreactie n.a.v. het rapport 'Een beroep met perspectief' van de Commissie Toekomst Leraarschap, najaar 1993.

Ad 2 Strategie

Mark Van Bavel, Wie is bang voor een preek voor de eigen parochie? in Spiegel, 11-2 (1993), blz. 105-114.

Van onbegrensd belang, de staat van het onderwijs Nederlands in Nederland en Vlaanderen, Nederlandse Taalunie, Voorzetten 37, 1992.

Ad 3 Aanbevelingen

Voor de aanbevelingen is gebruik gemaakt van Van Hooreweghe 1991 (beide rapporten), Voorzet 37 van de Nederlandse Taalunie, bijdragen in Nederlands van nu 1992 en uit de paneldiscussie Levende Talen op de HSN-conferentie te Diemen in 1993.

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
onderwijsbeleid
land
Belgiƫ

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

8ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1994