Mazze van Hoboken & Mirjam Tuinder · 9de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1995 · pagina 141 - 150
TAALBELEID IN DE PRAKTIJK VAN EEN BREDASE MBO-SCHOOL
Mazze van Hoboken en Mirjam Tuinder
1. INLEIDING DOOR MAllE VAN HOBOKEN
Praten over taalbeleid is praten over doelgroepenbeleid: beleid dat gemaakt wordt om de onderwijsachterstand van bepaalde doelgroepen te verkleinen, en daarmee hun maatschappelijk perspectief te vergroten. Als we het Beroepsonderwijs ècht toegankelijk willen maken voor deze doelgroepen, dan moet taalbeleid structureel onderdeel uitmaken van dat doelgroepenbeleid en dus van de algemene kwaliteitszorg van ons onderwijs.
Ik ga u eerst iets vertellen over hoe we dat doelgroepenbeleid op het Spectrum-College in de jaren vorm hebben gegeven. Vervolgens vertel ik iets over het Taalproject, en over hoe dat past in dat doelgroepenbeleid.
Het onderwijs heeft - en dat staat nog eens expliciet in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs - de verantwoordelijkheid om voorwaarden te scheppen voor optimale toegankelijkheid van opleidingen, óók voor de deelnemers die vanuit een áchterstandspositie streven naar maatschappelijke participatie, namelijk doelgroepen met een onderwijsachterstand, die in een kansarme en relatief kwetsbare positie verkeren. Doelgroepen waarvoor aanvullende activiteiten noodzakelijk zijn, of waarvoor aangepaste scholing gewenst is.
Het Spectrum-College Breda (7000 leerlingen) doet, zoals zoveel scholen voor het beroepsonderwijs, al jaren aan doelgroepenbeleid: emancipatie-projecten voor meisjes en herintredende vrouwen, voor gehandicapten en voor allochtonen. In de zestien jaren
141
Het Schoolvak Nederlands
dat ik daar nu werk als lerares Nederlands 'met bijzondere taken', schreef ik daar met collega's beleidsnotities over, coördineerde ik daar werkgroepen voor en initieerden we inhoudelijke ontwikkelingen ten behoeve van emancipatorisch onderwijs. In die zestien jaren verdwenen de notities in bureauladen als de projectgelden op waren; verdween de opgebouwde deskundigheid met de collega-werkgroepleden die carrières buiten de schoolpoorten voortzetten of anderszins verdwenen. Van verankering van beleid in de organisatie van de school was geen sprake. Het doelgroepenbeleid van die jaren was te veel afhankelijk gemaakt van incidentele en versnipperde geldschieterij van de overheid, en van die paar enthousiaste mensen, op dat moment, op die opleiding bij elkaar. Dit is trouwens geen Spectrum-College-verhaal meer, maar een landelijk verhaal. Ook de overheid erkent dit, in de memorie van toelichting bij de begroting voor het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen voor het jaar 1992.
De noodzaak echter om aandacht te blijven besteden aan de kansarme doelgroepen, is er de laatste tijd niet minder op geworden. Ook het SCB wordt meer en meer geconfronteerd met allochtone leerlingen en met autochtone leerlingen die, drempelloos ingestroomd, problemen hebben met het begrijpen van de lesstof en daardoor voortijdig afhaken. Met name in de Korte Vakopleidingen en de Primaire opleidingen Leerlingwezen is de voortijdige uitval groot.
Leerlingen worden geconfronteerd met lesstof, bijeengebracht in modulen die ze in hun eigen tempo moeten doorwerken. Leerkrachten zien zich geconfronteerd met 25-30 leerlingen in een klas, werkend op evenzoveel niveaus. Klassikaal kan hij nog maar weinig. Druk bezig met te administreren wie waaraan werkt, en heen en weer rennend om individuele brandjes te blussen. Zelfstandig werken, in eigen tempo, op je eigen niveau, is het devies. In een aangepaste kwalificatie-structuur, waarin iedere leerling zijn weg kan vinden.
Behalve als je niet past in het profiel van de autochtone 16-jarige leerling die de eerste fase Voortgezet Onderwijs vrijwel probleemloos doorliep, die weet wat hij wil en daarbij ondersteund wordt door het thuisfront. Als je niet past in dat profiel, b.v. omdat je nóg minder perspectief hebt op de arbeidsmarkt, de arbeidsmarkt waar de waarde van een diploma zo hoog wordt ingeschat; terwijl je moet leren in een taal, m.n. instructie-taal en vaktaal, die je niet begrijpt; als je niet weet of je op de voor jou
142
Taalbeleid in de praktijk van een Bredase mbo-school
juiste weg zit in die kwalificatiestructuur; als je past in zó'n profiel, dan is de kans groot dat je uit de bocht vliegt.
Die aangepaste kwalificatiestructuur, waarin iedere leerling kan halen wat er voor hem te halen valt - zelfs ónder niveau Primair Leerlingwezen - is bedacht door het ministerie. Maar dat bedacht meer: het bedacht dat het nu wel zó goed geregeld was, dat de verantwoordelijkheid voor gekwalificeerde uitstroom gedelegeerd kon worden naar de scholen zelf. Afrekenen op rendement van je eigen onderwijsactiviteiten. Letterlijk afrekenen. Doelgroepenbeleid, dus. Dat zag het ministerie ook, en het nam z'n maatregelen. Over één daarvan moet ik iets meer vertellen: over het Besluit Vormingswerk.
Het Vormingswerk wordt hierin omgevormd van een aparte werksoort tot een complementaire voorziening met een ondersteunend aanbod voor het Beroepsonderwijs. Een belangrijke taak voor dit Vormingswerk 'nieuwe stijl' is nu, en ik citeer uit de WEB:
Einde citaat. Het Vormingswerk wordt daarmee een structurele voorziening ten behoeve van het voorkomen van voortijdige uitval en het verhogen van rendement in de laagste opleidingen: die opleidingen waarin leerlingen werken aan een startkwalificatie: niveau Primair Leerlingwezen.
Binnen het SCB hebben we de beschikking over Vormingswerk. En we zijn ermee aan de slag gegaan. Een soort structureel doelgroepenbeleid in plaats van specifiek doelgroepenbeleid, waarin geïsoleerd gewerkt werd aan projecten van tijdelijke aard, en waarmee consolidatie van de opbrengsten ervan beperkt of niet plaatsvond.
Ik had het al over de doelgroep die niet past in het profiel van de succesvolle leerling: de leerling die niet weet of hij op de juiste leerweg zit, die problemen heeft met het begrijpen van de taal die op school gebruikt wordt, die zelfstandig lesstof moet verwerken
143
Het Schoolvak Nederlands
die hij niet begrijpt, met de druk om te slagen want anders is de kans op werk wel héél klein. Voor die leerlingen werken we, onder andere vanuit de complementaire inzet van het Vormingswerk, aan een aantal voorzieningen die structureel ingebed zijn of worden in de organisatie van het SCB.
Ik wil er graag een aantal noemen:
-
we zijn bezig met de ontwikkeling van een verdiepte intake: een mogelijkheid voor een tweede, grondiger intake dan de eerste, als een soort vangnet onder de eerste;
-
we hebben een netwerk van remediale begeleiders op zowel cognitieve gebieden als taal en rekenen, als op sociaal-emotionele gebieden zoals assertiviteitstrainingen;
onder begeleiding van LOVWJ (Landelijke Organisatie voor Vormingswerk Werkende Jongeren), hebben we toetsen en testen aangeschaft, en deze een plaats gegeven in het totale leerproces. Ze worden nu op één afdeling ingezet in een diagnose-periode voor iedere nieuwe leerling; afhankelijk van resultaat wordt al of niet het remediale circuit in werking gesteld, waarin alleen díe lesstof wordt behandeld die relevant is voor het volgen van de beroepsopleiding;
ik kreeg de opdracht een notitie te schrijven over de plaats en mogelijkheden van NT2-onderwijs op onze school. Deze is inmiddels door de directie bekrachtigd;
-
door het Regionaal Educatief Centrum is in een korte training een aantal docenten Nederlands geschoold in het geven van NT2, en met name op taal als informatiedrager: instructietaal en vaktaal: leren ín een tweede taal;
ik volgde, een uitgebreide cursus van de KUB over NT2-onderwijs: leren van een tweede taal;
-
Het project 'Taalbeleid in het cbo/mbo' heeft in dit totaal een functie gekregen.
Dit project is opgezet door Het Projectbureau Rotterdam. Het heeft de bedoeling een landelijk overdraagbaar instrument te ontwikkelen waarmee scholen hun eigen taalbeleid vorm kunnen geven. Aan het SCB is gevraagd om als proefschool in die ontwikkelingsfase mee te draaien.
Het is een project van nu nog bijna drie schooljaren, waarin voor ons centraal staat .dat taal het middel is waarmee kennis wordt overgedragen en houding en vaardigheden aangeleerd worden. We maken daarbij onderscheid in het leren van een taal, en het leren ín die taal. Wij houden ons bezig met het laatste.
144
Taalbeleid in de praktijk van een Bredase mbo-school
Het project Taalbeleid in het cbo/mbo heeft tot doel leerkrachten bewust gebruik te laten maken van die taal. De taal die je als leerkracht gebruikt wordt daarmee een didactisch hulpmiddel: de vakleerkracht gebruikt de taal als informatiedrager in zijn lesgevende taak, de leerkracht Nederlands/NT2 bij het ondersteunen van leerlingen met taalproblemen. Ondersteuning die erop gericht is leerlingen strategieën aan te leren waarmee ze de moeilijke vakspecifieke taal van de lesstof te lijf kunnen gaan. Uiteindelijk zal het de búndeling van die twee krachten zijn, die ervoor zorgt dat taalzwakke leerlingen, autochtoon en allochtoon, die strategieën ook effectief kunnen gebruiken. Alleen de vakleerkracht kan aangeven met welke taalproblemen leerlingen te maken hebben. De leerkracht Nederlands leert hen aan hoe ze die problemen te lijf kunnen gaan. De vakleerkracht kent die strategieën en stimuleert de leerlingen die ook te gebruiken.
We hebben voor dit project een stuurgroep en een werkgroep. Het installeren van een stuurgroep is noodzakelijk om verankering in de schoolorganisatie te waarborgen. Hij wordt bemand door directieleden, de taalcoördinator van het SCB en de projectleidster van Het Projectbureau. Ze bewaken ook de voortgang, die overigens formeel ook bewaakt wordt doc, het ondertekenen van een contract waarin de verplichtingen van de school en van Het Projectbureau zijn vastgelegd.
De werkgroep bestaat uit een vakleerkracht, een leerkracht Nederlands, een trajectbegeleider, de coördinator leerlingbegeleiding, een lid van het management en de taalcoördinator. De werkgroep draait onder begeleiding van Het Projectbureau, en is nu nog verbonden aan één afdeling binnen school, de afdeling Werktuigbouw, en daarbinnen aan de opleidingen Metaal in KVO en Primair Leerlingwezen. We zijn in die werkgroep begonnen met het stellen van een diagnose: hoe wordt er op onze opleidingen tegen taalonderwijs aangekeken? Aan welke randvoorwaarden voor het maken van taalbeleid wordt al voldaan? Hoe is het inhoudelijk gesteld met taalbeleid? Is er b.v. al nevenschakeling NT2? Doen we aan projecten mee die al draaien op school en die raakvlakken vertonen met ons taalbeleid?
We hebben ook iedere keer de gewenste situatie moeten formuleren. Vanuit bovenstaande eerste fase is nu een Plan van Aanpak gedestilleerd: Hoe organiseren we: ons de komende drie jaar? Welke taken liggen er, en wie moet die gaan uitvoeren? Welke stappen gaan we nemen? Welke producten willen we gaan maken?
145
Het Schoolvak Nederlands
Stap voor stap gaan we in de tijd die ons rest dat Plan van Aanpak, dat activiteitenplan, uitvoeren. Hierbij is samenwerking met de collega-leerkrachten die niet in de werkgroep zitten, maar wel lesgeven aan de genoemde opleidingen Metaal, onontbeerlijk. En niet altijd even gemakkelijk. De werkgroepleden zijn op basis van affiniteit en deskundigheid aan het werk gegaan. Tijdens de diagnose-fase is onze visie verder ontwikkeld. Buiten de werkgroep moet Taalbeleid uitgelegd en het nut ervan verdedigd worden. Taalbeleid betekent voor collega's buiten de werkgroep extra belasting en, nu nog, vage belasting. Het zijn roerige tijden in onderwijsland, en wéér iets nieuws is niet altijd welkom. We zullen ons moeten bewijzen; met producten en werkwijzen moeten komen waardoor verhoging van rendement zichtbaar wordt. Met producten en werkwijzen die kwaliteitsverbetering van ons onderwijs zichtbaar maken. Die ervoor zorgen dat ook de leerlingen met een maatschappelijke achterstandspositie, dat de taalzwakke leerlingen wèl gaan passen in het succesprofiel. Die ervoor zorgen dat er meer leerlingen mèt een diploma de school verlaten, zodat ze inderdaad meer kansen hebben op een plaatsje in de arbeidsmarkt.
En we hebben het tij mee: we hebben de maatschappelijke ontwikkeling en de wet mee, en we hebben ons eigen enthousiasme. We hebben de steun van de directie en de steun van Het Projectbureau. En hopelijk gebeurt het dan nooit meer dat die collega van de afdeling Elektro tegen me zegt: 'Aardige jongens hoor, maar je krijgt er geen hoogte van. Bij de intake heb ik niks gemerkt. Ze praten goed Nederlands, maar lezen kunnen ze niet. De een na de ander moet ik terugsturen naar de Basiseducatie. Laten ze die jongens daar maar eerst fatsoenlijk Nederlands leren, dan leren wij ze later het vak wel'.
2. INLEIDING DOOR MIRJAM TUINDER
Taalbeleid, wat is dat nu eigenlijk? Steeds vaker wordt de term gebruikt, maar wat betekent het precies. De eerste keer dat je een dergelijk woord ziet, kun je erover heen lezen: op dezelfde manier als je een Engels of Franse tekst leest met daarin een onbekend woord. Misschien is het niet zo belangrijk, en dan sla je het gewoon over. Op de middelbare school las ik ooit het boek 'The citadel' zonder te weten wat een citadel is. Dat was echter niet van belang voor het begrijpen van het boek, dus dat sloeg ik gevoeglijk over. Met als gevolg dat ik het nu nog niet precies
146
Taalbeleid in de praktijk van een Bredase mbo-school
weet, maar dit terzijde. Degenen die bij deze workshop zitten, hebben echter gekozen voor 'Taalbeleid in theorie en praktijk' . Dan kun je niet meer veronderstellen dat het woord 'taalbeleid' onbelangrijk is, dus dan probeer je de betekenis, te achterhalen. Als 'deskundige gebruikers' van het Nederlands staan ons een aantal strategieën ter beschikking om erachter te komen wat het betekent.
-
Kijk naar het woord: herken je daar onderdelen van?
-
Kijk naar de zinnen om het woord heen: geven die een aanwijzing over de betekenis?
-
Vraag de betekenis aan iemand die het weet.
Ongetwijfeld zijn er nog meer manieren maar dit lijkt me voorlopig voldoende om de betekenis van taalbeleid te achterhalen. Eerst kijken we dus naar het woord zelf. Taal-beleid. Een samengesteld woord. Beleid kennen we, dat heeft iets te maken met visie, met structureel, met vastleggen en laten zien waar je voor staat. Taal, dat kennen we ook. Dat zal wel over Nederlands gaan. Dus taalbeleid betekent waarschijnlijk iets met een visie op Nederlands, die wordt vastgelegd in een plan.
De tweede strategie levert ook veel informatie op. In het verhaal van Mazze heeft u net al gehoord over leerlingen die niet aan een standaardprofiel voldoen. Leerlingen die problemen hebben met het begrijpen van de taal die gebruikt wordt op school. U heeft gehoord over leren in .een tweede taal en leren van een tweede taal. Steeds komt het woord taal voor, en wel in relatie tot instructie-taal en vaktaal. En u heeft gehoord over doelgroepenbeleid. Dat heeft iets te maken met het afstemmen van het onderwijs op de aanwezigheid van speciale doelgroepen. Kijken we nu nog een keer naar taalbeleid, dan komen we tot de volgende (waarschijnlijke) betekenisomschrijving: taalbeleid heeft te maken met (problemen met) schooltaal, met een visie op het onderwijs aan doelgroepen, met het afstemmen van het onderwijs op de leerlingen in plaats van omgekeerd en met het vastleggen van de gekozen oplossingen.
Nu kan nog de derde strategie toegepast worden, voor degenen die het graag nog een keer willen horen (en herhaling is een van de beste manieren om de betekenis van een woord te laten beklijven!): vraag het aan iemand die het weet. De kans is groot dat ik, die hier sta om een workshop te geven over taalbeleid, inderdaad de betekenis van dat woord ken. Hoewel ik zelf liever spreek van `een betekenis', omdat vijf verschillende deskundigen waar-
147
Het Schoolvak Nederlands
schijnlijk vijf verschillende antwoorden geven. Daarom zeg ik: onder taalbeleid verstaan wij het aanbrengen van samenhang in de specifieke maatregelen die op een school getroffen worden op het gebied van taal.
Het lijkt me dat u nu voldoende gehoord heeft over de betekenis van het woord taalbeleid. U bent nu toe aan de inhoud: wat voor soort maatregelen? U wil nu iets praktisch horen waar u zelf iets aan heeft. Ik vertel u dit om u te laten zien dat u (vaak onbewust) allerlei strategieën toepast op wat u leest, op wat u hoort, kortom, op de taal die u bereikt. U kiest voor deze workshop op grond van een bepaalde notie van de betekenis van `taalbeleid', u verwacht daarbij een verhaal over de theorie daarvan (nouja, dat moet dan maar) en over de praktijk (aha, dat kan interessant zijn voor mijn school). U luistert naar mijn verhaal over de betekenis van het woord en laat dat voor een deel langs u heen gaan tot u iets hoort waar u wel in geïnteresseerd bent. U bepaalt voor uzelf een duidelijk luisterdoel. Dat is één van de verschillen met de cursisten waar we het over hebben: ze zijn vaak niet gewend voor zichzelf een luister- of leesdoel te bepalen en kunnen dat soms ook niet. Daardoor wordt de lesstof die ze moeten doorworstelen tot één grote brij. Hoe haal je daaruit wat voor jou relevant is, hoe bepaal je wat je uit die hele brij moet leren. Voor veel cursisten zit er nog een extra addertje onder het gras: ze zijn vaak heel `spreekvaardig': ze weten zich mondeling uitstekend te redden, zo op het eerste gehoor. Daardoor zijn veel docenten zich in eerste instantie niet eens bewust van het feit dat die leerling wel degelijk een taalprobleem kan hebben. Want de spreekvaardigheid die de leerlingen hebben, ligt op het gebied van de Dagelijkse Algemene Taalvaardigheid. Dat wil zeggen, met betrekking tot spreekvaardigheid in de dagelijkse omgang, over gewone onderwerpen, is er geen enkel probleem. De taal zoals die gebruikt wordt in leerboeken, de schooltaal' of ook wel de Cognitief Abstracte Taalvaardigheid, daar wil het nog wel eens aan ontbreken. En dat is nu precies waar tijdens de schoolcarrière een beroep op wordt gedaan. Op het vermogen om uit een tekst de belangrijkste informatie op te pikken zonder die woord voor woord te hoeven lezen. Op het vermogen om in een mondeling of schriftelijk verslag bondig weer te geven wat er gebeurd is, wat het probleem daarbij was en tot welke oplossing is overgegaan. Op het vermogen aan te geven wat je niet begrijpt, en misschien zelfs waarom niet. Als leerlingen dergelijke vaardigheden niet beheersen, maar anderzijds wel de indruk wekken (door hun 'grote mond' bijvoorbeeld) dat ze de situatie meester zijn, is de docent zich vaak niet eens bewust van het feit dat er een probleem ligt op taalgebied.
148
Taalbeleid in de praktijk van een Bredase mbo-school
Die docent heeft, zoals we net gehoord hebben, zijn handen vol aan het beantwoorden van soms steeds weer dezelfde vragen, en heeft vaak ook geen mogelijkheden om de leerlingen te helpen als hij wel de problemen onderkent. En zelfs als hij er wel aan tegemoet kan komen, zitten de leerlingen in de volgende les weer met hetzelfde probleem. Want ook het toepassen van wat je bij het ene vak geleerd hebt op een ander vak, is een vaardigheid die deze leerlingen zelden beheersen. En daar komen we terug bij het taalbeleid: het aanbrengen van samenhang in specifieke maatregelen. Maatregelen om ervoor te zorgen dat de leerling wèl raad weet met al die teksten. Maatregelen om ervoor te zorgen dat de docent meer kan doen dan brandjes blussen. En dat structureel en in samenhang.
Concreet betekent dit dat er bijvoorbeeld binnen het kader van taalbeleid (na het stellen van de diagnose, het bepalen van de prioriteiten voor de afdeling waar de werkgroep werkzaam is en het opstellen van een plan om die prioriteiten aan te pakken) gewerkt kan worden aan de volgende onderwerpen:
-
toetsselectie (bijvoorbeeld ten behoeve van intake): welke toetsen zijn er, welke vaardigheden (taal- of rekenvaardigheden maar ook studie- of sociale vaardigheden) moeten leerlingen beheersen om deze opleiding met succes te kunnen afronden, waar kunnen we een adequaat programma op bieden bij gebleken hiaten etc. etc.;
-
toetsontwikkeling: wat willen we de cursisten vragen, hoe formuleren we de vraag zo dat dat inderdaad gebeurt, hoe maken we afleiders bij mc-vragen die niet de leesvaardigheid van de cursist toetsen maar de kennis etc. etc.;
-
huiswerk: op welke wijze geven docenten huiswerk op (bestudeer, lees, bekijk, werk door...), wat bedoelen ze ermee, hoe maken we dat eenduidig zodat de leerlingen weten wat er van ze gevraagd wordt...;
-
nascholing: wat zijn schoolse taalvaardigheden, wat is vaktaal en wie moet dat onderwijzen, op welke manier kan een docent differentiëren binnen de mogelijkheden die hij heeft, hoe kan transfer van vaardigheden tot stand komen;
-
samenwerking tussen docenten Nederlands en vakdocenten: wat is het belang van samenwerking, hoe kan dit organisatorisch vorm krijgen, waarover wordt overlegd, door wie precies.
Op ieder van de gekozen onderwerpen wordt met de werkgroep uitgebreid ingegaan. Soms betreft het organisatorische onderwerpen, soms gaat het om inhoudelijk zaken. Wat belangrijk is, is dat
149
Het Schoolvak Nederlands
er in een werkgroep, met deskundigheden uit verschillende hoeken, samen gewerkt wordt aan een oplossing die voor de school werkbaar is, voor de knelpunten die uit de diagnose naar voren zijn gekomen. Deze oplossing wordt met directe collega's besproken en eerst op kleine, maar vervolgens op steeds grotere schaal, uitgeprobeerd en vastgelegd.
Vooral dit laatste is belangrijk: er kan pas sprake zijn van taalbeleid als gekozen oplossingen en maatregelen niet beperkt blijven tot die ene enthousiaste docent, tot de projectgelden op zijn. Daarom gaat het in het project taalbeleid ook om een mentaliteitsverandering op de school. Niet alleen de leerling, maar ook de docent; niet alleen de docent nevenschakeling maar ook de docent Nederlands; niet alleen de docent ondersteunende vakken maar ook de docent theorie- en praktijkvakken; niet alleen de docenten maar ook de directie is verantwoordelijk voor het behalen van de startkwalificatie door de leerling. Uiteraard is deze gedeelde verantwoordelijkheid niets nieuws: het is altijd de verantwoordelijkheid van school geweest om samen met de leerling te komen tot een optimaal resultaat. Nieuw is dat in dit project deze verantwoordelijkheid heel concreet wordt toegespitst op de didactiek en de samenwerking op het gebied van (schoolse) taalvaardigheden. Ik hoop dat ons verhaal en uw eigen bijdrage aan deze workshop u heeft kunnen overtuigen van het belang daarvan.
150