Een wereld vol tekens

Rudi Wuyts  ·  10de Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  1996  ·  pagina 395 - 402

EEN WERELD VOL TEKENS

Rudi Wuyts

1 FICTIE EN BEELD

Tijdens het laatste decennium hebben er zich in het literatuuronderwijs nogal drastische veranderingen afgespeeld. Daarbij is de waarde van de audiovisuele cultuur in dit fictie-onderwijs toegenomen.

In Nederland staat nu bijvoorbeeld expliciet in de leerplannen dat fictie-onderwijs zowel visuele als literaire fictie aan bod moet laten komen. In Vlaanderen vind je in de leerplannen dat dramatiek 'opvoeringsanalytisch' gericht behandeld moet worden; men merkt dat leraars vaker video-opnames gebruiken in de klas; men hoort ook wel eens spreken van een 'vijfde vaardigheid', namelijk de kijkvaardigheid van leerlingen, die ontwikkeld moet worden.

Leerlingen leven inderdaad in een sterk audiovisuele wereld, die hen én overvalt én geweldig aanspreekt, een audiovisuele wereld die meer bevat dan zij (of wij als leraars) vermoeden aan mogelijkheden in lessen. Vandaar een terechte evolutie naar het gebruikmaken van audiovisuele elementen in de lessen Nederlands bij allerlei facetten van het vak. Deze bijdrage wil een didactische kans en enkele moeilijkheden naar voren brengen.

2 EEN UITGANGSPUNT

Bij het gebruikmaken van de audiovisuele wereld kunnen andere accenten gelegd worden dan tot nu toe het geval was. Een van de doelstellingen die ik wil realiseren, is dat leerlingen zich bewust worden van de ontstellende hoeveelheid tekens (en hun interpretatie) in hun eigen wereld. Ik wil proberen hen zowel een bewustzijn mee te geven van die aanwezigheid van die tekens in hun wereld als een vaardigheid in het omgaan met die tekens.

Als dat (gedeeltelijk) lukt, zullen leerlingen ook tekens in een ander verband, zoals de literatuur, willen zien en krijg je dus (literair) competentere leerlingen. Literaire competentie houdt namelijk vaak ook de bereidheid en de kunde in de tekst als een 'tekensysteem' te zien.

Als dat (gedeeltelijk) lukt, ontstaat er een wisselwerking tussen de (lessen) literatuur en de ruimere wereld waarin leerlingen leven, deze keer niet op het sociale of emotionele vlak, maar in een (abstractere) houding om met de

396   Rudi Wuyts

wereld om te gaan. Zij kunnen dan de wereld en de literatuur (of ruimer de kunst) zien als een wereld van tekens.

3 DE PRAKTIJK

Bij het uitwerken van dit uitgangspunt vertrek ik altijd vanuit de leefwereld van de leerlingen en ik neem een aspect dat aan de ene kant propvol tekens zit (die zij gemakkelijk kunnen begrijpen), maar dat aan de andere kant niet te evident is als tekensysteem. Zo ben ik al dikwijls begonnen met kleding en mode. Het is een onderwerp dat hen nogal bezighoudt, de modewereld zit propvol tekens,... en het levert interessant visueel materiaal op.

3.1 Een opwarmer

Een interessant begin is een klasgesprek over hun kledij of de mode die 'in' is. Enkele mogelijke vragen (telkens aan te passen aan de kledij van leerlingen of van de tv-wereld) bij een dergelijk gesprek:

Kan iemand mij uitleggen hoe ik het verschil kan zien tussen een 'houser' en een 'hardrocker'?

  •   Waarom dragen meisjes van die erg hoge en brede hakken?

  •   Betekent het iets als iemand veel zwarte kleren draagt? Betekende dat vroeger iets? Was dat altijd hetzelfde?

  •   Wat voor persoon ben ik (als leraar) als je op mijn kledij let?

Het is duidelijk dat de vragen niet te algemeen mogen zijn; ze zijn zo gericht dat eigenlijk elke keer gevraagd wordt naar de tekenwaarde van bepaalde kledij in hun leefwereld. De antwoorden zijn erg relevant; leerlingen kennen de betekenis van allerlei tekens in kledij meestal heel goed (en veel beter dan de leraar).

3.2 Mode in beeld

Een volgende stap is het tonen (liefst met kleurtransparanten) van enkele modefoto's van nu en van vroeger. Je vindt die in allerlei boeken over kledij en mode (zie literatuurlijst). Vaak staat er in die boeken uitgelegd wat de betekenis van de kledingstukken is (voor leraars die er absoluut niets van kennen).(1)

Je toont leerlingen de kledingstukken en vraagt hen ze te beschrijven en ze te interpreteren (weer het best via gerichte vragen). Die fase van heel goed kijken en beschrijven is nuttig en nodig. Vaak ervaren leerlingen dat ze met één oogopslag toch niet alles gezien hebben, net zoals ze bij literatuur met één lezing ook niet alles opgemerkt hebben.

EEN WERELD VOL TEKENS   397

Interessante elementen om aan te reiken, zijn:

  •   het verschil of het wegwerken van het verschil tussen mannen- en vrouwenkledij;

  •   een historische dimensie (bijvoorbeeld Laura Ashley - punk - hippies - ...);

  •   een hergebruik of recuperatie van straatkledij (vaak anti-establishment) in de haute couture (een establishmentgegeven);

  •   de band tussen kunstvormen en kledij.

3.3 Een theoretisch kader

Bij wat sterker intellectueel geïnteresseerde klassen probeer ik vanuit de mode verder te geraken tot een theoretisch gedeelte. Hiervoor neem ik (een deel van) de visie op 'het teken' van C.S. Peirce, de Amerikaanse semioticus (18391914). Hij meent dat er verschillende mogelijke tekens zijn. De meest relevante indeling (voor leerlingen) is er een in drie types:

  1. Er zijn qualisigns, dat wil zeggen tekens die dat zijn op grond van een eigenschap. Een voorbeeld is 'rood'. Rood kan een teken worden, maar moet concrete gestalte krijgen (bijvoorbeeld op een vlag, op een verkeersbord, op een roos,...) om een specifieke betekenis te krijgen. Een qualisign is dus eigenlijk nog geen teken maar wordt dat in combinatie met... Hieruit blijkt eigenlijk dat wij leven in een wereld met een enorme potentie aan tekens.

  2. Er zijn sinsigns, dat wil zeggen tekens die dat zijn op grond van hun voorkomen in de werkelijkheid. Alle individuele (dus niet gelegaliseerde) uitingen kunnen sinsigns zijn. Een voorbeeld is het kuchje of de lach waaraan je iemand herkent.

  3. Er zijn legisigns, dat wil zeggen tekens die dat zijn op grond van een algemeen geldende regel, een code. Verkeerstekens zijn legisigns, of het schudden van een hand bij een begroeting. Om het teken te begrijpen moet je de code kennen.

Je kan hier gemakkelijk (kort) allerlei oefeningen aan toevoegen waarin leerlingen zelf op zoek gaan naar voorbeelden van de drie categorieën of bepaalde tekens in een van de drie groepen plaatsen of...

Met deze theoretische duiding kun je in de les ook naar de mode terugkeren. Je kan de leerlingen vragen (ongetwijfeld een moeilijke opdracht) kleding en mode te bespreken vanuit de driedeling van Peirce. Alles wat met kleding te maken heeft, is een qualisign: de lengte, de kleur, het soort stof, de hoeveelheid stof,... Op een bepaald moment kan een soort lengte/stof/kleur/... een erg individuele betekenis krijgen, maar dat is niet interessant voor de mode als verschijnsel en als industrie. Veel vaker krijgt (binnen een modeseizoen, een

398   Rudi Wuyts

beperkte groep,...) een bepaalde stof, kleur,... een betekenis via een onuitgesproken code, die velen — en zeker die van de beperkte groep — wel begrijpen, en ontstaan er legisigns.

Wie op dit fenomeen nog verder wil doorgaan, kan de moeilijke tekst van Baudrillard over de tekentaal van de mode met de leerlingen doornemen (zie bijlage). Baudrillard geeft heel relevante informatie over hoe het fenomeen mode werkt en hoe mode eigenlijk niets met schoonheid te maken heeft. Het taalgebruik van de schrijver is echter nogal abstract en vraagt een indringende lectuur.

3.4 Van tekens uit de mode naar (bijvoorbeeld) een theateropvoering

Wanneer leerlingen in hun eigen wereld gemerkt hebben hoe ze daar met een tekentaal omgaan, kun je als leraar makkelijk de stap zetten naar een sterker literaire wereld als die van het theater. Bij een opvoeringsanalyse wordt van leerlingen gevraagd dat ze bewuster de tekens die ze aangereikt krijgen, waarnemen en interpreteren.

Hoe je zo een opvoeringsanalyse dan aanpakt en met welke middelen en methodes je dat kan, heb ik vroeger al eens uiteengezet. Meer informatie daarover kan verkregen worden bij het Vlaams Theater Instituut, waar een (beperkt) aantal opvoeringsanalyses en een theoretisch model beschikbaar zijn.

Je kan bij een theateropvoering (in de klas met een video-opname of in de schouwburg) ook vrij gemakkelijk het tekensysteem van Baudrillard gebruiken. Alle aspecten van het theater hebben de mogelijkheid betekenis te krijgen: het decor kan wat suggereren; hoe de acteur de tekst zegt, suggereert wat; enz. Alles in het theater is dus een qualisign.

Vaak is het zo dat binnen een voorstelling een bepaald gegeven een unieke betekenis heeft, met andere woorden een sinsign is. Helemaal links achteraan is bijvoorbeeld de plaats waar de personages hun emoties uiten; op de andere plaatsen in de ruimte doen ze dat niet. Dan krijgt die plaats links achteraan een specifieke betekenis binnen de voorstelling.

Herhaaldelijk is het zo dat binnen een bepaalde (theater)wereld tekens vertrekken vanuit conventies of codes en dus legisigns zijn. Als in een voorstelling van een middeleeuws stuk al het kwade zich aan de linkerkant afspeelt en al het goede aan de rechterkant, dan is dat binnen de christelijke (middeleeuwse) traditie volgens de code niet meer dan normaal. Als in een voorstelling van Jan Fabre insecten voorkomen (of de kleur blauw), dan krijgt dat gegeven een bepaalde betekenis binnen de codes van Jan Fabre en is het (ondertussen) een legisign.

EEN WERELD VOL TEKENS   399

3.5 Naar de literatuur

Als leerlingen (en dat kan vanaf de basisschool) een vaardigheid verworven hebben in het omgaan met (niet-literaire) tekens, is de stap naar het literaire gemakkelijk. Dit impliceert absoluut niet dat leerlingen constant moeilijke teksten vol symbolisch taalgebruik aangeboden moeten krijgen. Het betekent dat een literaire tekst, waarin meer dan in een niet-literaire een symbolische laag voorkomt, gemakkelijker als een tekst met tekens gelezen wordt.

De breuk die soms ervaren wordt tussen het literaire lezen en de gewone wereld van de leerlingen, wordt door het aankweken van een 'teken-attitude' veel kleiner. Uit mijn ervaring blijkt dat leerlingen, als ze teken-minded aangepakt worden, wel gemakkelijker aanvaarden dat bijvoorbeeld een eglantierscène in de middeleeuwse literatuur een liefdesscène is, dat stenen in het oeuvre van Harry Mulisch iets specifieks betekenen, dat er fallische symbolen in werken kunnen voorkomen, enz.

4 VAN BOEK NAAR WERELD EN TERUG

Wat ik op die manier bereikt heb, is niet alleen (hopelijk) een ruimere literaire competentie bij mijn leerlingen. Die literaire competentie gebruiken ze echter ook bij het bekijken van een theaterstuk, een film, een videoclip, een reclamefilmpje,... En zo kan de leraar hopen dat de leefwereld van de leerlingen voor hen boeiender wordt omdat ze die vanuit een andere houding hebben leren bekijken en ervaren.

5 EEN ERNSTIGE BEDENKING

Wanneer je als leraar Nederlands vertrekt vanuit de audiovisuele wereld van de leerlingen, vertrek je vanuit een wereld die toch wel anders is dan die van de taalwereld. Wat hierboven beschreven staat, is een poging tot het verbinden van die twee werelden, een poging om via hun eigen wereld te komen tot de wereld van het literaire met een graad van abstractie erbij, een poging om hen te laten reflecteren over ook hun audiovisuele wereld. Maar kan dat eigenlijk wel zo maar?

Misschien wordt daarbij van een te simplistische visie op de audiovisuele wereld vertrokken. Misschien moet de audiovisuele wereld maar beter buiten de les Nederlands gehouden worden. Ik baseer me daarbij op de visie van Lash. Hij onderscheidt een figuratieve en een discursieve sensibiliteit, grosso modo een gevoeligheid voor het beeld en een voor het woord. De twee sensibiliteiten hebben een verschillende kijk op wat belangrijk is bij het 'culturele' object, bij het teken, en zijn niet echt compatibel te noemen.

400   Rudi Wuyts

De discursieve sensibiliteit (de woordcultuur) vindt formele eigenschappen van culturele objecten belangrijk; er wordt door liefhebbers van de woordcultuur inderdaad vaak gepraat over de vorm van de tekst. Er blijkt een rationalistische visie op cultuur uit, waarbij op zoek wordt gegaan naar de betekenis van dat cultuurobject met het ego-deel van ons wezen (in de Freudiaanse betekenis). Er bestaan wel vormen van identificatie maar toch blijft er een afstand tegenover dat culturele object.

De figuratieve sensibiliteit (de beeldcultuur) vindt het formalisme onbelangrijk (of minder belangrijk) en plaatst het culturele naast het banale zonder veel gradaties. Er wordt van een niet- en in sommige gevallen zelfs een anti-rationalistische visie op cultuur vertrokken. De vraag naar de betekenis van de tekst wordt vervangen door de vraag 'wat doet een visueel object?' Er wordt niet met het ego maar met het id gewerkt en de relatie met het object verandert omdat de bekijker het object wil ondergaan.

Er zijn dus heel duidelijke verschillen tussen de manieren van omgaan met het (culturele) object. Wanneer we dan spreken van het incorporeren van de audiovisuele cultuur in de lessen Nederlands, wanneer er dan een pleidooi gehouden wordt voor het gebruikmaken van de eigen (audiovisuele) wereld van de leerlingen in de lessen, wanneer er gesproken wordt van een vijfde vaardigheid, namelijk de 'kijkvaardigheid', moeten we ons toch bewust zijn van het feit dat de twee sensibiliteiten wel degelijk verschillend zijn.

Soms lijkt het wel of we willen recupereren. We willen heel veel eigenschappen van de discursieve sensibiliteit overbrengen naar de figuratieve sensibiliteit. Mijn klaservaring leert me dat via een tekensensibiliteit de overgang tussen audiovisuele en woordcultuur kan, dat je kunt reflecteren met een zekere afstand over het object (de literaire tekst, de kledij,...), maar dat je wel voor duidelijke bruggetjes moet zorgen, aangepast aan de leefwereld en het niveau van discursieve sensibiliteit van je leerlingen.

NOOT

1   Het is helaas onmogelijk de foto's en hun interpretatie hier af te drukken. In de
literatuurlijst zijn boeken vermeld waaruit materiaal plukken heel eenvoudig is.

EEN WERELD VOL TEKENS   401

LITERATUUR

Baudrillard, J.: Pour une critique de l'économie politique du signe. Paris: Gallimard, 1972.

Delhaye, C.: Mode: geleefd en gedragen. Een sociologie van het dagelijks leven. Leuven/Amersfoort: Acco, 1993.

Lash, S.: Sociology of Postmodernism. London: Routledge, 1991.

Paleis voor Schone Kunsten in Brussel: Catalogus bij de tentoonstelling 'Mode en Kunst 1960-1990'. Brussel, 1995.

Polhemus, T.: Streetstyle. From sidewalk to catwalk. London: Thames and Hudson, 1994.

Van Beurden, L.: Mode in de 20ste eeuw. Nijmegen: Sun, 1988.

Van Beurden, L.: Over mode en mensen. Tien eeuwen kostuumgeschiedenis. Nijmegen: Sun, 1994.

Van Zoest, A.: Semiotiek, over tekens, hoe ze werken en wat we ermee doen. Baarn: Ambo, 1978.

402   Rudi Wuyts

BIJLAGE

DE LOGICA VAN DE MODE Jean Baudrillard

Mode is een van de meest onverklaarbare dingen: deze dwang tot vernieuwing van tekens, deze schijnbaar willekeurige productie van betekenis, deze betekenisimpuls en het logische mysterie van haar cyclus zijn in feite de essentie van een sociologica. De logische processen van de mode moeten worden verruimd naar de hele 'cultuur, naar de hele productie van sociale tekens, waarden en relaties.

Laten we een voorbeeld nemen: noch de lange rok noch de minirok hebben een absolute waarde - enkel het onderscheidend verband tussen de ene en de andere speelt een rol als criterium voor betekenis. De minirok heeft niets te maken met seksuele bevrijding; hij heeft enkel (mode)waarde in haar tegenstelling tot de lange rok. De modewaarde is omkeerbaar: de overgang van de minirok naar de maxirok zal dezelfde onderscheiden en selectieve waarden hebben als het omgekeerde en hetzelfde 'schoonheids'effect zal het resultaat zijn.

Maar het is evident dat deze 'schoonheid' (of elke andere interpretatie in termen van 'chic, 'smaak, 'elegantie' of zelfs 'distinctie') enkel de exponentiële functie is, de rationalisatie van het fundamentele proces van productie en reproductie van het distinctieve materiaal. Schoonheid ('op zich') komt niet voor in de modecyclus. Zij is ontoelaatbaar. Een echt mooi, definitief mooi kledingstuk zou een einde maken aan de mode. Deze laatste kan dit kledingstuk dus enkel ontkennen, terugdringen, onderdrukken, ook al behoudt zij bij elke poging hiertoe het alibi van de schoonheid.

De mode creëert op die manier voortdurend mooie dingen met als basis een radicale ontkenning van schoonheid, met als basis een logische equivalentie tussen het mooie en het lelijke. Zij kan de meest buitensporige, de meest belachelijke trekken opleggen als iets uitersts distinctiefs. Het is juist daar dat zij triomfeert - in het opleggen en legitimeren van het irrationele volgens een logica die dieper ligt dan die van de rationaliteit.

Uit: Pour une critique de l'économie politique du signe (Vertaling RW)

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
literatuuronderwijs
land
Belgiƫ
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs
thema
evaluatie van onderwijsopbrengsten
onderwijsleermateriaal
ICT
onderwijsleeractiviteiten

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

10de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1996