Spreekvaardigheid in de eerste graad

Ignace Goethals  ·  10de Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  1996  ·  pagina 145 - 154

SPREEKVAARDIGHEID IN DE
EERSTE GRAAD

Ignace Goethals

1 SPECIFIEKE ACCENTEN

Naast de algemene doelstelling, met name op creatieve wijze de spreek- en taalvaardigheid bij de leerlingen van het tweede jaar SO bevorderen, leg ik in mijn lessen graag enkele specifieke accenten. Zoals bijvoorbeeld:

  1. De theorie blijft tot een minimum beperkt. Toch vind ik het wenselijk dat de leerlingen bijtijds weten waar we naartoe gaan in de les; ik onderstreep daarom ook graag vooraf het belang van een bepaalde oefening. Bijvoorbeeld: als ik de leerlingen de opdracht geef 'doe een mededeling in de klas', dan laat ik ze een veelheid van situaties uit het dagdagelijkse leven noemen waarin mensen een bepaalde mededeling (moeten) doen. Het spreekt vanzelf dat het ook belangrijk is dat ze weten wat het doel is van zo'n mededeling, en hoe je dat nu op de meest efficiënte manier doet.

  2.  In mijn lessen probeer ik zoveel mogelijk te mikken op afwisseling:

  • zo wissel ik oefeningen die de fantasie prikkelen (bijvoorbeeld 'geef eens de definitie van een onbestaand woord') af met oefeningen die inspelen op de dagdagelijkse werkelijkheid (bijvoorbeeld 'leid eens een gastspreker in op een info-avond');

  • na een klassikale oefening (bijvoorbeeld ademhalingsoefening: 'we slapen, ontwaken, geeuwen samen, beademen de spiegel, zuchten, ruiken de koffie', enz.) volgt er groepswerk of een individuele oefening (bijvoorbeeld 'fluit eens een bekend deuntje in één ademhaal; de andere leerlingen mogen raden...');

  • bepaalde oefeningen gebeuren spontaan in de klas, andere vragen enige (schriftelijke) voorbereiding, weer andere vergen huiswerk tegen de volgende les;

  • er zijn oefeningen die we achteraf samen evalueren (we noteren de leerpunten); andere niet.

(3) Daarnaast wil ik dat binnen een lestijd, via een diversiteit van oefeningen, elke leerling vaker aan bod komt. De leerlingen die bij een bepaalde oefening noodgedwongen moeten toekijken (bijvoorbeeld bij 'leid een gastspreker in'), geef ik dan een observatieopdracht rond een heel concreet aandachtspunt (bijvoorbeeld: 'Heeft hij/zij de spreker ingeleid volgens de vooraf vastgelegde structuur?') Op die wijze blijven ook de toeschouwers actief betrokken bij het lesgebeuren.

SPREEKVAARDIGHEID IN DE EERSTE GRAAD   147

2.2 Articulatieoefeningen

  1.  Maak naar het voorbeeld een reeks met aa, ee, ie, oe, uu, enzovoort. Let ook op je mimiek, gebaren, en de uitdrukking van gevoelens. Bijvoorbeeld:

00 de oo van boot de oo van l'eau

00 (verwonderd) 00 (wereldbol)

00 (verveeld)

00 (dromerig)

  1.  Maak een leuk zinnetje waarbij vrijwel alle woorden met dezelfde klinker of medeklinker beginnen. Bijvoorbeeld:

Alle acteurs aten afwisselend aardbeien en appels. Bobby bakt begerig bloedworst.

TI PS

  •   Oefeningen die beide een korte, schriftelijke voorbereiding vragen; werkverdeling is andermaal wenselijk.

  •   Bij oefening 1: de leerlingen kunnen zo'n reeks individueel of per twee brengen, om de beurt een regel. Dezelfde oefening kan ook met medeklinkers en tweeklanken.

  •   Bij oefening 2: helemaal leuk wordt het als de leerlingen klassikaal door toevoeging van telkens één woord aan zo'n zinnetje mogen bouwen. Bijvoorbeeld:

Bobby bakt.

Bobby bakt bloedworst.

Bobby bakt begerig bloedworst.

Bobby bakt begerig bovenstebeste bloedworst.

  •   Beperkt theoretisch inzicht is hier ongetwijfeld op z'n plaats: hoe en waar vorm je die of die klank? wat is het onderscheid tussen klinkers en medeklinkers, stemloos en stemhebbend?...

2.3 Gebarentaal

(1) Mimiek: beeld met de nodige nuances een reeks zintuiglijke werkwoorden uit. Bijvoorbeeld:

Zien: staren, aangapen, bespieden, spreken, herkennen,...

148   Ignace Goethals

  1.  Pantomime: geef zo geloofwaardig als mogelijk 'iets' door in een kring van 6 à 7 leerlingen. Bijvoorbeeld:

`Iets' is loodzwaar, kleverig, gevaarlijk, stinkt vreselijk...

  1. Improvisatie: leerling A en leerling B beelden samen een situatie uit, bijvoorbeeld straatvegers. Op een teken van de leerkracht fixeren beiden hun houding. In de houding van straatveger A proberen de leerlingen een nieuwe situatie te herkennen, bijvoorbeeld die van een tennisspeler. De leerling die de nieuwe situatie aanbracht, vervangt leerling A. Beide leerlingen op het podium beelden nu tennisspelers uit. Bij het volgende teken om te stoppen wordt leerling B vervangen, enzovoort.

  2.  Fantasie: probeer in een bepaald voorwerp(je) diverse andere gedaantes te herkennen, en die daarna ook uit te beelden. Bijvoorbeeld:

Wat zie je zo allemaal in een krijtje?

Een sigaret, een meetlat, een strijkstok, een pijl, een pook...

TIPS

  •   Bij elk van dit type gebarentaaloefeningen kunnen veel leerlingen aan bod komen; daarom kan de leerkracht ze het best ter afwisseling inbouwen, als een soort   rouge' van de les.

  •   Bij elk van de oefeningen kan de leerkracht ook een observatieopdracht formuleren: wie van de leerlingen heeft het meest geloofwaardig uitgebeeld. Bijvoorbeeld:

Wie noem jij Miss of Mister Mimiek? Pantomime?... Kun je ook zeggen waarom?

Hoe kun je de uitbeelding nog meer verfijnen? Suggesties?

  •   Bij oefening 1 kunnen de leerlingen ook zelf, individueel of per twee, reeksen zintuiglijke werkwoorden samenstellen, bijvoorbeeld onder de noemers: smaken, lachen, huilen... De oefening kan ook opgevat worden als een soort kwisnummer: de toeschouwers raden het gemimeerde werkwoord.

  •   Bij oefening 4 kunnen andere voorwerpen zijn: een bal, een doosje, een touw, een zakdoek...

  •   Andere oefeningen van dezelfde aard:

Kruip in de huid van een dier...

Kruip in de huid van een bekend persoon...

Beeld met één heel typisch gebaar (blik of beweging) een van je leraars of leraressen uit; wij raden wie hij of zij is.

We bewegen samen op (sfeer)muziek...

SPREEKVAARDIGHEID IN DE EERSTE GRAAD   149

2.4 Spreekoefeningen

Uiteraard rangschikken we de oefeningen telkens weer volgens een bepaalde moelijkheidsgraad. We beginnen dus met de eenvoudigste oefening...

DEFINIËREN OF OMSCHRIJVEN

  1.  Defineer het voorwerp heel zakelijk zonder daarbij de naam ervan te noemen. Bijvoorbeeld:

een papierklem, een lucifer, een balpen, een geldstuk...

  1.  Omschrijf het onbestaande woord; gebruik daarbij je fantasie. Bijvoorbeeld:

een koebank, een kastomaat, een verdrietmachine, een wondertank, een kleefbeker, een zoutmannetje...

TIP

De leerkracht kan een schoendoos vol alledaagse voorwerpen naar de klas meebrengen; om de beurt graaien de leerlingen een voorwerp uit de doos en definiëren het, met één fraaie volzin...

BESCHRIJVEN

  1.  Beschrijf een afbeelding volgens een vooraf vastgelegde structuur: een schilderij, een poster, de voorpagina van een stripverhaal...

  2.  We stellen een montage samen met familiedia's: elk beschrijft volgens een bepaalde structuur zijn dia.

  3.  Beschrijf het onzichtbare 'ding' (voorwerp) zonder het te noemen. Welk ding is het?

TIPS

Bovenstaande oefeningen hebben tot doel de leerlingen te leren spreken met logica, opbouw, structuur. Die structuur leggen de leerkracht en de leerlingen vooraf samen vast. Een voorbeeld van oefening 3:

Beschrijf het 'ding' (bijvoorbeeld een punaise) en vertel daarbij iets over:

1 de vorm;

2 de materie (de stof waarvan het ding gemaakt is);

3 waaraan het ding doet denken (een vergelijking: bijvoorbeeld het doet
me denken aan een sprietig kaboutertje met een heel plat hoofdje);

4 de functie (waartoe het dient).

150   Ignace Goethals

  •   Het is wenselijk om bij dit soort oefeningen een observatieopdracht in te lassen. Zo van: kwam elk structureel element (voldoende) aan bod?

  •   De leerlingen moeten ook geregeld de kans krijgen om hun eigen prestaties te evalueren, ervaringen te verwoorden en leerpunten te noemen.

VERTELLEN

(1) Vertel spontaan wat je beleeft:

  • als je door de sneeuw naar school moet;

  • als je vriend(in) niet op een afspraak verschijnt;

  • als een medeleerling in de klas vanwege een verkeerd antwoord uitgelachen wordt;

  • als je iets wil, en het mag niet van je ouders...

  1.  Vertel een bijzondere ervaring van het voorbije weekend, de voorbije week op school, een anekdote uit je kinderjaren, een nare of leuke droom...

  2.  Vertel eens de geschiedenis van een kleinood dat je zo erg koestert dat je het niet zou willen missen.

  3.  Vertel een (niet zo bekend) sprookje na.

  4.  We breien om de beurt een vervolg aan een verhaal. We brengen het eerst humoristisch, daarna spannend als bij een thriller, en ten slotte bloeddorstig als in de beste Dracula-films. Bijvoorbeeld:

Gisteravond toen ik laat thuiskwam en de voordeur openmaakte, hoorde ik plots een erg verdacht geluid. Ik...

  1.  We beluisteren samen het radiojournaal: elke leerling brengt daarna telkens een ander bericht, samengevat, en op dezelfde zakelijke toon.

  2.  Geef een halve minuut lang zakelijke informatie over de spijker, de bril van..., de zakdoek...

TIPS

  •   Bij oefeningen 2 en 3 leggen we vooraf weer een structuur vast. Hierbij hoort wat theorie over 'een goed verhaal' met (1) een introductie, (2) een motorisch moment, (3) een ontwikkeling naar de climax toe

SPREEKVAARDIGHEID IN DE EERSTE GRAAD   151

en ten slotte (4) een ontknoping. Elke goeie mop kent ditzelfde lineaire verloop en kan dus als model dienen.

  •   Oefeningen 1, 2, 5, 6 en 7 kunnen vrij spontaan in de klas gebeuren; oefeningen 3 en 4 vergen de nodige voorbereiding thuis, en kunnen beter over een aantal lessen gespreid zijn, afgewisseld met andere oefeningen.

  •   Vanzelfsprekend horen bij de meeste van de oefeningen een observatieopdracht en een evaluatie achteraf.

INFORMEREN, INLEIDEN, UITEENZETTEN

  1. Doe een zakelijke mededeling in de klas met (1) een aanspreking, (2) een vraag om aandacht, (3) de naam van de opdrachtgever (hij/zij die vraagt om de mededeling te doen), (4) de mededeling zelf, (5) een vraag om uitvoering en (6) een dankwoord.

  2. Als trainer van je club moet je een persconferentie geven over de voorbije (verloren/gewonnen) match.

  3.  Je bent voorzit(s)ter van een vereniging en je moet de gastspre(e)k(st)er of -vedette inleiden. Bijvoorbeeld:

Thea Beckman, de bisschop van Brugge, de directeur van je vroegere school, Will Tura...

  1. Verzorg een gidsbeurt. Bijvoorbeeld:

op een vogeltentoonstelling, in een museum van voorhistorische dieren, op de markt van Brugge...

  1. Stel met heel veel verbeelding je allernieuwste uitvinding voor, met aandacht voor de naam, de werking, het nieuwe ervan...

TIP

Ook bij deze oefeningen horen observatieopdrachten ter evaluatie. De leerlingen kunnen daarbij handig gebruik maken van een beoordelingskaart, met heel gerichte, (zoveel als mogelijk) positief opgestelde vragen. We verdelen het observatiewerk: elke leerling concentreert zich op één specifiek aandachtspunt. Zo bijvoorbeeld (bij oefening 4):

152   Ignace Goethals

1   De structuur:

  • Stip aan welke structuurelementen ruim voldoende aan bod kwamen. Noteer ook waarom.

  • Welk element ontbrak er?

2 De inhoud:

  • Weet de gids veel - voldoende - onvoldoende van zijn zaak af?

  • Waaraan merk je dat?

3 De taal:

  • Noteer tien tekenende woorden uit de gidsbeurt.

  • Noteer vijf woorden die bij herhaling voorkwamen, en vervang ze door synoniemen.

  • Noteer het betere Nederlandse woord voor gebruikte dialectwoorden.

4 De kwaliteiten van de gids:

  • Wat noem je zijn/haar beste kwaliteiten? (zijn/haar stemvolume, spreekvaardigheid, uitspraak..) Motiveer je keuze.

5 Algemeen:

  • Noem jij de rondleiding nu heel geslaagd - geslaagd - minder geslaagd? Waarom?

TAALSPELLETJES

  1.  Drie leerlingen geven een geloofwaardige verklaring voor een niet-alledaags bestaand Nederlands woord: wie gaf de juiste verklaring?

  2.  We doen dezelfde oefening over met niet zo bekende Nederlandse uitdrukkingen.

  3.  Wie van de drie vertelde een 'waar' verhaal?

TIP

Taalspelletjes vragen, ter wille van het vlotte verloop ervan, meestal een grondige voorbereiding en heldere afspraken. Vooraf verzamelen we ook tips die zelfs een gelogen verhaal geloofwaardig helpen maken: een overtuigende, zakelijke toon, een gedetailleerde inkleding, een vlot taalgebruik...

2.5 Gespreksoefeningen

We beperken ons in de eerste graad tot eenvoudige tweegesprekjes. Discussie, debat, rollen- of stellingenspel... vragen meer maturiteit en horen dus thuis in de hogere jaren.

SPREEKVAARDIGHEID IN DE EERSTE GRAAD   153

  1.  Leg de weg uit aan een vreemdeling.

  2.  Telefoneer je vriend(in). Je spreekt vooraf een bepaald onderwerp af.

  3.  Als acteur/actrice voer je een gesprekje met de regisseur: je wou liever een andere rol spelen.

  4.  Interview je idool...

TIPS

  •   Elk van deze gespreksoefeningen vraagt om enkele tips (bijvoorbeeld: hoe begin je een interview? wat noem je een goede vraag?...) en een minimum aan afspraken vooraf. Voor het overige kunnen de oefeningen vrij spontaan in de klas gebeuren.

  •   Bij oefening 4: ter voorbereiding kan de leerkracht gebruik maken van geschikt beeldmateriaal; de leerlingen bekijken aandachtig het interview via gerichte vragen.

2.6 Expressieoefeningen

LEESOEFENINGEN

  1.  Lees een krantenartikel (30 à 40 regels) over een onderwerp dat je erg boeit.

  2.  Lees een spannend fragment uit je geliefkoosde jeugdboek.

TIP

Bij leesoefeningen hoort vooraf enige instructie over 'hoe (expressief) lezen': we werken met klemtonen, stiltes, stemwijziging...

VOORDRACHTOEFENINGEN

De leerkracht biedt de leerlingen enkele geschikte stukjes proza en poëzie aan; we bewerken klassikaal een modeltekst. Naar keuze bewerken de leerlingen zelf een tweetal teksten (proza en poëzie) en dragen die voor.

DRAMATISEREN

(1) Dramatiseer de volgende tekst met z'n tweeën: om de beurt een regel. `Het' kan zijn: iets gevaarlijks, lachwekkends, vervelends...

154   Ignace Goethals

`Het'

Ze hebben het gebracht.

Ik weet het.

Ze moeten niet zeggen dat het niet waar is. Ik heb het gezien.

Wat zouden die twee mannen hier anders komen doen?

Ze hebben niet verwacht dat ik hen zou gezien hebben.

Ze hadden het bij zich toen ze aankwamen. Ik kon het duidelijk zien.

Toen ze weggingen, hadden ze niets meer bij. Dat ze het maar trachten te verbergen. Ik zal het wel vinden.

Ook al zeggen ze niets.

TOON HERMANS

  1.  Je beeldt je in dat je marktkramer bent en je brengt een heel ongewoon product (bijvoorbeeld ellepijpen, vampierenbloed...) aan de man.

  2.  We improviseren: A klopt op de deur bij B. B doet open en bepaalt wie er op bezoek komt, bijvoorbeeld Sinterklaas, de pastoor... A past zich aan.

  3.  Poppenkast: speel een situatie die zich in de klas tussen een leerkracht en een leerling of tussen twee leerlingen heeft voorgedaan.

  4.  Dramatiseer met z'n tweeën de inhoud van een gedicht en speel.

  5.  Breng met z'n tweeën een reclamespot.

TIPS

  • De mogelijkheden om met z'n tweeën te dramatiseren zijn zowaar onuitputtelijk. Bijvoorbeeld in de poppenkast: ruzie thuis tussen pa/ma en zoon- of dochterlief, een fictief historisch gesprek (bijvoorbeeld tussen Napoleon en een van z'n generaals), twee stamgasten aan de tapkast...

  • Bij sommige oefeningen (bijvoorbeeld 4) moeten de leerlingen vooraf enkele inhoudelijke afspraken maken; bij weer andere oefeningen (bijvoorbeeld 6) noteren ze noodzakelijkerwijze vooraf enkele dialogen op papier.

NOOT

1 Alle oefeningen zijn geput uit de brochure Spreken is Zilver die ik heb samengesteld (circa 75 blz., inclusief een beknopte handleiding). Bestelwijze: overschrijving van 258 fr. (inclusief portkosten) op rekeningnr. 462-7265081-70 (Eekhoutcentrum, Universitaire Campus, 8500 Kortrijk) met vermelding Spreken is Zilver + naam.

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
schrijfonderwijs
land
Belgiƫ
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs
thema
onderwijsleeractiviteiten

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

10de Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 1996