Alex van de Kerkhof · 22ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2008 · pagina 343 - 347
11. Varia
vervolgperiode nog eens vijf pagina’s, etc.
Literatuurgeschiedenis.nl is nu ruim zes jaar online en in de loop der tijd hebben meer dan 1200 docenten en hun leerlingen – de meeste uit Nederland en Vlaanderen, maar ook uit zo’n twaalf andere landen – de weg ernaartoe ontdekt.
Ronde 8
Alex van de Kerkhof
Cito Arnhem
Contact: Alex. vandekerkhof@cito.nl
Naar een andere inrichting van de examens Nederlands voor havo en vwo
Anders dan in België, kent men in Nederland centrale examens. Die examens worden door teams van examenmakers geconstrueerd en landelijk afgenomen op vaste tijdstippen. Het ministerie van onderwijs heeft een commissie ingesteld, met als afkorting de Cevo, die (1) opdracht geeft tot het construeren van die centrale examens (inclusief antwoordmodellen en correctievoorschriften), (2) toeziet op de kwaliteit ervan en (3) de normering vaststelt en de grens tussen een voldoende en een onvoldoende bepaalt. De examenmakers – veelal ervaren docenten uit het onderwijs – gaan onder begeleiding van een toetsdeskundige aan de slag, maar kunnen natuurlijk niet zomaar hun gang gaan. Ze werken met behulp van een duidelijk gestructureerde opdracht, een examenmodel en een toetsmatrijs. Uiteraard moeten opeenvolgende examens min of meer gelijkwaardig zijn en niet van het ene op het andere jaar moeilijker of gemakkelijker. Op die manier worden ook de examens voor het vak Nederlands geconstrueerd. Een ander belangrijk instrument is het door het ministerie vastgestelde examenprogramma, waarin de eindtermen of leerdoelen van het vak zijn vastgelegd.
Naast het centraal examen is er ook nog een schoolexamen, dat meestal uit verschillende toetsen bestaat. De schoolexamens worden door de scholen zelf geconstrueerd – soms worden ze ook ingekocht – en bepalen het eindcijfer voor 50%. Het centraal examen bepaalt het cijfer voor de andere helft.
In de centrale examens Nederlands voor havo en vwo wordt al geruime tijd ‘leesvaardigheid’ getoetst. De andere domeinen, zoals ‘mondelinge vaardigheden’, ‘schriftelijke vaardigheden’ en ‘literatuur’ zitten in de schoolexamens. ‘Leesvaardigheid’ moet hier vooral geïnterpreteerd worden als een combinatie van ‘begrijpend lezen’, ‘argumentatieve vaardigheden’ – wat dikwijls neerkomt op het beoordelen van de argumentatie in betogende teksten en het kunnen herkennen en benoemen van typen argumenten en redeneringen – en ‘het maken van een samenvatting’. 343 |
11 |
TWEEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
Tal van docenten vinden het spijtig dat het examenprogramma op een dergelijke manier wordt ingevuld. Dat geldt in het bijzonder voor de vwo-docenten. Zij vinden dat het centraal examen te veel gewicht heeft gekregen in de bepaling van het eindcijfer. Dat wil zeggen: ze vinden dat teveel gewicht wordt toegekend aan ‘leesvaardigheid’. Het programma is immers zoveel breder. Ook hebben velen een aantal bedenkingen bij de inhoud van het centraal examen. Eén van die bedenkingen is dat de samenvattingsopgave wordt ‘geleid’: er worden immers via onder andere bepaalde lees-of zoekvragen aanwijzingen gegeven voor welke elementen uit een tekst geselecteerd moeten worden. Een dergelijke opgave wordt door velen dan ook gezien als een te gemakkelijke invuloefening – althans voor de vwo-leerlingen. Terzijde moet opgemerkt worden dat men heeft vastgesteld dat ‘een samenvatting maken’ niet noodzakelijk een goede manier is om ‘leesvaardigheid’ te toetsen. Bovendien is het wellicht niet opportuun om een vaardigheid zoals ‘samenvatten’ pas te toetsen aan het einde van een schoolloopbaan, aangezien ‘samenvatten’ al veel eerder instrumenteel door de leerlingen moet worden ingezet, bijvoorbeeld bij het maken van verslagen of werkstukken en bij het studeren. Daar komt dan bij dat ‘samenvatten’ altijd al een gemengde vaardigheid is geweest van kunnen lezen en kunnen schrijven. Om die reden is het dan ook lastig om het onder te brengen bij één taaldomein. Voor de toetsdeskundigen en de opdrachtgever komt daar nog bij dat de huidige examens ‘leesvaardigheid’ in de moedertaal geen al te hoge betrouwbaarheid hebben, aangezien ze slechts uit een beperkt aantal open en gesloten vragen bestaan. Die relatief lage betrouwbaarheid hangt vermoedelijk samen met de hybriditeit van het examen: de vragen toetsen tal van subvaardigheden die heel divers zijn – en vermoedelijk zelfs te divers. Er worden vragen gesteld naar de hoofdgedachte, naar de tekstsoort, naar alineaverbanden, naar de macrostructuur, naar soorten argumenten, naar argumentatieschema’s, naar intenties en bedoelingen en naar tal van andere aspecten van het lezen. In theorie zou de oplossing voor de lage betrouwbaarheid een langere toets, of meer toetsen rond hetzelfde aspect zijn. Door herhaalde meting – i.e. meer vragen en liefst ook meer teksten
-
neemt de betrouwbaarheid immers toe. Maar er zijn bij examens ook praktische beperkingen, zoals een opgelegde toetstijd van maximaal drie uur. Het aantal vragen dat men kan stellen is derhalve alleen al om die reden beperkt. Het examen bevat nu, naast ongeveer twintig vragen, slechts één relatief kleine samenvattingsopdracht, maar strikt genomen is dat te weinig om deze vaardigheid afdoende te toetsen.
Zowel de onvrede van de docenten als van de toetsdeskundigen is bij de beleidsmakers
-
waaronder de Cevo als opdrachtgever – niet onopgemerkt gebleven. Daarnaast zijn ook de maatschappelijke klachten en de klachten uit het hoger en wetenschappelijk onderwijs over de geringe schrijfvaardigheid van studenten in het vervolgonderwijs niet aan hen voorbijgegaan. De klachten en de onvrede hebben dan ook geleid tot initiatieven om te beproeven of er naast het huidige centraal examen ‘leesvaardigheid’ – dat op tal van punten nog verbeterd kan worden – niet nog een ander centraal examen kan worden ingevoerd: een centraal examen ‘schrijfvaardigheid’ (met nadruk op ‘gedocumenteerd schrijven’). Daarmee kan in elk geval bewerkstelligd worden dat het cen-
344
11. Varia
traal examen een breder deel van het onderwijsprogramma toetst en dus met recht een gewicht van 50% in de schaal legt. ‘Literatuur’ en ‘mondelinge vaardigheden’ blijven dan voor de schoolexamens gereserveerd en bepalen de andere helft van het eindcijfer.
Inmiddels is een pilot opgestart. Een tiental scholen zal in het voorjaar van 2009 een proefexamen ‘gedocumenteerd schrijven’ afnemen. Het examen duurt ruim drie uur en aan de kandidaten zal gevraagd worden om een tekst te schrijven van ongeveer 500 woorden op basis van een aantal thematisch verbonden leesteksten die hen worden aangeboden. In de opdracht zal een tekstsoort – veelal een beschouwing of een betoog – c.q. een tekstdoel, een publiek en een concrete opdracht vermeld worden (zie: bijlage 1). Eén van de onderdelen van het experiment bestaat uit het corrigeren aan de hand van een nog te beproeven strak analytisch beoordelingsmodel (zie: bijlage 2), dat uitgaat van een maximale score van 75 punten. Het model zal voor alle onderdelen onderzocht worden op hanteerbaarheid en betrouwbaarheid. In het model is ‘correct taalgebruik’ zwaar verdisconteerd. Tevens zal, gedurende een correctieweekend, door de deelnemende docenten geëxperimenteerd worden met een onafhankelijke correctie, waarbij tal van varianten denkbaar zijn – één of meerdere correctoren, wel of geen eerste of tweede correctie door de eigen docent, etc. De centrale onderzoeksvraag is hoeveel beoordelaars nodig zijn voor een betrouwbare beoordeling. Uiteraard wordt ook gekeken naar de praktische organiseerbaarheid van deze onafhankelijke correctie, waarbij de werken van de leerlingen geanonimiseerd zullen worden.
Eén van de precaire punten bij de eventuele invoering van een tweede centraal examen zal ongetwijfeld de taakbelasting van de docenten zijn. Dit is in Nederland immers een voortdurend punt van zorg. Momenteel hebben de docenten een flinke kluif aan het schrijfvaardigheidsonderwijs, dat nu nog uitmondt in een schoolexamen. Uiteindelijk zou door centrale toetsing mogelijk sprake kunnen zijn van een taakverlichting. Opgaven en materialen worden immers in het beoogde centraal examen aangeleverd en docenten hoeven niet langer zelf een schoolexamen te construeren. De verschillende uitwerkingen van dit programmaonderdeel en de uiteenlopende opdrachten – er is bijna geen enkele school in Nederland die het doet zoals een andere school; bovendien hanteert vrijwel elke school een eigen beoordelingsmodel – doen echter vermoeden dat er ten aanzien van een landelijk gelijkwaardige behandeling van de eindexamenleerlingen nog veel te winnen valt.
Bijlage 1: Voorbeeld van een proefopgave ‘gedocumenteerd schrijven’ (exclusief het bijgeleverde tekstmateriaal)
Schrijf een betogende tekst van ongeveer 600 woorden voor de lezers van de regionale krant uit jouw buurt waarin je een helder beargumenteerd standpunt inneemt ten aanzien van orgaandonatie en het wel of niet verplichten tot het beschikbaar stellen van organen. Maak bij de bepaling van je standpunt aantoonbaar gebruik van ten minste twee van bijgeleverde bronnen.
345
11
11. Varia
Totaal te behalen aantal scorepunten: 75 (= 2 x 27 plus 1 x 21). De beoordelingscategorieën 1 t/m 7, 11 en 12 worden vermenigvuldigd met twee. De beoordelingscategorieën 8, 9 en 10 worden met 1 vermenigvuldigd
Ronde 8
Tom van der Geugten
Fontys Lerarenopleiding, Tilburg Contact: t.vandergeugten@fontys.nl
Een competentieprofiel van de educatief auteur
1. Handzaam instrument
Bent u docent en ontwikkelt u regelmatig zelf materiaal? Heeft u interesse om mee te werken aan uitgaven voor het onderwijs? Of bent u docent en schrijft u al voor het onderwijs? De Vereniging van Educatieve Auteurs (VvEA) heeft onlangs een compe-
347
11