De Taalbrug: 2F van vmbo naar mbo. De doorlopende leerlijn Nederlands

Els Leenders  ·  23ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2009  ·  pagina 100 - 104

Download artikel

DRIEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

  • Hoe motiveer je docenten om mee te doen?

  • Hoe beoordeel je de vaardigheden?

  • Hoe maak je de beschrijvingen van het rapport Over de drempels met taal werkbaar?

  • Hoe zorg je ervoor dat leerlingen betrokken zijn bij het werken aan taalvaardigheden?

Deelnemers krijgen een aantal ontwikkelde instrumenten aangereikt. Daarbij zijn in ieder geval ‘rubrics’ voor spreekvaardigheid en de niveaubeschrijvingen voor lezen F1 en F2 op leerling-niveau.

Noten

1 Zie ook de presentatie van Tordoir en Heemskerk: “Naar een doorlopende leerlijn presenteren van de brugklas tot het examen”.

Ronde 6

Els Leenders

SLO, Enschede

Contact: e.leenders@slo.nl

De Taalbrug: 2F van vmbo naar mbo. De doorlopende leerlijn Nederlands

1. Wat is het Referentiekader taal (Meijerink)?

Het Referentiekader taal is een beschrijving van 4 niveaus 1F-4F1 voor Nederlands als standaardtaal voor het Nederlandse onderwijs. Aan het einde van het primair onderwijs2 zou een groot deel van de leerlingen het eerste niveau (1F) moeten kunnen halen. Leerlingen van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) stromen met niveau 2F het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) in. Aan het einde van het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en aan het einde van het hoogste niveau middelbare onderwijs (mbo-4) behalen leerlingen niveau 3F. Niveau 4F is het niveau dat nodig wordt geacht voor toegang tot het wetenschappelijk onderwijs (wo). De niveau-beschrijvingen van het Referentiekader taal zijn onder andere gebaseerd op de beschrijvingen in het Raamwerk Nederlands in het (v)mbo3 en gaat uit van de systematiek van het Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen.

100

3. Beroepsgericht secundair onderwijs

Het Referentiekader taal werd ontwikkeld omdat de kerndoelen en de examenprogramma’s die in de verschillende schoolsoorten het onderwijs Nederlands sturen nogal verschillen in wat betreft de beschrijving. Tegelijkertijd is er grote bezorgdheid over de taalbeheersing van leerlingen en studenten in alle schoolsoorten. Het Referentiekader taal wordt gezien als een kader voor basisvaardigheden, waaraan we kunnen aflezen wat leerlingen op een bepaald moment in hun schoolloopbaan op het gebied van taal zouden moeten kunnen. Het onderwijs zelf moet meer activiteiten ontwikkelen die erop gericht zijn dat leerlingen op een hoger niveau taalvaardig worden.

Er zijn nog tal van zaken aan te merken op het Referentiekader. Een probleem is bijvoorbeeld dat voor de niveaus 2F, 3F en 4F een empirische onderbouwing ontbreekt: er is niet gemeten of leerlingen kunnen wat er in het Referentiekader beschreven staat. Die onderbouwing zal er de komende jaren wel komen en op basis daarvan zal het Referentiekader eventueel worden bijgesteld. Het belangrijkste is dat taalvaardigheid op alle schoolsoorten op de agenda staat en dat ook bij de overgangen, bijvoorbeeld van vmbo naar mbo, gesproken wordt over taal en niveaus van taalvaardigheid.

2F is het niveau dat leerlingen aan het einde van het vmbo zouden moeten hebben en wat ze op het mbo zouden moeten onderhouden. Vraag is dan hoe niveau 2F er voor bijvoorbeeld lezen uitziet?

Niveau 2F

Algemene   Kan teksten lezen over alledaagse onderwerpen, onderwerpen die

omschrijving   aansluiten bij de leefwereld van de lezer en over onderwerpen die verder van de lezer afstaan

Teksten

tekstkenmerken   De teksten hebben een heldere structuur. Verbanden in de tekst worden duidelijk aangegeven.

De teksten hebben overwegend een lage informatiedichtheid.

taken Informatieve teksten, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal en zaakvakken), standaardformulieren, tijdschriften, teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden);

instructieve en betogende teksten, vaak redundante teksten, waaronder reclameteksten, advertenties, folders, recepten, het alledaagse nieuws in de krant, maar ook brochures van formele instanties, of lichte opiniërende artikelen uit tijdschriften.

Verhalende teksten (zie fictie).

3

101

DRIEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Kenmerken van de taakuitvoering

Woordenschat Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.

Begrijpen   Kan de hoofdgedachte van de tekst weergeven

Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken

Legt relaties tussen tekstdelen (inleiding, kern, slot) en teksten Ordent informatie (bijvoorbeeld op basis van signaalwoorden) voor een beter begrip

Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik)

Interpreteren Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis Kan de bedoeling van tekstgedeeltes en/of specifieke formuleringen duiden

Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden

Evalueren   Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen

Samenvatten   Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten

Opzoeken   Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden

bron: Over de drempels met taal (4)

2. Wat is het project de Taalbrug?

In het project de Taalbrug werken 4 of 5 docenten van een vmbo-school en een ROC5 samen. Zij leggen elkaar opdrachten voor die ze geschikt vinden voor het (taal)onderwijs voor hun vmbo-leerlingen of mbo-studenten. Het zijn opdrachten die volgens de docenten bij niveau 2F passen. Als het gaat om schrijfopdrachten laten ze ook (beoordeelde) prestaties van leerlingen zien en bij leesopdrachten geven ze aan hoe de leerlingen gepresteerd hebben. Die opdrachten en de leerling-prestaties worden gezamenlijk besproken. Het is geen wereldschokkende of grootst opgezette bezigheid, maar het leidt tot verhelderende inzichten.

In de eerste plaats ontstaat er een beter inzicht in de lesmethodes voor Nederlands in het vmbo en kan worden nagegaan in welke mate ze aansluiten bij “Meijerink”. Docenten vmbo volgen meestal een methode die aan de basisvaardigheden werkt, maar er worden vaak ook zaken aangeboden die niet nodig zijn in het licht van de beschrijvingen uit het Referentiekader. Nu zijn docenten beter op de hoogte van wat ze kunnen overslaan of waar ze minder aandacht aan moeten besteden. In het mbo zijn

102

3. Beroepsgericht secundair onderwijs

voor de verschillende beroepsopleidingen geen specifieke methodes Nederlands beschikbaar. Docenten mbo gebruiken methodes die gericht zijn op algemene taalvaardigheid, los van de context van het beroep of maken zelf materiaal. Bij het maken van materiaal is het Referentiekader een belangrijk hulpmiddel, omdat het beter afbakent wat studenten zouden moeten kunnen.

Een tweede belangrijk inzicht is het verschil tussen de didactische aanpak van vmbo-en mbo-docenten. Op het vmbo wordt meer gestructureerd gewerkt: leerlingen krijgen kortere opdrachten met uitgebreide taakomschrijvingen en ze worden meer bij de hand genomen. Zo wordt goed aangegeven wat inhoudelijk gevraagd wordt en waarop beoordeeld wordt. Vmbo-leerlingen worden niet voorbereid op de veel ‘lossere’ manier van werken in het mbo. Omdat reflecteren bij competentiegericht onderwijs belangrijk is, komt in het mbo bijvoorbeeld de volgende schrijfopdracht veel voor: schrijf een reflectieverslag over je stage (twee A4). Doel is dat de docent op grond van zo’n verslag een gesprek kan voeren met de student. Taalvaardigheid wordt niet beoordeeld, maar de docent is wel geschokt als blijkt dat de student niet één zin goed heeft geschreven of de interpunctieregels aan zijn laars lapt. Vragen die opkomen, zijn: is een reflectieverslag van twee A4 een passende opdracht op niveau 2F? En hoeveel zegt het zo verkregen schrijfproduct over het taalvaardigheidniveau van de student?

Een derde punt is dat zowel vmbo- als mbo-docenten aangeven dat de verschillen tussen leerlingen erg groot zijn. Overeenkomst hier is dat zowel vmbo-scholen als ROC’s leerlingen van verschillende scholen ontvangen. De taalachtergrond van de leerlingen verschilt vaak (leerlingen met een andere moedertaal, taalzwakke, dyslectische leerlingen), maar de docenten benoemen ook verschillen tussen de aanleverende scholen: leerlingen van sommige scholen zijn over de hele linie beter in taal dan leerlingen van andere scholen. Hierbij kunnen ook sociale oorzaken een rol spelen (bijvoorbeeld een school levert vooral leerlingen aan uit een bepaalde sociale klasse), maar er zou ook gekeken kunnen worden naar het taalonderwijs op de school die ‘betere’ leerlingen aanlevert.

Het vierde inzicht dat docenten tot nadenken stemt, is dat bij het bekijken van de leerlingproducten bleek dat leerlingen op het vmbo beter presteren dan in het mbo. Dat leidt tot de overweging dat het nodig is om bij de overgang van vmbo naar mbo extra aandacht te hebben voor taal, zodat de ontvangende school een beter beeld krijgt van wat een individuele leerling kan. Een taalportfolio kan daarbij helpen.

Verder behoort ook de didactische competenties van docenten, zowel op vmbo en mbo tot de gespreksonderwerpen. In beide schoolsoorten is meer aandacht nodig voor de vraag wie, wanneer op taal let. Er zou meer geïnvesteerd kunnen worden in taalontwikkeling bij de zaakvakken. Taalbeleid in teamverband moet hoog op de agenda (blijven) staan en bovendien is ook aandacht voor de didactische vaardigheden van de

3

103

DRIEËNTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

docenten Nederlands nodig. Vmbo-docenten volgen hun methode en weten vaak niet hoe ze zelf goede opdrachten kunnen ontwikkelen. Mbo-docenten zijn lang in de weer geweest om competentiegericht onderwijs vorm te geven, waarbij taalvaardigheid vooral geïntegreerd moest worden. Ze hebben behoefte aan ondersteuning om het taalonderwijs een plek te geven in het curriculum, opdat leerlingen in staat zouden zijn om de beschreven niveaus voor taalvaardigheid te halen. Zeker in het licht van het voornemen van de overheid om ook in het beroepsonderwijs centraal ontwikkelde examens taalvaardigheid af te nemen.

3. Wat is het grotere SLO-project?

De Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) is nauw betrokken bij de ontwikkeling en implementatie van het Referentiekader taal. Docenten ervaren het Referentiekader als iets nieuws, als iets wat er bijkomt. Daarom is SLO een project gestart wat moet resulteren in een website met voorbeelden van opdrachten die bij een taalniveau passen. De bedoeling is dat dit docenten concrete aanknopingspunten geeft.

Niveau, vaardigheid en schoolsoort zijn de belangrijkste zoekingangen. Je kan zoeken naar voorbeelden van leesopdrachten op niveau 1F voor leerlingen uit het basisonderwijs en naar voorbeelden van opdrachten op het niveau 3F voor mbo-studenten en havo-leerlingen. Naast de opdrachten nemen we ook (schrijf)producten van leerlingen op om te kijken of die zich vereiste niveau situeren. Het zoeken en ontwikkelen van voorbeelden voor de website doen we samen met docenten en leerkrachten.

Noten

1 De F staat voor funderend en de S voor streefniveau. Voor taal is niveau 1S gelijk aan niveau 2F.

2 Primair onderwijs is voor kinderen van 4 jaar tot 12 jaar.

3 Bohnenn, E. e.a. (2007). Raamwerk Nederlands, Nederlands in (v)mbo-opleiding, beroep en maatschappij.’s Hertogenbosch: Cinop. Zie: http://www.mboraad.nl.

4 Expertgroep doorlopende leerlijnen Taal en Rekenen (2008). Over de drempels met taal. SLO, Enschede. Zie: http://www.taalenrekenen.nl.

5 ROC is een afkorting van Regionaal Opleidingscentrum. ROC hebben een groot aantal mbo-opleidingen, georganiseerd in sectoren/afdelingen Techniek, Zorg en Welzijn, Handel/economie, Administratie en Groen (AOC).

104

Labels

land
Nederland
onderwijstype
basisonderwijs
volwassenenonderwijs
voortgezet/secundair onderwijs
thema
doelstellingen
leerlijn
onderwijsleeractiviteiten

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

23ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2009