Taalverschijnselen: herkennen, onderzoeken en benoemen

Ria Van der Mueren  ·  26ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands  ·  2012  ·  pagina 283 - 289

Download artikel

10. Taalbeschouwing

Ronde 6

Nadia De Clercq

IMKSORI Campus Edelweiss

Contact: nadial.declercq@telenet.be

Hoe kun je met leerlingen uit de eerste graad secundair (voortgezet) onderwijs reflecteren op taal?

Hoe kun je met leerlingen uit de eerste graad secundair (voortgezet) onderwijs reflecteren op taal? Na een korte introductie over de didactische aanpak in het leerplan Nederlands van het Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs (VVKSO) voor de eerste graad, gaat u ervaringsgericht aan de slag. Aan de hand van voorbeelden leert u 'waarnemen', 'begrijpen en interpreteren' en 'verwerken'. Onder het motto 'al doende leert men, maakt u kennis met nieuwe werkvormen. Omdat u effectief in groepen aan de slag gaat, is het aantal deelnemers beperkt.

Ronde 7

Ria Van der Mueren

Onze-Lieve-Vrouw-Presentatie, Sint-Niklaas Contact: riavandermueren@gmaiLcom

Taalverschijnselen: herkennen, onderzoeken en benoemen

 

1. Een gepaste taalprikkel

 

Leerlingen van de tweede graad leren bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalgebruik en het taalsysteem. Ze kunnen de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie herkennen, onderzoeken (aso, kso, tso) en benoemen (aso)1. Ook de taalverschijnselen leren ze herkennen, onderzoeken (aso, kso, tso) en benoemen (aso). Het gaat om:

  •  klanken, woorden, woordgroepen (aso), zinnen, teksten;

  •  spellingvormen (vormcorrectheid);

  •  betekenissen.

Dit alles gebeurt met het oog op een doeltreffende communicatie.

10

 

283

ZESENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Om het bovengenoemde aan te leren, is een gepaste taalprikkel noodzakelijk, namelijk authentiek taalmateriaal dat aansluit bij de leefwereld van de tiener. Ook de juiste vragen nodigen leerlingen daartoe uit en de strategieën helpen hen daarbij. Hoe kun je als leraar je leerlingen prikkelen opdat ze bereid zouden zijn om strategieën in te zetten, de taalverschijnselen te herkennen, te onderzoeken en te benoemen?

Een voorbeeld: Eb en vloed

Eb en vloed Klotsen

Op de rotsen.

Eb en vloed Roeren in de soep.

Eb en vloed, Vloed en eb. Wie kent er Het recept? En wie kwam ooit

Op het idee?

Wie klotst er

En wie morst er En wie roert er In de zee?

Frank Adam

Noteer wat in je opkomt bij het lezen van het gedicht. Welke woorden roepen die welbepaalde gedachten op? Wat is volgens jou de boodschap?

Wat denk je dat de dichter zijn lezer wil vertellen?

Waarover gaat het in feite? (Moet je de boodschap letterlijk opvatten?)

Wat is de bedoeling van de schrijver? (tekstdoel) Wat is het kanaal? (teksttype)

Welk effect heeft dit gedicht op jou?

Welke zijn de twee belangrijkste woorden in het gedicht? Vat ze samen in één woord.

284

10. Taalbeschouwing

Zoek een synoniem voor de woorden.

Passen de synoniemen even goed in het gedicht? Waarom gebruikt de dichter juist deze twee woorden? Eb en vloed zijn geen synoniemen, maar wel ...

Hoor je ook iets bij het gedicht?

Welk woord zorgt voor de prikkeling van je gehoor?

Ken je nog andere woorden die geluiden nabootsen? Noteer ze.

Vergelijk de schikking van de woorden met andere boodschappen. Wat valt je op? Herschrijf de boodschap in een doorlopende tekst.

Wat moet je aanpassen?

Eb en vloed klotsen op de rotsen. Ze roeren in de soep. Wie kent het recept van eb en vloed? Wie kwam ooit op het idee? Wie klotst, morst, roert in de zee?

De dichter is een taalvirtuoos. Hij kiest onder andere de juiste woorden en klanken om de lezer een boodschap te brengen.

Welke vergelijking vind je in het gedicht? De zee is de soep.

Eb en vloed, vloed en eb = het recept Gebruikt de dichter 'als' of 'zoals'?   Begrip: metafoor

 

Lees de boodschap over het skelet van de soldaat.

   

Skelet van soldaat ontdekt in Waterloo

In Waterloo hebben archeologen het bijna intacte skelet blootgelegd van een soldaat die is gesneuveld in de slag die in 1815 het definitieve einde van Napoleon inluidde. Het is nog niet duidelijk welke nationaliteit de soldaat had, van zijn uniform is bijna niets meer teruggevonden. Het gebied waar hij is gevonden, was in Engelse handen. Vlak bij het skelet is een stuk hout opgegraven met de initialen C.B.

Tussen de ribben van het skelet is een musketkogel te zien. "Je kan hem bijna zien sterven voor je ogen", zegt archeoloog Dominique Bosquet.

   
 

10

     

(Teletekst, Eén)

   

285

ZESENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Onderzoek de boodschap.

Wie is de zender (schrijver)? Wat is het tekstdoel?

Wat is het kanaal?

Wie zijn de ontvangers (lezers)? Wat is het effect?

Onderzoek het taalgebruik. Wat valt je op?   Kop/titel (is: weggelaten)

Samengestelde zinnen

Lees een aantal dagen het nieuws op teletekst van Eén.

Noteer 10 titels die je interesseren.

Kopieer een nieuwsbericht. Let op het taalgebruik. Stel jezelf een aantal vragen.

2. Een gepaste werkvorm

2.1 Odd one out

Duid aan wat niet in het rijtje thuishoort. Zeg waarom je a, b of c weglaat.

 
  1. Wie is je favoriete sportman of -vrouw?

  2. Wat is je favoriete muziek?

c.   Is er een remedie tegen psoriasis?

 

  1. Hoe is het mogelijk dat zangvogeltjes niet doodvriezen in de winter?

  2. Hoe werkt de autofocus van een camera?

c. Hoe komt het dat een regenboog cirkelvormig is en niet een andere vorm heeft?

 

  1. Waarom eet de wolf uit het sprookje 'De wolf en de zeven geitjes' krijt om zijn stem hoger en zachter te doen klinken?

  2. Hoe komt het dat sommige tooncombinaties harmonieus in de oren klinken? c. Waarvoor dient de milt?

Heb ook jij een vraag?

286

10. Taalbeschouwing

Vul het eerste gedeelte van de vraag aan. Wie is ...

Wat is ...

Hoe werkt/werken ... Hoe komt het dat ... Wat gebeurt er als ... Hoe is het mogelijk dat ...

2.2 Sorting game

Classificatie is één van de meest fundamentele cognitieve vaardigheden. In het dagelijks leven kan iedereen classificeren, maar wanneer het om complexe, vakmatige inhouden gaat, wordt het moeilijker. Leren denken in begrippen en concepten is een belangrijke metacognitieve vaardigheid. In deze oefening classificeren de leerlingen de woorden die bij elkaar horen, omdat ze op dezelfde manier gevormd werden.

Als het sorteren klaar is, kunnen enkele groepjes vertellen hoe ze de woorden, zinnen of woordgroepen hebben geordend en welke (spel)regel van de taalsystematiek ze eventueel konden ontdekken.

Bespreek de verschillen tussen de groepen: confronteer de groepen met elkaars gedachtegang.

Vraag hoe de leerlingen de taak hebben uitgevoerd, wat de oorzaak was van meningsverschillen en hoe ze die hebben opgelost.

Vraag wat de leerlingen hebben geleerd van de oefening.

2.3 Bingo. Op zoek naar voornaamwoorden

Elke leerling krijgt een bingokaart met woorden (woordsoorten).

Je markeert één van de woorden wanneer je in de tekst die de leraar voorleest, het woord (de woordsoort) hoort. Wie het eerst alle woorden kon aanduiden, is de winnaar.

 

persoonlijk voornaamwoord

bezittelijk voornaamwoord

aanwijzend voornaamwoord

wederkerend voornaamwoord

vragend voornaamwoord

onpersoonlijk voornaamwoord

10

287

ZESENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS

Het is in de laatste dagen van de zomer dat onze zwerftocht ons, o onvergetelijk wapenfeit, bij de molen van Vlierweeghe brengt. Daar vinden we een hengst die aan de trap van de molen is vastgebonden. De wieken bewegen niet en er is geen hond in de buurt. We weten dat de molenaarsvrouw mooi is en blond en altijd een korset draagt dat zo strak is dichtgeregen dat haar borsten eruit puilen als rijpe vruchten. De molenaarsvrouw heeft wellicht een afspraak gemaakt met de meester van dat prachtige paard. Willem, Godfried, Hendrik en ik lopen de trap op en we duwen geruisloos de deur van de molen open. We horen gegiechel en gegrom op de eerste verdieping van de molen. We kijken naar elkaar en in onze ogen, druipend van venijn, valt vier keer hetzelfde te lezen: welke waanzinnige poets kunnen we hier uithalen?

(uit: Van Rijckeghem, J.C. & P. Van Beirs, P. (2008). Jonkvrouw. Wommelgem: Van In.)

3. Het taalfenomeen

  •  Fase 1:

De leraar zet de leerlingen aan om de taalverschijnselen te observeren. Leerlingen verwonderen zich, staan stil bij bepaalde woorden, zinnen... Ze verkennen bijvoorbeeld hoe krantenkoppen eruitzien. Ze stellen zich vragen over het taalgebruik en het -systeem. Bij het waarnemen herkennen ze dezelfde zinsbouw, vraag of spelwijze. Daarna laat de leraar de leerlingen zelf verwoorden wat ze opmerkten. De leerling doet een beroep op impliciete (ingebakken) kennis om hypotheses op te bouwen over de systematiek die achter de grammaticale regel schuilgaat.

  •  Fase 2:

De leraar maakt de regel expliciet en visualiseert de termen/begrippen voor taalgebruik en taalsysteem in een kader of schema. Leerlingen verklaren wat ze opmerken, vergelijken woorden, zinnen en teksten. Ze leggen verbanden en ordenen begrippen.

  •  Fase 3:

In de derde fase zullen leerlingen wat ze begrepen hebben, verwerken. De leraar zorgt voor taalgerichte en communicatieve oefeningen. In de taalgerichte oefeningen oefent de leerling de concepten, de aangeleerde begrippen/termen van het taalgebruik en het taalsysteem. In de communicatieve oefeningen leert de leerling het taalgebruik en taalsysteem toepassen in vrij taalgebruik en mondelinge en/of schriftelijke productie. Hij redeneert, past toe, beoordeelt, besluit, verbetert, past de taal aan en onderzoekt systematisch. Maar hij beleeft er ook plezier aan en leert creatief denken!

Door die drie fasen te doorlopen bij het reflecteren op taal, kunnen de leerlingen de taalverschijnselen herkennen, onderzoeken en uiteindelijk benoemen.

288

10. Taalbeschouwing

Referenties

VVSKO (s.d.). 'Leerplan secundair onderwijs, Nederlands, tweede graad aso - ksotso'. Brussel: VVKS 0.

Noten

1 aso = algemeen secundair onderwijs. In het aso krijgen leerlingen een algemene theoretische vorming die in de eerste plaats voorbereidt op een hogere studie.

tso = technisch secundair onderwijs. In het tso krijgen leerlingen algemeen en technisch-theoretisch onderwijs, vaak aangevuld met praktijklessen. In sommige gevallen leidt tso op tot een beroep; in andere gevallen stelt de opleiding leerlingen in staat om hoger (technisch) onderwijs te volgen.

kso = kunstsecundair onderwijs. Het kso is een kleinere onderwijsvorm die voorziet in een meer artistiek aanbod. Kso besteedt aandacht aan kunst, biedt een artistiek en technisch-technologisch onderwijs aan en bereidt voor op het hoger (kunst)onderwijs.

Ronde 8

'des Callebaut

Contact: ides.callebaut@telenet.be

 

Nadenken over taalgebruik als communicatie

De bedoeling van deze presentatie is dat de deelnemers naar huis terugkeren met een goed instrument om over taalgebruik als communicatie na te denken en dat ze begrijpen waarom men — althans in Vlaanderen — in het schoolvak Nederlands zo lang zonder een dergelijk instrument heeft kunnen werken en men er zelfs geen behoefte aan had.

Waarom is het belangrijk om een goed instrument te hebben om te kunnen nadenken over wat je leert? Zowel theoretisch onderwijs als 'leren al doende' hebben niet het resultaat opgeleverd dat we wilden. Meer en meer mensen raken ervan overtuigd dat leerlingen beter leren door grondig na te denken over wat zij en anderen gedaan hebben. Daarvoor hebben leerlingen en leerkrachten echter instrumenten nodig die hen helpen om grondiger na te denken. Ideaal zijn instrumenten die leerlingen uiteindelijk zelfstandig kunnen gebruiken. Dat geldt ook voor het schoolvak Nederlands.

 

10

 

289

Labels

doelgroep
NT1-leerlingen
domein
taalbeschouwing/argumentatie
land
Belgiƫ
onderwijstype
voortgezet/secundair onderwijs
thema
onderwijsleeractiviteiten
onderwijsleermateriaal

Dit artikel is onderdeel van

Onderdeel van

26ste Conferentie Het Schoolvak Nederlands · 2012