Jan Uyttendaele · 28ste Conferentie Onderwijs Nederlands · 2014 · pagina 287 - 290
10. Taalbeschouwing
2 Karakteriseringen als ‘cognitieve dissonantie’ lijken misschien te impliceren dat leerkrachten als personen met een psychologisch deficit worden beschouwd, die niet rationeel kunnen nadenken over wat ze zeggen. Dat is natuurlijk niet de bedoeling: die dissonantie is veeleer symptomatisch voor de moeilijke situatie waarin leerkrachten in Vlaanderen verkeren en waarin ze zich staande moeten houden. Leerkrachten zijn als het ware de speelbal van een erg strikt taalbeleid en krijgen daarbinnen weinig ruimte om adequaat in te spelen op wat er allemaal in het klaslokaal gebeurt. Met andere woorden: als het beleid en de praktijk dermate ver van elkaar staan dat ze amper op elkaar betrokken zijn, creëert dat de facto een dissonante situatie en (dus) inconsistent gedrag – en daarvoor kan niet met een beschuldigende vinger in de richting van de leerkracht worden gewezen.
Ronde 6
Jan Uyttendaele Contact: jan.uyttendaele@gmail.com Taalbeschouwing volgens de nieuwe eindtermen Nederlands Sinds 2010 worden er nieuwe eindtermen voor taalbeschouwing (en aangepaste leerplannen) ingevoerd. In de eerste en de tweede graad van het secundair onderwijs zijn die nu al van kracht en in de derde graad worden ze binnenkort van toepassing, in 2014 in het vijfde jaar en in 2015 in het zesde jaar. Daardoor komt er niet alleen een doorlopende lijn in het grammaticacurriculum (van lager onderwijs tot eind secundair onderwijs), maar bovendien verschuift het zwaartepunt van de taalbeschouwing naar de bovenbouw van het secundair onderwijs (tweede en derde graad). Tijdens deze sessie willen we eerst kort ingaan op de taaldidactische uitgangspunten van de nieuwe eindtermen, de vernieuwde inhoudelijke opbouw van het curriculum en de nieuwe leerplannen waarin deze eindtermen zijn opgenomen. Daarna zullen we door middel van een uitgewerkt lesvoorbeeld rond ‘modaliteit’ laten zien hoe we daarbij concreet in de klas te werk kunnen gaan. De nieuwe eindtermen Nederlands hebben dus enkel betrekking op het domein taalbeschouwing. Wat was daarmee aan de hand? |
|
10 | |
De taalbeschouwing en dan met name de zinsontleding en de woordbenoeming stonden in het basisonderwijs al lang op de helling. Enerzijds was er de constatering dat uit wetenschappelijk onderzoek een aantal keren was gebleken dat deze onderdelen weinig bijdroegen tot de taalbeheersing van kinderen. Anderzijds had het onderzoek |
287
28ste HSN-CONFERENTIE
naar het abstractievermogen van kinderen herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat zulke onderwerpen niet thuishoorden in het basisonderwijs. Meer nog: dat de vereiste abstractiegraad hiervoor bij de meerderheid van de leerlingen pas bereikt wordt rond 14 à 15 jaar en dat de zinsontleding en de woordbenoeming daarom beter in de twee-de graad van het secundair onderwijs aan bod zouden komen.
In de nieuwe eindtermen Nederlands voor het basisonderwijs werd het aantal grammaticale termen en begrippen drastisch beperkt. In het ‘syntactische domein’ staan maar vijf termen/begrippen meer: ‘zin’, ‘zinsdeel’, ‘onderwerp’, ‘persoonsvorm’ en ‘woordgroep’. Bovendien besliste de Vlaamse overheid dat de samenhang tussen de eindtermen basisonderwijs en secundair onderwijs (verticale samenhang) moest verbeteren en dat er een betere concordantie tussen verschillende taalvakken moest worden gerealiseerd (horizontale samenhang). De nieuwe eindtermen moesten dus niet alleen zorgen voor een betere afstemming van de eindtermen Nederlands en moderne vreemde talen, maar ook voor een duidelijk doorlopende leerlijn voor taalbeschouwing van het basisonderwijs over de eerste en de tweede graad naar de derde graad van het secundair onderwijs. Dat heeft geleid tot de volgende wijziging in de eindtermen Nederlands voor de eerste graad van het secundair onderwijs. Onder de rubriek ‘syntactisch domein’ worden er in de eindtermen Nederlands voor de A-stroom nog maar vier zinsdelen genoemd: ‘onderwerp’, ‘persoonsvorm’, ‘lijdend’ en ‘meewerkend voorwerp’. (De aanwezigheid van lijdend en meewerkend voorwerp in dit lijstje, wordt in de “Uitgangspunten” gemotiveerd als dienstverlening aan het vak Frans, waar men kennis van die begrippen wenselijk acht.)
In de nieuwe eindtermen taalbeschouwing voor de tweede graad wordt het syntactische domein uitgebreid met nieuwe zinsdelen. Daar is nu sprake van “de belangrijkste zinsdelen waaronder gezegde: naamwoordelijk en werkwoordelijk; onderwerp; noodzakelijke aanvullingen: lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp; bijwoordelijke bepalingen”. Volstrekt nieuw voor de leerlingen van de tweede graad is dus niet alleen de bijwoordelijke bepaling, maar ook het gezegde (met het onderscheid tussen naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde). Dat is toch wel een niet te onderschatten wijziging: terwijl dit onderscheid vroeger al aan de orde kwam in het basisonderwijs, wordt het nu in de eindtermen pas geïntroduceerd in het secundair onderwijs, en dan nog wel in de tweede graad.
Overigens wordt het ‘Taalsysteem’ nog uitgebreid met een aantal andere zaken. We citeren uit de eindtermen voor de tweede graad aso uit het syntactische domein:
“woordgroepen
-
woordgroepen: zelfstandignaamwoordgroep en werkwoordgroep;
-
onderscheid tussen woordgroep en zinsdeel; zinsdelen: de belangrijkste zinsdelen waaronder;
-
gezegde: naamwoordelijk en werkwoordelijk;
288
10. Taalbeschouwing
-
onderwerp;
-
noodzakelijke aanvullingen: lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp;
-
bijwoordelijke bepalingen;
zin
-
zinstypen waaronder mededelende zin, vragende zin en gebiedende zin;
-
enkelvoudige en samengestelde zinnen;
-
nevengeschikte en ondergeschikte zinnen;
-
hoofdzinnen en bijzinnen”
In de eindtermen voor de derde graad worden dezelfde rubrieken overgenomen, maar worden de concrete termen achterwege gelaten (met uitzondering van ‘zinstypen in relatie tot taalhandelingen’ in de rubriek ‘zin’). Als je dit lijstje bekijkt, dan kun je alleen maar constateren dat er in de tweede en de derde graad heel wat aandacht naar de zinsontleding zal moeten gaan. Maar dat blijkt onvoldoende uit de nieuwe leerplannen Nederlands voor de tweede en de derde graad. Ook over de spreiding van die leerstof over de twee graden komen we in die leerplannen weinig te weten.
Als ‘nevenproduct’ bij de actualisering van de eindtermen taalbeschouwing Nederlands werd door de entiteit Curriculum van het Departement Onderwijs een ‘Advieslijst taalbeschouwelijke termen’ samengesteld, die meer duidelijkheid en het liefst ook eenvormigheid in de gebruikte terminologie wil bereiken. Deze advieslijst, die geheel vrijblijvend is en op geen enkele manier verplichte termen wil opleggen, werd recent nog herzien en verbeterd.
Hoe het taalbeschouwingonderwijs heel concreet in de klas kan verlopen, wordt gedemonstreerd in ons lesvoorbeeld. We kozen daarbij voor het onderwerp ‘modaliteit’, dat in de eindtermen en in de leerplannen op verschillende plaatsen wordt genoemd. De les is in de eerste plaats bedoeld voor het aso, maar kan gemakkelijk aangepast worden voor gebruik in kso- en tso-richtingen. In die studierichtingen beperken de eindtermen zich tot het herkennen en onderzoeken van taalverschijnselen. Het leerplan van het VVKSO signaleert wel dat “voor bepaalde leerlingen van kso en tso ook benoeming van bepaalde aspecten en het kunnen geven van de juiste term belangrijk (kan) zijn” (47). Bovendien lezen we in de toelichting bij de termenlijst: “Termen die leerlingen niet moeten kennen, kunnen – indien dat gewenst is – door de leraar wel gebruikt worden.” (51) De leerkracht kan er dus zelf over oordelen of het nuttig is om een bepaalde term in de klas te introduceren.
Het uitgewerkte lesvoorbeeld over ‘modaliteit’ is te vinden op de website van KlasCement, het leermiddelennetwerk van het Vlaamse Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zie: http://www.klascement.be/artikels/47415/?previous
10
289
28ste HSN-CONFERENTIE
Referenties
Coppen, P.A. (2009). “Actief grammaticaal denken”. In: S. Vanhooren & A. Mottart (red.). Drieëntwintigste conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent: Academia Press, p. 236-239.
Coppen, P.A. (2013). “Tegen het leed dat grammatica heet”. In: A. Mottart & S. Vanhooren (red.). Zevenentwintigste conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent: Academia Press, p. XXXIV-XXXIX.
Departement Onderwijs & Vorming (2012). ‘Advieslijst Taalbeschouwelijke Termen Nederlands’. Online raadpleegbaar op: http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/talenbeleid/advieslijst-2012/advieslijst-taalbeschouwelijk-termen-nederlands2012-final.pdf.
Devos, F. (2012). “Grammatica in het Vlaamse lager en secundair onderwijs: een verkennend attitude-onderzoek bij leerkrachten”. In: Onze Taal, jg. 51, nr. 5, p. 134137.
Hoogeveen, M. & H. Bonset (1998). Het schoolvak Nederlands onderzocht. Leuven: Garant.
Ros, H. (2006). “Het grote misverstand. De plaats van grammatica in de eindtermen”. In: Impuls, jg. 37, nr. 2, p. 85-89.
T’Sas, J. e.a. (1997). ‘Neejandertaal’. Antwerpen: Deurne: Wolters Plantyn. Online raadpleegbaar op: http://www.neejandertaal.be/
Uyttendaele, J. (2013). “Taalbeschouwing volgens de nieuwe eindtermen en het nieuwe leerplan Nederlands voor de tweede graad aso-kso-tso (VVKSO)”. In: Leerrijk. Mechelen: Plantyn. Online raadpleegbaar op: http://www.leerrijk.be/Artikels/ index.aspx?id=070bace0-3f42-443d-8f41-7a629913c9ed.
Van Vooren, V. & F. Devos (2008). “Grammaticaonderwijs: het grote zeer”. In: Over Taal, jg. 47, nr. 4, p. 90-92.
290